Taal en Tongval. Jaargang 33
(1981)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||
Gaan Vlamingen altijd gaan dansen?1. InleidingIn zijn ‘Syntaxis van het Aalsters dialect’ (p. 21 v.) wijst V.F. Vanacker op het gebruik van de futurische gaan gaan + I-constructie. Merkwaardig genoeg wordt in de meeste idiotica aan die stapelvorm geen aandacht geschonken. Alleen Teirlinck vermeldt voor het Zuidoostvlaams zinnen met dubbel gaan, waarbij het eerste gaan als hulpwerkwoord van tijd gekarakteriseerd wordt. Een dubbel gaan komt echter niet alleen voor in zinnen met futurische betekenis, maar ook in zinnen als ‘We gaan graag eens gaan kaarten’. (Vgl. Vanacker 1970: 154 v.). De dialectwoordenboeken vermelden zo een ruimtelijk gaan gaan helemaal niet. Het is onze bedoeling om in deze bijdrage aan de hand van reeds beschikbaar en ook nieuw materiaal de geografische verspreiding van die constructie na te gaan. Ook zullen wij nader ingaan op de semantiek van dat, op het eerste gezicht toch wel vreemde dubbele gaan. Het meest betrouwbare materiaal voor de studie van syntactische verschijnselen bestaat ongetwijfeld uit bandopnamen van dialectsprekers. Door het toevallige en heterogene karakter volstaat dat materiaal echter niet altijd om een constructie in alle omgevingen systematisch te onderzoeken en zeker niet om de sterkte ervan tegenover concurrerende vormen af te wegen of de precieze geografische verspreiding te achterhalen. Ook voor het onderzoek van het ruimtelijke gaan gaan bleek zo een corpus gesproken taalmateriaal ontoereikend. Toch werden uit de transcripties van een 40-tal plaatsen interessante data gehaald. Enkele RND-zinnen leveren daarbij aanvullende gegevens op over gaan gaan bij een modaal en een perfectisch hulpwerkwoord (de zinnen 2, 32, 82 en 94) en in een vraagzin (65)Ga naar voetnoot1. | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
Om een nauwkeurig beeld te krijgen van de geografische verspreiding van de constructie en van het gebruik in verschillende syntactische contexten, was het nodig om een vrij uitvoerige schriftelijke enquête op te stellen. De vragenlijst werd voorgelegd aan 364 dialectsprekers uit 206 verschillende plaatsenGa naar voetnoot1 en bestond uit 17 zinnen (in vijf syntactische contexten), waarbij de proefpersonen telkens de keuze hadden uit ten minste twee alternatieven, één met enkel en één met dubbel gaan. Voor elk alternatief moest de informant bepalen of hij het heel gewoon, mogelijk of uitgesloten vond. De driedeling was erop gericht om de dialectsprekers bij twijfel niet tot al te radicale oordelen te verplichten.
Om een futurische interpretatieGa naar voetnoot2 van de zinnen zo onwaarschijnlijk mogelijk te maken, werden bijwoorden, NC's of voegwoorden ingevoerd die herhaling of gewoonte uitdrukken (bv. altijd, alle keren (als), e.d.) en/of werd het gebeuren duidelijk in het verleden gesitueerd. De vijf syntactische omgevingen, waarin het gebruik van gaan gaan werd nagegaan, zijnGa naar voetnoot3:
| |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
Bij de verwerking van de vragenlijsten bleek dat het al dan niet aanwezig zijn van inversie of van een localiserende bepaling geen invloed had op de antwoorden. Het tempus van de zin (gaan/gingen) bleek evenmin van belang. Een factor die waarschijnlijk wel een rol speelt is de keuze van de aanvullende infinitiefGa naar voetnoot1. De exacte draagwijdte ervan is, door beperkingen eigen aan een schriftelijke enquête, niet echt te bepalen. Wel levert het onderzoek een algemeen beeld op van de relatieve frequentie van de gaan gaan-constructie in de Vlaamse dialecten. Aangezien de verspreiding van het dubbele gaan aanzienlijk varieert volgens de omgeving, worden de verschillende contexten afzonderlijk besproken. De resultaten van de hoofd- en de bijzin worden direct met elkaar geconfronteerd. | |||||||||||
2. Kaarten en commentaar2.1. Gaan (gaan) in hoofd- en bijzin (omgeving 1 en 2)Bij het in kaart brengen van de gegevens voor de hoofdzin en de bijzin, werden alle enquêtezinnen (resp. 8 en 4) ingecalculeerd. Daarbij werden vijf frequentiecategorieën van gaan gaan onderscheidenGa naar voetnoot2 (zie kaart). In de regel zijn enkel en dubbel gaan complementair, i.e. enkel gaan is gewoon als dubbel gaan ongewoon of uitgesloten isGa naar voetnoot3. Kaart 1 (hoofdzin) toont een homogeen gaan gaan gebied voor heel West-Vlaanderen en het westelijk deel van Oost-Vlaanderen (in het N. tot voor het Waasland, in het Z. tot voorbij de Schelde). Het Oostvlaamse gebied tussen Schelde en Dender vertoont een geleidelijke verzwakking van het gaan gaan-idioom naar het oosten toe. Ten oosten van de Dender en in het Waasland overheerst het enkele gaan. Een steekproef in het Antwerpse gebied (± 20 plaatsen in vak K) bevestigt die tendens: dubbel gaan is daar niet volledig onbekend maar toch ongewoon. In het overgangsgebied van dubbel naar enkel gaan valt vooral de onzekerheid van de invullers op. De alternatieve zin wordt er | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
zo goed als altijd mogelijk of gewoon genoemd, de antwoorden blijken daarenboven nog sterk te variëren volgens de invuller.
De opgaven voor de bijzin (kaart 2) illustreren nog duidelijker de onzekere houding van de informanten uit het overgangsgebied, o.m. die uit de Denderstreek. In Aalst (O 61), Lede (O 46), Mere (O 56), Erem- | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
bodegem (O 65) en boven de Schelde in Zele (I 258) en Grembergen (I 259) zijn de verschillende informanten het niet eens over de suprematie van het enkele of het dubbele gaan. Een vergelijking van beide kaarten levert voor het Westvlaamse en het westelijk Oostvlaamse gebied geen grote verschillen op: gaan gaan overheerst er en het enkele gaan wordt er meestal uitgesloten of ten hoogste mogelijk genoemdGa naar voetnoot1. Voor de bijzin is er wel een lichte verschuiving van het menggebied naar het westen toe. In verschillende plaatsen waar in de hoofdzin altijd of overwegend het dubbele gaan voorkomt, zijn de twee constructies in de bijzin concurrentieel (I 206a, 253, 257, 258; O 44a, 46, 61, 117, 130, 139). In andere plaatsen heeft alleen voor de bijzin het enkele gaan de voorkeur (I 147, 171, 209, 210, 213, 256a, 258, 259, 261a; O 59, 65, 228, 229). In het overwegend gaan gaan-gebied komt het dubbele gaan tussen Schelde en Dender meer voor in de hoofdzin dan in de bijzin. Het frequentieverschil van gaan gaan in hoofd- en bijzin kan misschien verklaard worden doordat alleen in de bijzin twee formeel (±) identieke vormen (Vfgaan + Igaan) noodzakelijk op elkaar volgenGa naar voetnoot2. In een gebied waar het dubbele gaan niet overheerst, met name het oostelijke, is de eliminatie van een van de twee gaan's niet onwaarschijnlijk. | |||||||||||
2.2. Gaan (gaan) + I als aanvulling bij een modaal hulpwerkwoord (omgeving 3)Een dubbel gaan + I als aanvulling bij een pv. van een modaal hulpwerkwoord is niet zo gewoon. De RND vermeldt gaan gaan in die syntactische omgeving in enkele noordelijke Westvlaamse en Frans-Vlaamse plaatsen (H 1, 2, 5 voor zin 94 en H 11, 12, 14, 41, 51, 81a en 82 voor zin 32). Ons onderzoek bevestigt die gegevens maar toont ook aan dat het gebruik van gaan gaan iets ruimer verspreid is dan de atlas suggereert. In het Westvlaamse gebied van de vakken H en N wordt het dubbele gaan in 18 van de 57 plaatsen gewoner genoemd dan het enkele gaan. De meeste van die opgaven zijn in het noorden te situeren, meer bepaald in de Polderstreek, de buurt van Brugge en Veurne-Ambacht. Ook in andere Westvlaamse plaatsen duikt soms een dubbel gaan op (H 67, 117; N 42, 68). | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
Globaal gezien zijn enkel en dubbel gaan enigszins concurrentieel in het noordelijke gebied en is elders het enkele gaan dominantGa naar voetnoot1. Opvallend is wel de onzekere houding van de informanten. In hetzelfde gebied beschouwen sommigen gaan gaan als de gewoonste vorm en achten anderen die uitgesloten. Of we hier al dan niet met idiolectische verschillen te maken hebben, kunnen we met een schriftelijke enquête niet achterhalen. Het grootste deel van Oost-Vlaanderen en het zuidoosten van West-Vlaanderen vormt een homogeen gebied waar het dubbele gaan bij modale hulpwerkwoorden vrijwel uitgesloten is. Alleen in I 154, 187, 235, O 214 en 230 is gaan gaan volgens de informanten gewoon. Wat opvalt is dat een aantal invullers uit de buurt van Gent (O 23, 26; I 203, 243, 245, 248) en Aalst (O 45, 46, 49, 59, 62, 65, 146, 148, 153, 155 en wat verderop I 255, I 264a) het dubbele gaan in hun dialect mogelijk achten. Die regionale afwijkingen kunnen misschien verklaard worden door verwarring met een zinstype waarin twee gaan's voorkomen die gescheiden zijn door een pauze (bv. ‘Ge moet naar huis gaan, gaan eten’)Ga naar voetnoot2 of met een temporeel dubbel gaanGa naar voetnoot3. | |||||||||||
2.3. Gaan (gaan) + I als aanvulling bij een hww. van voltooide tijd (omgeving 4)Onze enquêtezinnen en de twee RND-zinnen (2, 82) zijn perfectisch m.b.t. gaan1 (= ruimtelijke overgang) maar niet noodzakelijk m.b.t. de handeling van de infinitief. Nader onderzoek kan uitwijzen of is/heeft gaan gaan ook écht perfectisch kan fungeren (vgl. De Schutter 1974: is wezen + I). Het verspreidingsgebied ervan is grosso modo dat beschreven in 2.2. | |||||||||||
2.4. Gaan (gaan) + I in een beknopte bijzin (omgeving 5)In de beknopte bijzin lijkt het dubbele gaan alleen in de vakken H en N vrij frequent. Vooral in Veurne-Ambacht (5 op 7) en de streek Ieper-Poperinge (4 op 4) wordt gaan gaan gewoner genoemd dan het enkele gaan. In de Polderstreek en rond Brugge komt het eveneens voor | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
maar minder dan in de syntactische omgevingen 3 en 4. Af en toe verschijnt het dubbele gaan ook in westelijk Oost-Vlaanderen (I 154, 187, 223, 233, 235, 247); verder naar het oosten toe is het uitgesloten. | |||||||||||
2.5. Controlecorpus: materiaal uit bandopnamenDe resultaten van onze enquête hebben we getoetst aan de gegevens uit een 35-tal Gentse licentieverhandelingen en een 7-tal dialecttranscriptiesGa naar voetnoot1. Banden uit West-Vlaanderen (H 16, 36, 109; N 130, 132) en westelijk Oost-Vlaanderen (I 154, 187, 190, 223, 241, 250; O 4, 77, 80, 81) bevatten relatief veel dubbele gaan's (5 of meer). In het Oostvlaamse gebied beneden de Schelde komen op de band nog geregeld dubbele gaan's voor in hoofd- en bijzin (O 30, 117). In I 255 en O 42, 152 duikt gaan gaan ten hoogste 2 × op, tegenover verscheidene keren enkel gaan. Voor I 256a; 0 61, 63, 68a, 147, 228 werd alleen enkel gaan genoteerd. Ook in het Waasland (en net eronder) komt gaan gaan slechts sporadisch voor: I 171 (0 ×), 175 (1 ×), 212a (2 ×), 258 (1 ×). Alle meer oostelijke plaatsen hebben geen dubbele gaan's (I 268; K 189b, 235, 277). In het algemeen bevestigt dit uitgebreide gesproken taal-corpus het in 2.1. geschetste kaartbeeld. De grens van het Oostvlaamse gebied met overwegend enkel gaan ligt waarschijnlijk wel iets meer naar het westen dan uit de enquête blijkt. Voor de omgevingen 3, 4 en 5 levert het bandmateriaal weinig gegevens op. Voorbeelden van gaan gaan vinden we er enkel voor H 43 (7 ×), 13, 16 en 36. Noch in het Oostvlaamse gebied noch in de Westvlaamse Leiestreek is er enig spoor van. Dubbel gaan treffen we in die omgevingen dus vooral aan in de noordelijke strook van West-Vlaanderen en vermoedelijk ook rond Ieper-PoperingeGa naar voetnoot2. | |||||||||||
3. De semantiek van gaan gaanVanacker (1970: 154) kent aan gaan gaan geen dubbele betekenis toe. Volgens hem drukt de combinatie een soort inchoatief aspect uit en kan men het tweede gaan eventueel als expletief interpreteren. De Schutter (1974: 85) spreekt bij ‘Hij is gaan gaan vissen’ van een para- | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
sitair tweede gaan, dat de status gekregen heeft van een prefix met mutatieve implicatie. Het tweede gaan als aanvulling bij een Vfgaan komt bij hem niet ter sprake. De Schrijver (1979) is, voorzover ons bekend, de enige die geprobeerd heeft het semantische systeem van gaan (en zullen) te doorgronden en te expliciteren, maar dan uitsluitend voor het AN. Naast het zelfstandige werkwoord gaan met zijn volle betekenis, onderscheidt hij een nietzelfstandig ruimtelijk gaan, een intern- en een extern-temporeel gaan. Onze enquêtezinnen moeten worden gesitueerd in het veld van het ruimtelijke gaan waarbij uitgedrukt wordt dat de subjectspersoon een bepaalde afstand moet overbruggen om ergens anders dan op de plaats waar hij zich op het spreekmoment bevindtGa naar voetnoot1 een activiteit uit te voeren. Er is m.a.w. sprake van een ‘ruimtelijke overgang’ van het subject naar een plaats die ‘ergens anders’ wordt gesitueerd (vgl. De Schrijver 1979: 17 vv.). Die tweeledige betekenis van het ruimtelijke gaan biedt een aantrekkelijk aanknopingspunt voor een functionele verklaring van het dialectische dubbele gaan. De twee gaan's kunnen immers best de twee verschillende betekenisaspecten van het ruimtelijke gaan representeren. Gaan1 realiseert dan de ‘ruimtelijke overgang’Ga naar voetnoot2 of beweging van het subject die nodig is om de activiteit uit de infinitief te vervullen en is dus meer subject-betrokken. Het tweede gaan heeft een localiserende functie t.o.v. de handeling uitgedrukt door de infinitief. Het situeert die handeling op een andere plaats dan die waar het subject zich bevindt. Het expliciteert m.a.w. dat de activiteit ‘ergens anders’ gebeurt. De localiserende functie van gaan2 t.o.v. de infinitief wordt duidelijker in combinatie met een werkwoord dat een activiteit uitdrukt die meestal niet ‘ergens anders’ plaatsvindt bv. (een boek) lezen. Het dialectische ‘Ik ga een boek gaan lezen’. heeft als normale interpretatie dat het ‘lezen’ ergens anders gebeurt dan waar het subject zich op het spreekmoment bevindt, terwijl ‘Ik ga een boek lezen’ in de regel futurisch opgevat wordt. Een dubbel gaan is hier dus duidelijk functioneel, het is in ruime mate desambiguerendGa naar voetnoot3. | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
De aanwezigheid van gaan2 is niet geconditioneerd door het voorkomen van gaan1. Een zin als ‘Ik ga werken’ is in veel Zuidnederlandse dialecten synoniem met ‘Ik heb werk’, ‘Ik werk’, ‘Ik stempel niet’. Gaan drukt hier geen ruimtelijke overgang uit, het is wel localiserend en expliciteert dat het werken niet thuis gebeurt. Het enkele gaan is dus niet in alle combinaties een representant van gaan1. Soms ligt een interpretatie als localiserend gaan2 meer voor de hand. Het is niet onwaarschijnlijk dat de localiserende functie van gaan2 bij de infinitief geleidelijk verzwakt is en dat op die manier een nieuw werkwoord ‘gaan + I’Ga naar voetnoot1 ontstond dat zoveel betekende als: ergens anders + I (bv. gaan werken, gaan doppen, gaan wandelen). We hebben geconstateerd dat in een aantal Vlaamse dialecten alléén het dubbele gaan grammaticale zinnen oplevert als er sprake is van een ‘ruimtelijke overgang’. Het infinitiefbetrokken, localiserend gaan2 is er dus noodzakelijk en kan dan ook niet als expliciet worden beschouwd. Dat gaan2 kan o.i. ten hoogste expliciet genoemd worden in die omgevingen waarin zo goed als alle dialecten die een dubbel gaan kennen, het vrij gemakkelijk en zonder betekeniswijziging achterwege kunnen laten. Dat is bijvoorbeeld in heel wat westelijke dialecten het geval bij een modaal of perfectisch hulpwerkwoord en in een beknopte bijzin (zie 2.). In die syntactische omgevingen is het enkele gaan dominant en is de semantische lading van gaan1 en gaan2 immers moeilijk te differentiërenGa naar voetnoot2. | |||||||||||
4. ConclusieUit ons onderzoek blijkt dat het ruimtelijke dubbele gaan een hoofdzakelijk westelijk-Vlaamse syntactische eigen-aardigheid is, die vooral in een tweetal zinstypes bijzonder sterk staat. | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
We hebben geprobeerd aannemelijk te maken dat dit schijnbaar erg oneconomisch dialectsysteem niet alleen perfect functioneert maar ook de semantische herkenbaarheid van het ruimtelijke gaan verhoogt en in zekere mate desambiguerend werkt. Om de precieze plaats van het ruimtelijke gaan (gaan) in het overkoepelende dialectsysteem te bepalen is een studie van alle gebruikswijzen van gaan (en concurrerende werkwoorden) onontbeerlijk. Ook een uitbreiding van het onderzoek naar de semantiek en het gebruik van gaan in Noord- en Zuidnederlandse varianten van ‘het’ Nederlands biedt interessante perspektieven.
M.-A. Baert
A. De Meersman. | |||||||||||
Bibliografie
|
|