spraak van de jonge zegsman niet alleen in de standaardtaal, maar eveneens in de Vlaamse dialekten aan weerszijden van de overgangszone gebruikelijk is.
Toch zijn er nog twee klankveranderingen die me blijven intrigeren omdat ik ze moeilijk als iets anders dan ‘verwestvlaamsing’ kan beschouwen:
1. de Ndl. scherplange ee wordt door de oudste zegsman systematisch i.ə uitgesproken, terwijl bij de jongere het eerste element van die diftong in sommige woorden duidelijk opener klinkt: me.ər, ale.ənə, kaste.əl, e.əwəΧ, evenwel naast bri.ət, ri.əp, e.d.m.
2. de distributie van resp. y.ə en o˔.ə als realisatie van de scherplange oo is noch bij de ene, noch bij de andere informant systematisch te beschrijven (lexikaal bepaald?); toch valt op dat de oudste vaker y.ə zegt, b.v.:
oud |
jong |
vərky.əpm̩ |
vərko˔.əpm̩ |
ry.ək |
ro˔.ək |
y.əp |
o˔.əp |
Uiteraard blijft men bij zulke op zichzelf intrigerende konstataties zitten met de vraag naar de betrouwbaarheid van de gegevens: tenslotte zijn die afkomstig uit maar één gesprek, dan nog in het raam van woordgeografisch onderzoek naar landbouwtermen. Ik zou dan ook geneigd zijn geweest de twee laatstgenoemde verschillen op rekening te schrijven van bepaalde exogene invloeden die de jongere spreker - wellicht onbewust - heeft ondergaan, ware het niet dat mijn lexicografische enquêtes in hetzelfde gebied nog minstens twee zaken aan het licht brengen die eveneens op een zekere aantrekking van het Westvlaams lijken te wijzen:
1. Te Bellegem (N 145), waar eveneens vertegenwoordigers van twee generaties aan het gesprek deelnamen, vertoonde de uitspraak van vader en zoon onderling een paar tegenstellingen die onmiddellijk aan het Otegemse interview herinnerden: de tegenstelling tussen ɪ en ɪə en tussen korte en halflange realisatie van oorspronkelijke korte vokalen, de tenuisverschuiving, hoewel ook bij de oude zegsman merkelijk minder systematisch dan bij zijn Otegemse generatiegenoot, ontbreekt bij de jongste helemaal; intervokalische syncope van ŋ hoorde ik bij de vader, niet bij de zoon. Deze reeks kan worden aangevuld met de tegenstelling ʌə (oud) - ʌ (jong die ik hoorde in de woorden put en lukken.