Taal en Tongval. Jaargang 32
(1980)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Willen, je wil, je wilt, e.d.In de eerste/tweede aflevering van Taal en Tongval, 15 mei 1979, geeft H. Lamers een beschouwing over de herkomst en de gebruiksfunctie van je kan, je zal, je mag. Heel bescheiden noemt hij dit ‘een verkenning’. Ofschoon het een uitstekend werkstuk is, moet ik hem toch gelijk geven als hij de term ‘verkenning’ gebruikt. Toevallig heb ik ook al enkele jaren materiaal verzameld op dit terrein, maar zoals Lamers zelf zegt, je blijft steken in een ‘anekdotische behandeling’, (p. 10 en 20). Het voorbeeldenmateriaal van Lamers lijkt wel overvloedig, maar is toch te gering, vind ik, om er allerlei conclusies aan te verbinden. Ik geloof dat voor een probleem als het onderhavige gedacht moet worden aan wat GeertsGa naar voetnoot1 schreef: ‘Met Al ben ik van mening dat linguïstische problemen slechts bevredigend behandeld kunnen worden ‘op basis van corpusonderzoek’, omdat alleen dan de kwantitatieve aspekten van taalregels (het gaat om de mate waarin ze door taalgebruikers in verschillende omstandigheden toegepast worden) verantwoord kunnen worden ‘in het kader van een probabilistische grammatica waarvan aan iedere regel een index is gekoppeld die zijn toepassingswaarschijnlijkheid aangeeft’. (Al, 1977, 28; einde citaat.) Van BakelGa naar voetnoot2 wijst op de onontkoombaarheid van de computer in de z.g. kwantitatieve taalkunde om een grotere betrouwbaarheid te verkrijgen dan ‘de linguïstische intuïties’. Ik vind het materiaal van Lamers waardevol, maar toch te beperkt om er min of meer scherp, en min of meer generaliserend, vier of vijf taallagen in aan te brengen. (beschaafd beleefd, beschaafd vertrouwelijk, beschaafd dialekt, plat dialekt.) Mijn ‘taalgevoel’ sorteert op het terrein van je mag enz., wel vormen die voor mij vanzelfsprekend zijn (die me dus taalkundig niets doen) en vormen die me opvallen. Ik verbind er echter geen waardeoordeel aan, hoogstens: ‘ook goed’. Het materiaal dat ik verzameld heb (lang niet zo overvloedig als dat van Lamers, ook veel minder verwerkt, en bedoeld voor een artikeltje in Onze Taal), stamt uit allerlei eigentijdse konteksten: literaire, popu- | |
[pagina 84]
| |
laire, sociologische, theologische, pedagogische, enz. Het lijkt me moeilijk om hierin te werken met de taallagen-termen van Lamers. Wat de frequentie betreft schreef De VooysGa naar voetnoot1 al in 1947, dat je kan, je zal, je mag ‘vaak’ voorkwamen. Maar wat is ‘vaak’? Intuïtief schat ik, dat je zult, je kunt, je mag in zo ongeveer 90% van de gevallen gebruikt worden, en je zal, je kan, (je moogt) in de overige gevallen van de geschreven taal. In de gesproken taal lijkt het me, dat de laatste vormen (behalve je moogt) iets meer voorkomen. J. van BakelGa naar voetnoot2 tekende in 1968 aan: ‘zult vertoont neiging om te verdwijnen’. Maar in 1979 is het nog springlevend. Opgevallen is me de inkonsekwentie bij sommige auteurs, hoewel het soms moeilijk na te gaan is, wie de inkonsekwentie begaat, de auteur of de zetter. Van DaleGa naar voetnoot3 geeft als een voorbeeld van kunnen zonder volgende infinitief: ‘je kan dat of je kunt het niet’. Dit voorbeeld pleit weer tegen de onderscheiding ‘verzorgd-vertrouwelijk’. L. FerronGa naar voetnoot4 zegt in een interview je kunt, maar ook een keer je kan. Trouwens, Lamers zelf noemt ook enkele auteurs die duidelijk aarzelen, subsidiair een inkonsekwent gebruik tonen. Een vreemde vorm komt voor bij C.C.S. Crone (Utrechtenaar van huis uit?) in ‘De Schuiftrompet’ (1947): ‘Je moogt er helemaal geen lepeltje voor gebruiken’ (p. 24). Deze vorm past niet in tabel 3 van Lamers. Vermoedelijk zullen veel Nederlanders je moogt erg ‘ongewoon’ vinden. Lamers beperkt deze vorm tot de 19e eeuw. Merkwaardig is, dat in de tabellen de vormen u zal en u kan helemaal ontbreken. Ze werden kennelijk niet aangetroffen in het gebruikte materiaal, maar Lamers weet toch, blijkens een artikeltje in Onze TaalGa naar voetnoot5, dat deze vormen ook voorkomen (naast u zult en u kunt), en voor de volledigheid hadden ze er dus best een plaatsje mogen vinden. Zelf las ik in Jeugd in School en Wereld, 1979, p. 511: ‘Kan u logisch denken?’ (Iets hoger, op p. 511: ‘Kunt u zich aanpassen?’ (Beide in dezelfde stijl.) In het artikeltje van Lamers uit Onze Taal is sprake van ‘het klinkt zo raar’. Waarschijnlijk speelt deze eufonie-kwestie ook mee naast de | |
[pagina 85]
| |
argumenten die Lamers in dit tijdschrift gaf bij allerlei vormen. Kun je klinkt inderdaad voor sommigen vreemd. Er valt ook weinig mee te associëren. Ik vind alleen ‘plunje’, een woord met een z.g. ongunstige gevoelswaarde. Terwijl kan je woorden naast zich heeft als: oranje, franje, anjer, kanjer, champagne, (bieten)campagne, etc.
De voornaamste reden van mijn reaktie op het artikel van Lamers is: het ontbreken van de parallelle vormen van willen. Ik begrijp niet goed, waarom hij dit werkwoord niet in zijn beschouwing betrokken heeft, aangezien we hier eigelijk te doen hebben, meen ik, met dezelfde problematiek. Willen behoort niet tot de praeterito-praesentia. En de enkelvoudige vormen van het praesens gaan terug, zoals bekend is, op een optativus, die in het middelnederlands leidde tot de vormen: du wils, du wilt, hi wille, maar ook al hi wilt en later hi wilGa naar voetnoot1. Bij willen is er natuurlijk geen sprake van vokaalverandering, maar wel is de vorm van de derde persoon enkelvoud interessant, (hij wil - hij wilt.) Laten we eerst de vormen van de tweede persoon enkelvoud bekijken. Voor mij zijn je wilt en je wil gelijkwaardige vormen, hoewel ik de indruk heb, dat je wilt frekwenter is. Van beide vormen heb ik voorbeelden gevonden zowel bij zuiderlingen als bij noorderlingen. Ik vermeld zoveel mogelijk de afkomst van de auteur (of spreker), omdat ik wat sceptisch sta tegenover de areaallinguïstische distributie van de vormen (of het areaallinguïstisch geconditioneerd zijn.) Aanvankelijk meende ik vaagweg, dat degenen die tegenwoordig je zal en je kan zeggen, ook je wil gebruikten. Dit bleek niet zonder meer te kloppen. En de -t-zeggers bij zullen en kunnen in de tweede persoon enkelvoud zeggen niet steeds je wilt.
B. BruningGa naar voetnoot2 uit het Vlaamse Heverlee schrijft: ‘... en wat je dan wil, doe het’ (p. 188). Hans WagemansGa naar voetnoot3 gebruikt als vertaler: je kunt, zal je (2 ×), kan je, maar ook je wilt, waar ik je wil had verwacht. | |
[pagina 86]
| |
Kees SluisGa naar voetnoot1, waarschijnlijk een Noordnederlander, heeft weer een ander gebruik. Doorlopend zien we bij hem de vormen: je kunt, kun je, je zult. Maar tevens vinden we voorbeelden als: ‘... omdat je gewoon wel eens iets wil weten over je eigen taalgedrag’ (p. 42). Maar ook inkonsekwent: ‘beslis te voren of je detraining... wilt laten plaatsvinden (p. 49). Zo aarzelt ook R.J. Peskens in ‘Twee Vorstinnen’ tussen je wilt (meestal) en je wil (p. 102).
Hoe weinig ook dit een kwestie van beleefdheid en vertrouwelijkheid e.d. is, blijkt uit een vertaald interview met Fidel CastroGa naar voetnoot2 waarin ik las: ‘... en je wil dat ik niet aan de C.I.A. denk?... en je wilt dat ik maar niet aan de C.I.A. denk?’ Maar zoals boven al gezegd is, in hoeverre is het zetduiveltje hier de schuld? Deze vraag stelde ik me ook bij het lezen van de Volkskrant van 1 oktober 1977. In de kop van het artikel stond: ‘In mei kan je doen wat je wilt’. Maar in de gewone tekst kwam voor: ‘In mei kan je doen wat je wil.’ Ik geloof dat we zowel je wilt als je wil tot de normale taalkundig verantwoorde vormen moeten rekenen, al wordt je wil veel minder gebruikt. Een mooie reeks voorbeelden trof ik aan in een tekst van BatelaanGa naar voetnoot3, (hoofddocent-Nederlands aan een N.L.O.) In zijn artikel gebruikt hij je kunt (11 ×), je zult (3 ×), kan je (3 ×), in een citaat echter: kun je, en verder de volgende gevallen van willen: ‘... als je dat wil doen...’ (p. 300) Bij de vormen van willen is hij dus -t-loos, bij de je-vormen, bij zullen en kunnen niet. | |
[pagina 87]
| |
J.M. NouwenGa naar voetnoot1 is een Nederlander in Amerika en een gebruiker van je zult, je kunt, je wilt, maar eenmaal komt toch voor: ‘... dat je toegang wil verlenen...’ (p. 40) Helge BonsetGa naar voetnoot2, docent-Nederlands in Leiden, gebruikt enkele malen je kan en kan je, maar merkwaardigerwijs ook je kunt (3 ×), zul je (2 ×), en je wilt (2 ×) (p. 39).
Bij M. HendrickxGa naar voetnoot3, een Vlaming, vond ik: ‘Je wil opletten niet in zijn gebreken te vervallen...’ Vlak daarop gebruikt hij: je kunt.
De Amsterdamse socioloog Dekker sprak op de TV van 19 maart 1978 van: ‘'t Hangt er vanaf wat je wil’. De bekende Deurnse leraar Parent (zuiderling?) sprak voor de radio (21 september 1978) zeer duidelijk de volgende zin uit: ‘Hoe je het ook noemen wil...’ (En even later: Hoe kan je nu de hele klas aan de hand houden...’)
In een tentamentekst van een Noordbrabantse wiskundeleraar zag ik: ‘Als je het probleem grafisch wil oplossen’ (14 december 1978). Jac Vroemen (een zuiderling in het noorden?) schreef in de Nieuwe Linie van 15 februari 1978: ‘Juist als je protesteren wil...’ En ook: ‘Je kan alles best over je kant laten gaan...’ De schrijver H. LampoGa naar voetnoot4, Antwerpenaar, zegt in een verhaal: ‘... dat je het niet wil geloven,...’ (p. 204). En in ‘Joachim Stiller en ik’ kwam ik tegen: ‘... de mens op weg naar de Graal, zo je wil’ (p. 287). Een andere Vlaming, Ward RuyslinckGa naar voetnoot5, sluit zich aan bij de vormen van Lampo: | |
[pagina 88]
| |
‘Zoals je wil, zei ik,...’ (p. 94) Een laatste voorbeeld stamt uit de Nieuwe Linie (27 september 1978). Hierin lees ik bij Ronke van der Hoek (zuiderling?): ‘... dat je als georganiseerde groep weet welke kant je uit wil in je vak’.
Een kort hoofdstukje apart vormt de uitgang van wil- in de derde persoon enkelvoud. Volgens WeijnenGa naar voetnoot1 is de vorm wilt in de derde persoon singularis in de 17e eeuw frekwent. Later schijnt de vorm hij wilt volgens SchönfeldGa naar voetnoot2 en De VooysGa naar voetnoot3 vooral Brabants te zijn. En dat deze vorm nòg voorkomt in Brabant, merkte ik het laatste jaar vijfmaal op in scripties (e.d.) van enkele P.A.-studenten. Toen ik één van hen vroeg wat er voor eigenaardigs voorkwam in de door haar geschreven zin: ‘Als de vrouw wilt, mag zij gaan werken’, bleef ze het antwoord schuldig. Misschien had ze een te sterk ‘stambesef’ (Van Haeringen), en paste ze de regel toe: stam + -t. De andere zinnen waren: Het kind wilt, wat het zegt, ook doen. Ik heb trouwens de indruk dat men wel vaker aarzelt bij het schrijven van hij wil e.d. Maar in de officiële literatuur vond ik deze vorm alleen bij de Vlaming Hugo ClausGa naar voetnoot4: ‘Maar hij wilt hier blijven rondhangen...’ (p. 255. Iets eerder echter: ‘Ja. Als je wil’ (p. 33). Ten slotte moeten de vormen bij het pronomen ‘u’ nog even besproken worden. Ik constateer dat men ook hier aarzelt bij het spreken. Op papier zag ik tot nog toe slechts eenmaal u wil en nog wel bij de (noordelijke?) redaktie van ‘Dokumentaal’Ga naar voetnoot5 die verzoekt ‘mee te delen wat u wil onderzoeken. Uit dit materiaal valt, meen ik, geen conclusie te trekken. Wel vraag ik me af of ook hier een soort eufonie en/of gemakzucht bij het spreken | |
[pagina 89]
| |
meespeelt, bijzonder in woordgrens-situaties. Bv. ‘Je wil wel eens wat anders’. Deze zin is misschien makkelijker uit te spreken als: ‘Je wilt wel eens...’ Maar in: ‘Je wilt ook nooit mee’, functioneert de -t gemakkelijk in de verbinding met de volgende vokaal. De bovenstaande gegevens munten uit door toevalligheid en anekdotische aanpak. Maar ook H. Lamers besloot zijn zeer goede overzicht met de hoop uit te spreken, dat er een uitvoerig opgezet onderzoek op de besproken terreinen zou plaats vinden.
1 augustus 1979 F.K.M. Mars |
|