(a) | een diftong ɛ▴i - in de auslaut (b.v. mɛ▴i = mij)
- vóór d, die intervocalisch tot j evolueerde (b.v. wɛ▴it = wijd en rɛ▴ij̃ː = rijden) |
(b) | een geronde, verwijde voorvokaal (ɩ̄ → ȳ →) ø(▴) tussen twee labialen in (b.v. wø(▴)f = wijf, blø(▴)vn̩ = blijven, vrø(▴)vn̩ = wrijven) |
(c) | een verwijde voorvokaal (ɩ̄ →) e(▴) in de overige posities (b.v. be(▴)tn̩ = bijten, ne(▴)pm̩ = nijpen, ke(▴)ˀə̃ = kijken). |
Die fonologische uitsplitsing had nu duidelijk haar gevolgen voor de morfologie van de klasse I-werkwoorden: de werkwoorden die verandering (c) doorgemaakt hadden in het presens, zijn alle regelmatig geworden, de -ən-uitgang van het verleden deelwoord buiten beschouwing gelaten.
|
O.T.T. |
O.V.T. |
V.D. |
kijken |
ik ke(▴)ˀe |
ik ke(▴)ktəgə |
gəke(▴)ˀə̃ |
nijpen |
ik ne(▴)pə |
ik ne(▴)ptəgə |
gəne(▴)pm̩ |
bijten |
ik be(▴)tə |
ik be(▴)təgə |
gəbe(▴)tn̩ |
De oorzaak ligt voor de hand: door de fonologische overgang (c) was de tegenstelling tussen presens en preteritum (vroeger via ablaut) volledig verdwenen. De funktionele oppositie kon enkel gered worden via een rekonversie tot regelmatige verba.
Bij de werkwoorden met fonologische overgang (a) of (b) bleef de oppositie via ablaut bewaard; funktioneel was er bijgevolg geen enkele reden om ze naar het regelmatige, zwakke paradigma te laten overgaan. Normaliter hebben zij dan ook hun ‘sterk’ karakter behouden, cfr.:
|
O.T.T. |
O.V.T. |
V.D. |
rijden |
ik re(▴)jə |
ik re(▴)jə |
gəre(▴)n |
blijven |
ik blø(▴)və |
ik ble(▴)və |
gəble(▴)vn̩ |
wrijven |
ik vrø(▴)və |
ik vre(▴)və |
gəvre(▴)vn̩ |
Hiermee zij nog maar eens aangetoond dat funktionele verklaringen ten onrechte een tijd lang overschaduwd werden door formele apparatuur.
Johan Taeldeman.