Dutch en Duits
Een pas getrouwde Canadees, zoon van geëmigreerde Nederlandse ouders, ging op huwelijksreis naar zijn ooms en tantes in Nederland. Hij verstond wel Nederlands, maar durfde het niet goed te spreken. Op bezoek bij zijn familie merkte hij dat zijn jongste neefje van 10 jaar zijn best deed het Engels van de grote neef uit Canada te verstaan. De tienjarige wilde op zijn beurt graag eens naar zijn familie in Canada, maar ergerde zich erover dat hij nog geen Engels had gehad op school.
De Canadees merkte dit en zei om zijn neefje te troosten: ‘You may speak Dutch to us, when you come to Canada!’ Maar dit was een schrale troost voor de tienjarige, want die begreep dat hij in Canada Duits mocht praten en dat had hij ook nog niet geleerd op school!
Gelukkig voelde zijn oudste zuster dit misverstand aan en legde uit dat Dutch niet Duits, maar Nederlands betekende. Dat was een opluchting voor de leergierige knaap van tien jaar, maar hij reageerde verontwaardigd: ‘Hoe kunnen ze in het Engels nou Dutch zeggen voor Nederlands?’. Dat vond hij maar stom! Zijn zus kon hem dit taalhistorische probleem helaas niet zo gemakkelijk uitleggen.
H.T.J. Miedema.