Taal en Tongval. Jaargang 31
(1979)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderzoek naar regionale namen van citrusvruchtenGa naar voetnoot*Samenvatting.De namen van citrusvruchten kunnen worden beschouwd als een wat uitzonderlijke groep plantnamen Het ter beschikking staande enquête-materiaal geeft aanleiding tot enkele opmerkingen over de wijze van afvragen. De gegeven antwoorden blijken voor mandarijntje en citroen geen, voor grapefruit en sinaasappel wel regionaal verschillende benamingstypen op te leveren Het kaartbeeld van de sinaasappel-namen wordt nader besproken en leidt tot de hypothese dat het type oranje-(appel) de oudste naam voor deze vrucht zou zijn, later verdrongen door appelsien, welk type op zijn beurt terrein moet prijsgeven aan het type sinaasappel Voor de toetsing van deze hypothese is de zaakgeschiedenis van groot belang: er is sprake van minstens twee verschillende soorten sinaasappels, die met een tussenruimte van enkele eeuwen ons taalgebied bereikt hebben Gezien de grote verwarring op botanisch gebied is het historisch materiaal vooralsnog slecht bruikbaar. Hoewel de namen van citrusvruchten dit identificatieprobleem gemeen hebben met de plantnamen in het algemeen, bieden zij het grote voordeel van algemene bekendheid bij de huidige informanten. Dit geeft uitzicht op goede resultaten bij onderzoek naar bijvoorbeeld de sociale aspecten van het gebruik van citrusvruchten of de plaats van de Nederlandse benamingen binnen het geheel van de Europese dialecten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. Inleiding.Het aan deze bijdrage voorafgaande artikel van de heer Brok maakt duidelijk, dat uiterste voorzichtigheid geboden is wanneer men zich uit linguïstische belangstelling in het plantenrijk waagt. Het onderzoek waarvan ik u hieronder een aantal uitkomsten aanbied, betreft een exotische uithoek van dat plantenrijk, die er op het eerste gezicht tamelijk welgeordend uitziet: het gebied van de citrusvruchten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit een oogpunt van systematiek is het vanzelfsprekend, de namen van vruchten onder te brengen in de grotere rubriek plantnamen. Vruchten zijn immers, net als takken, bladeren, wortels, e.d. onderdelen van planten, waarvan de namen in samenhang met de bijbehorende plantnamen moeten worden beschreven. Toch hoeft dit niet te betekenen dat het verzamelen van vruchtnamen ons voor precies dezelfde problemen stelt als het verzamelen van plantnamen, en evenmin dat de te volgen methoden noodzakelijk volledig identiek zijn. In dit verband vormen de citrusvruchten een uitzonderlijke groep, omdat zij in het Nederlandse taalgebied algemeen bekend zijn, terwijl de bijbehorende bomen er niet zonder veel zorg in leven gehouden kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Enige opmerkingen over de gebruikte vragen.Op vragenlijst D 48 (1973) van de afdeling Dialectologie van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde te Amsterdam werd gevraagd naar de naam van de sinaasappel. Dit gebeurde op zeer rechtstreekse wijze:
In de hoop eventuele overeenkomsten met de namen voor andere citrusvruchten op het spoor te komen, vroeg ik op lijst D 51 (1976) nogmaals naar de sinaasappel, maar nu ook naar het mandarijntje, de citroen en de grapefruit. Ditmaal werd de bij het afvragen van plantnamen veel gebruikte methode toegepast: een omschrijving van de vrucht, de officiële latijnse benaming en een tekeningetje. Tevens trachtte ik over de oudere woorden wat meer te weten te komen door per vrucht de volgende vragen toe te voegen: ‘Hoe werd deze vrucht vroeger genoemd?’ en ‘Wanneer was dat ongeveer?’ (D 51 (1976), 40 t/m 43, a, b en c). Deze gang van zaken geeft mij de gelegenheid om, wat de sinaasappel betreft, twee manieren van schriftelijk afvragen met elkaar te vergelijken: die waarbij het cultuurwoord in de vraagstelling gebruikt wordt, tegenover die waarbij dit juist wordt vermeden. Wat betreft de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwantiteit van de gegeven antwoorden doen zich de volgende verschillen voor:
Een vergelijkbare vraag, waarbij ook het cultuurtaalwoord gebruikt werd, is die van Meertens naar de aardbei (Gemeenschappelijke Vragenlijst (1935), Meertens, 2). De gegevens voor die vraag zien er als volgt uit:
Procentueel zijn er nauwelijks verschillen tussen de beantwoording van GV (1935) en D 48 (1973); het percentage niet-invullers van D 51 (1976) is in vergelijking hiermee wat aan de hoge kant. Wat de kwaliteit van de gegeven antwoorden aangaat is het slechts in schijn merkwaardig dat alleen op de vraag-met-plaatje een aantal foute antwoorden gegeven is. De kwalificatie ‘fout antwoord’ is gebaseerd op mijn kennis als eter van vruchten, die me ingeeft dat de informant die bv. tomaat of meloen antwoordt, het plaatje verkeerd geïnterpreteerd en de toelichting niet goed gelezen heeft. Bij gebruik van het cultuurtaalwoord in de vraagstelling bestaat de kans op dergelijke fouten uiteraard niet. Wel opmerkelijk is, dat in de respons op D 51 enkele antwoorden voorkomen als: ‘Is dit misschien een sinaasappel?’, ‘Ik denk dat met de afbeelding een sinaasappel bedoeld is’. Mijns inziens schuilt hierin een aanwijzing voor de manier waarop de informant dit type vraag benadert: hij ziet zich allereerst geplaatst voor de opgave een plaatje | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te identificeren; de vraag naar de naam van het afgebeelde in dialect komt op de tweede plaats. Hierbij sluit mijn indruk aan, dat in het binnengekomen materiaal van D 48 meer fonetische varianten zitten dan in dat van D 51. Voor de naamtypen - en daarmee zal ik mij uitsluitend bezighouden - maakt de wijze van afvragen betrekkelijk weinig verschil. Een vergelijking van kaart I (naar het materiaal van D 48) met kaart II (naar het materiaal van D 51) laat zien dat het kaartbeeld vrijwel identiek is. Alleen het type citroenappel, op kaart I ook al zeer bescheiden vertegenwoordigd, wordt in het materiaal van D 51 nog slechts één keer opgegeven, en wel voor L 104 (Herpen). Natuurlijk zijn dit allemaal slechts vage indicaties. Het verschil in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reactie hoeft niet per se verband te houden met het verschil in vraagstelling. Factoren als mutaties in het correspondentenbestand en het effect van hervraging na slechts drie jaar, kunnen heel goed (mede) een rol hebben gespeeld. Toch maken die vage indicaties, gevoegd bij het feit dat uit een onder de correspondenten van het Instituut voor Dialectologie gehouden enquête een zekere weerstand tegen de ‘plaatjesvragen’ gebleken is (De Rooij 1977, 7), het naar mijn mening wenselijk, op grond van méér vergelijkingsmateriaal tot een duidelijker inzicht in het effect van de verschillende manieren van afvragen te komen. Anderzijds is de overeenstemming, althans waar het de naamtypen betreft, zoveel groter dan het verschil, dat ik meen veilig te mogen aannemen dat het materiaal voor de andere citrusvruchten, die alleen mét plaatje zijn afgevraagd, geen substantiële lacunes vertoont. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De antwoorden.2.1. Mandarijntje.De binnengekomen antwoorden op D 51, 41 (mandarijntje), vertonen geen regionale verschillen die verder gaan dan de uitspraak. Een enkele maal wordt naast mandarijn(tje) ook clementine opgegeven, soms met het correcte commentaar dat het hier een andere soort betreft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Citroen.De binnengekomen antwoorden op D 51, 42 (citroen) leveren eveneens alleen uitspraakvarianten op, met uitzondering van een drietal opgaven citroenappel, geldend voor I 223a (Doomkerke), N 22 (Stavele) en F 63 (Havelte), opgegeven voor zowel de huidige als de vroegere toestand. We zullen dadelijk zien dat in de gebieden rond de genoemde Belgische plaatsen vroeger de naam citroenappel ook voorkwam in de betekenis ‘sinaasappel’. Er zijn aanwijzingen dat deze situatie zich vroeger op meer plaatsen in het taalgebied moet hebben voorgedaan. Voor Sliedrecht (K 96) vindt men bij Van der Zijde 1874 onder Citroenâppel: ‘sinaasappel of citroen, naarmate de eene of de andere vrucht bedoeld wordt zegt men een zoete of een zure citroenappel’. Ook bij Blokhuis ca. 1946 wordt sitroenappel voor Bunschoten (F 139) opgegeven in de betekenis ‘citroen’, met de aantekening: ‘vroeger werd met sitroenappels sinaasappels bedoeld’. Het is natuurlijk prettig dat door dit soort attestaties de opgave citroenappel voor Havelte (F 36) aan betrouwbaarheid wint, anderzijds is het een onheilspellend voorteken dat reeds bij een zo kleine stap terug in de geschiedenis een zo grote kans op verwarring ontstaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Grapefruit.De binnengekomen antwoorden op D 51, 43 (grapefruit) geven wel regionale variatie te zien. Kaart III toont een duidelijke noord-zuidtegenstelling, waarbij het noorden de Engelse naam grapefruit (al dan niet vernederlandst in de uitspraak), het zuiden pompelmoes gebruikt. Een kaart van de vroegere toestand is niet te tekenen: oudere namen worden zelden opgegeven. De correspondenten beschouwen de vrucht in het algemeen als een nieuwkomer; sommigen hebben hem zelfs pas in het bejaardenhuis leren kennen. In de enkele gevallen waarin wél een oudere naam wordt opgegeven, gaat het steeds om grapefruit-sprekers die zich herinneren vroeger pompelmoes gezegd te hebben, of om pompelmoes-sprekers die meedelen dat dit woord ook vroeger reeds in gebruik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was. De vraag naar de datering bleef dikwijls onbeantwoord; voor zover er jaartallen zijn opgegeven gaat de bekendheid met de vrucht niet verder terug dan tot ca. 1930 en begint de grote opmars pas na 1945. Uit deze gegevens zou men kunnen concluderen dat pompelmoes de oudste naam voor deze vrucht is, die in het zuiden is behouden of heringevoerd (mogelijk mede als gevolg van purisme), terwijl in het gemakkelijker te beïnvloeden noorden het anglo-amerikaanse grapefruit ingang vond. In deze richting wijst ook de uitlating van Debrabandere 1977, 48, waar hij Marc Galle ‘gezond purisme’ toeschrijft als deze ‘ons “pompelmoes” aanbeveelt, aangezien het verschil met “grapefruit” toch te verwaarlozen is’. Hoewel dat ‘verwaarloosbare verschil’ terecht enige achterdocht wekt, wil ik daarop op deze plaats niet nader ingaan, maar alle aandacht richten op de overschietende citrusvrucht: de sinaasappel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Sinaasappel.We zagen al dat op grond van de antwoorden op D 48, 11 a en D 51, 40 a een beeld van de huidige naamtypen kan worden verkregen (zie de kaarten I en II op blz. 27 en 28). De vragen naar de oudere woorden voor sinaasappel (D 48, 11 b en D 51, 40 b) werden aanmerkelijk beter beantwoord dan bij de andere citrusvruchten het geval was. Een beeld van die vroegere situatie geeft kaart IV. Omdat uit de (alweer schaarse) dateringen valt af te leiden dat dit de situatie van 1920 à 1940 moet zijn, kon de kaart voor het zuidelijke deel van het taalgebied zonder bezwaar worden gecontroleerd en aangevuld met het materiaal van lijst ZD 5 (1924), 34 van de Zuidnederlandse Dialectcentrale te Leuven. Vergelijken we deze kaart van de vroegere situatie met die van de huidige, dan valt allereerst op dat de sinaasappel-uitzaaiingen in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
appelsien-gebieden kennelijk van nogal recente datum zijn. We zien ook dat het type citroenappel vroeger wat meer voorkwam; ik herinner in dit verband nog even aan de citroenappels die we in het materiaal voor citroen zijn tegengekomen en aan het Sliedrechtse woordenlijstje (zie blz. 29). Oranje en oranjeappel blijken vroeger een veel groter verspreidingsgebied gehad te hebben dan tegenwoordig, nu het alleen in enkele concentraties langs de Franse grens en de taalgrens voorkomt. Hoewel diezelfde concentraties ook vroeger al bestonden, kwam het type oranjeappel daarbuiten her en der in het hele taalgebied voor, zonder duidelijke gebiedsvorming. De grote tegenstelling die het kaartbeeld beheerst, is die tussen appelsien en sinaasappel. Ik wijs er nog even op, dat de op de kaart aangeduide benamingen niets meer dan naamtypen zijn. In het type appelsien schuilen dus realisaties als appelsine, appelsina, appelesien, in het type sinaasappel bv. sinus-, sinies-, sienappel. Laatstgenoemde vorm verdient enige extra aandacht, ten eerste omdat hij exclusief Vlaams is, ten tweede omdat hij onderstreept dat de twee op deze kaart meest verbreide vormen samenstellingen zijn, waarin de twee elementen: sien of sina en appel, van plaats wisselen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Interpretatie van de sinaasappelkaart.3.1. Enkele etymologische opmerkingen.Wat betreft de oranje(appel) zijn de etymologen het roerend eens: het woord moet teruggaan op een Perzisch naranj dat door Arabische bemiddeling in Europa verspreid is geraakt. Door de bijgedachte aan lat. aurum, fr. or, ‘goud’, goed kloppend met de kleur van de vrucht, is dit woord in het Nederlands tot oranje geworden. Over de benamingen sinaasappel en appelsien is heel wat meer strijd geleverd. De vroegste tekenen daarvan heb ik tot nu toe aangetroffen in het Magazijn van Nederlandsche Taalkunde, jaargang 6 (1852). Bomhoff 1852 stelt s.v. sina: ‘Men schrijft dit woord veelal China, dat men dan Sjina uitspreekt. Waarom zegt men dan ook niet sjinaasappel en appelsjina? Men zal wèl doen, steeds Sina, Sinees, Sineesch te schrijven’. Al snel dient A. de Jager hem van repliek: ‘De vraag, op het art. SINA gedaan: “Waarom zegt men dan ook niet Sjinaasappel en appelsina” (sic, HH), duidt aan dat de Schrijver van meening is, dat aan deze zamenstelling China deel heeft, als ware de vrucht uit dit Hemelsche Rijk tot ons gekomen. Aannemelijker is het gevoelen van hen, die beweren dat de sine-appel of appel-sine (appele- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sijne zeide men voorheen) den naam heeft van de stad Messina, als de zeehaven, die ons het meest den appel leverde.’ (De Jager 1852, 147) Het daarop volgende tijdperk kent zowel voorstanders van de Messina-theorie (Vercoullie 1925, s.v. appelsien) als van de China-theorie (Grauls 1931). De etymologie die de benaming aan China toeschrijft wint echter veld, zie bv. De Vries 1971 s.v. sinaasappel. De laatste aanvechting ervan komt zover ik weet van F. Debrabandere, die Messina te hulp roept om de Kortrijkse vormen met g-anlaut uit de havenplaats Genua te kunnen verklaren. Deze gijn-, gien- en geenappel-vormen komen ook in mijn materiaal voor en vormen inderdaad een zeer hecht gebiedje rond Kortrijk. Ik heb deze namen op mijn kaarten voorlopig maar bij het type sinaasappel ondergebracht. Als we al willen speculeren, kan die g-anlaut ook zonder Genua misschien uit spellinguitspraak van het lang met ch geschreven sinaasappel verklaard worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Enkele opmerkingen over woordvorming.Onder 2.4 heb ik reeds opgemerkt dat de typen sinaasappel en appelsien elkaars spiegelbeeld zijn: de realisatie sienappel staat tegenover appelsien, sina(a)sappel tegenover appelsina, meestal afgesleten tot appelsine. Dergelijke omkeringen zijn in de dialecten bepaald niet onbekend (zie bv. Weijnen 1966, 330), maar komen toch ook niet zo veelvuldig voor, dat het kaartbeeld hieruit te verklaren zou zijn. Op de kaarten ‘keldermot’ en ‘egel’ (Taalatlas 1, krt. 3 en 10) kunnen de benamingen stainmot tegenover motstain en iegelzwien tegenover zwieniegel mogelijk met de Gronings-Drentse appelsien-vormen in verband gebracht worden; voor Noord-Holland geldt hetzelfde wat betreft de keldermotbenamingen beddepisser tegenover pissebed. Deze laatste twee namen komen ook voor als benamingen voor de paardebloem (Taalatlas 9, krt. 4). Deze namen komen her en der in het zuiden van het taalgebied voor, maar ook alweer niet zo frequent dat een vergelijking met het appelsien-gebied mogelijk is. Stroop 1969 maakt aannemelijk dat pissebed hier de primaire, aan het Franse pissenlit ontleende naam is, later verdrongen door de meer Nederlands aandoende formatie beddepisser. Op analoge wijze zou een Frans pomme de Chine corresponderen met een Nederlandse formatie sien- of sinaasappel, waarnaast appel(e)sien dan de status van een eerste leenvertaling onder sterke Franse invloed zou kunnen hebben. In de nabije toekomst hoop ik een vruchtnaam af te vragen die zich in alle opzichten goed laat vergelijken met de sinaas- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
appel, ook wat betreft de bekendheid in het gehele taalgebied, namelijk de muskaatnoot of nootmuskaat, corresponderend met het Franse noix de muscade. Die toekomstige vergelijking zal in het gunstigste geval een bepaalde tendentie binnen de Nederlandse dialecten blootleggen, maar op dit ogenblik moet ik nog blijven aannemen dat er een andere, buiten de taal gelegen oorzaak kan zijn voor het optreden van de verschillende benamingstypen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Het historisch aspect.Wanneer we het kaartbeeld van kaart IV als eerste informatiebron voor de geschiedenis van de sinaasappelnamen willen gebruiken, moeten we de enkele citroenappels maar buiten beschouwing laten, die bieden te weinig houvast. In de over het gehele gebied verspreide oranjeappels daarentegen, zouden we heel goed relicten van een vroeger algemene naam kunnen zien. De overblijvende namen, appelsien en sinaasappel doen sterk denken aan een uiteengeslagen appelsien-massief met sinaasappel als indringer. Wanneer we nu nog eens naar de huidige situatie kijken (de kaarten I en II), worden we in die gedachtengang gestijfd: de oranjeappels zijn uit het grootste deel van het gebied verdwenen, het type sinaasappel raakt steeds meer verspreid en dit gaat overal ten koste van appelsien. Steun voor de oude rechten van oranje(appel) vinden we in het Middelnederlandsch Woordenboek, dat onder arance een paar citaten geeft waarin appelen van arancen of van aryangen voorkomen, en in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat onder oranje (II) en oranjeappel de reeks voortzet, met als jongste citaat een aanhaling uit Van Looys ‘Proza’ uit 1889 (het betreft hier het elfde deel, dat in 1910 uitkwam). Ook de jongste druk van Van Dale kent het woord nog altijd. Het is duidelijk dat het benamingstype oranje(appel) op een eerbiedwaardige ouderdom kan bogen. Appelsien en sinaasappel daarentegen komen pas veel later opdagen, maar geven elkaar, althans in de kolommen van het WNT, weinig toe wat hun anciënniteit betreft: onder chinaasappel vinden we de vorm Chinas-appelen voor 1682, de vorm appelen Chinaas voor 1685; onder appelsina wordt eveneens voor 1685 de vorm appelsina opgegeven, terwijl we in hetzelfde lemma Thomas Asselijn in zijn ‘Kwakzalver’ van 1692 Appel-Sina, in zijn ‘Spilpenning’ van 1693 Sinaas Appelen zien gebruiken. In Grauls 1931 wordt de opkomst van appelsien in verband gebracht met de komst van een nieuwe vrucht: de zoete oranjeappel. Zijn betoog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt erop neer dat, na een langdurige bekendheid met de zure of bittere variëteit, Europa in het midden van de 16de eeuw (1648) de zoete oranjeappel leerde kennen. Deze vrucht, door de Portugezen uit China gehaald, deed op het einde van de 17de eeuw in Noord-Nederland de behoefte aan een onderscheidende benaming ontstaan. Viaene 1965 vermeldt ook het aan de markt komen van een zoete variëteit, maar dateert dit feit ca. 1350. Jammer genoeg bevat zijn materiaal alleen vormen met oranje en aangezien ook de zure variëteit aan de markt blijft, is niet uit te maken welke soort bedoeld is. (De eerlijkheid gebiedt hierbij te vermelden dat hij zelf in een voetnoot op dit probleem wijst en dat het hem uitsluitend om de verspreiding van ‘de’ oranjeappel te doen was, onverschillig of deze nu zoet dan wel zuur smaakte.) Over de juistheid van die nogal uiteenlopende dateringen is moeilijk uitsluitsel te krijgen. Volgens Risso staat wel vast dat de zoete variëteit inheems is in de zuidelijke provincies van China, op Ambon, Banda, de Marianen-eilanden en alle overige eilanden van de Stille Oceaan, maar dat de meningen over de wijze en het tijdstip van overbrenging naar Europa uiteen lopen, al wijzen de op Portugal geïnspireerde namen als pourtegalié in de omgeving van Nice op Portugese bemiddeling voor op z'n minst díe streek (Risso 1828, I, 345). Ook Robert draagt in zijn inleidend hoofdstuk nog een groot aantal op Portugal teruggaande benamingen in het gehele Middellandse-Zee-bekken aan, maar voegt hieraan toe dat er onomstotelijke bewijzen zijn voor de cultuur van zoete sinaasappels in Italië en Spanje vanaf de 14de eeuw, dus vóór de Portugezen de vaart rond Kaap de Goede Hoop ontdekten (Robert 1945, 24). In een oudere botanische bron, Commelyn 1676, treffen we temidden van een veelheid van citrusvruchten ook een afbeelding aan van wat hij noemt de ‘Appel Sina of Lisbonse Oranje Appel’. Om een indruk te geven van de overvloed aan andere ‘sinaasappelachtigen’ noem ik slechts de ‘Gehoornde Oranje Appel’, de ‘Gemeene of Zure Oranje Appel’, de ‘Zoete Oranje Appel’ en de ‘Oranje Appel met Zoete Schil’. In Van Sterbeeck 1712 wordt de volgende, overigens grotendeels op die van Commelyn geïnspireerd lijkende, beschrijving gegeven van ‘Den appel Sina, ofte den Appel van Lisbona ghenoemt’:
‘Om dieswille dat dese siuese (lees: sinese, HH) vruchten eerst uyt Portugael van Libona (lees: Lisbona, HH) in Italien gebrocht zijn, de welcke de Portugisen eerst uyt Sina bekomen hebben, soo noemt Ferrarius dese oock in 't latijn Aurantium Olijsiponense. (...) De vruchten zijn van middelbaer grootte, heel bol-achtigh rondt ende wit van fat- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soen: de schors is effen, glad en dun, schoon geil-roodt van verwe, welcke schelle te samen met het vleesch van vele ghegeten worden, het merch is vol sap en een weynigh geil, van eenen aengenamen soetrenschen smaeck, om welcke aengenaemheydt dese de alder-waerdighste worden gheacht’. (Van Sterbeeck 1712, 12)
Hoewel deze bronnen over de datering evenmin uitsluitsel geven, steunen Commelyn 1676 en Van Sterbeeck 1712 wel de visie van een uit China afkomstige, door de Portugezen in Europa geïntroduceerde, zoete sinaasappel-variant. Het is echter duidelijk, dat ‘den appel Sina ofte den Appel van Lisbona’ een soort is met uitzonderlijke kwaliteiten waar het de smaak betreft. Daarnaast bestaan blijkbaar zure, maar ook andere zoete variëteiten, zodat de vraag rijst wat nu eigenlijk die ‘zoete variëteit’ is die de zure sinaasappel zou hebben verdrongen en aanleiding zou zijn geweest voor de introductie van een nieuwe naam. We stuiten hier dus op het probleem van de identificatie; een probleem dat door de heer Brok naar voren is gebracht als een van de meest klemmende bij het interpreteren van plantnamen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Het botanisch aspect.De hoop dat de wetenschap der botanie dit identificatieprobleem kan helpen oplossen wordt wel zeer grondig de bodem ingeslagen door Heyne, uit wiens Nuttige planten in Nederlandsch-Indië ik naar de aanhaling bij Utermark het volgende citeer: ‘Uit een botanisch oogpunt is het geslacht Citrus, sinds de dagen van Olim gekweekt en zeer gemakkelijk hybriden vormend, een warwinkel, dien de systematici op verschillende wijzen hebben trachten op te ruimen. Naast hen, die vooral om utiliteitsredenen elken karakteristieken vorm beschouwd wenschen te zien als zelfstandige soort of als variëteit, zijn anderen uitgegaan van den vermoedelijken oorsprong en groepeeren de geheele materie in weinige soorten met ondersoorten en variëteiten, welke dan de verschillende rassen omvatten. Ongelukkigerwijze loopen de inzichten omtrent de te volgen indeeling ver uiteen en is de synonymie van de namen, die dan komen te vervallen, onvolledig en onbetrouwbaar bovendien.’
(Utermark 1923, 40) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om een indruk te geven van de mate van verwarring, heb ik een overzichtje samengesteld, aan de hand van een lijst van in de botanische literatuur voorkomende wetenschappelijke namen van vertegenwoordigers van het geslacht Citrus, door A. Guillaumin in zijn Les Citrus cultivés et sauvages (1916) gepubliceerd en overgenomen in Utermark 1923, 201-203. Guillaumin herleidt in dit systeem alle hem bekende namen tot de soorten die in zijn eigen indeling worden onderscheiden. Ik heb hieruit de namen voor wat ik maar even de ‘zoete sinaasappel’ en de ‘zure of bittere oranjeappel’ zal noemen bij elkaar gezet: dit zijn dus al de namen die in het indelingsvoorstel van Guillaumin worden teruggevoerd op de Citrus aurantium, subspecies sinensis, met de variëteiten proper en melitinensis, resp. de Citrus aurantium, subspecies amara met de variëteiten bigaradia en pumila: Deze verwarring klinkt door in het WNT. Ik citeer:
- uit het lemma Chinaasappel: ‘eene soort van oranjeappel: de vrucht van Citrus aurantium sinensis’;
- uit het lemma Oranje (II): ‘Als benaming der vrucht. Hetzelfde als oranjeappel. De goudkleurige, sappige rondachtige of ronde vrucht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de boomen behoorende tot de familie der oranjes (Auranticiaceae), inzonderheid van den Citrus aurantium amarum (Citrus vulgaris), doch soms ook van den Citrus aurantium dulce (d.i. sinaasappel) of andere verscheidenheden’;
- uit het lemma Oranjeappel: ‘De vrucht van den oranjeboom (Citrus communis Risso). Daar echter de sinaasappel (Citrus aurantium Risso) dikwijls als oranjeappel wordt aangeduid, blijkt niet altijd welke van beide vruchten bedoeld is’.
De hieruit blijkende moeilijkheden met de identificatie en het hanteren van de botanische nomenclatuur nemen alleen maar toe naarmate de bronnen ouder worden, minder op exactheid zijn ingericht en vager aanknopingspunten bieden. Het tijdrovend onderzoek van oude rekeningen, scheepvaartstatistieken en dergelijke levert wel namen op, maar geen directe aanknopingspunten voor de identificatie. Reisbeschrijvingen en andere literaire bronnen vragen om een wel zeer grondige botanische voorkennis, wil de interpretatie van uiterlijke kenmerken, smaakindrukken en dergelijke tot een identificatie kunnen leiden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Besluit.Als ik tenslotte de moeilijkheden en de mogelijkheden van het onderzoek naar regionale namen voor citrusvruchten vergelijk met het beeld dat de heer Brok geschetst heeft met betrekking tot het verzamelen van plantnamen in het algemeen, dan deel ik ten volle zijn mening over de moeizaamheid en de gevaren van de interpretatie van het historisch materiaal. Ik vrees zelfs, dat de citrusvruchten wat dit betreft in een extra ongunstige positie verkeren: het feit dat zij naast botanisch object vooral import-produkt waren en zijn, vergroot weliswaar de kans op vermeldingen in de handels- en consumptiesfeer, maar verkleint de kans op aandacht van de al dan niet liefhebberende kruidkundigen. Het afwijkende karakter van de vruchtnamen geeft me echter ook aanleiding tot optimisme, al ligt dat optimisme niet direct op het botanisch-historische vlak. Ik denk hier met name aan twee onderzoeksmogelijkheden, waarmee ik me wel bezighoud maar waarvan de resultaten vooralsnog zeer onrijp zijn. Ten eerste zijn daar de sociale aspecten van het gebruik van zuidvruchten. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat bijvoorbeeld de sinaasappel zeer lang een luxe-karakter gehad heeft: bij feestelijke gelegenheden, bij ziekte, bij hoge uitzondering in ieder geval werd de vrucht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangeboden. Dit betekent dat een factor als prestige ook bij de naamgeving een rol kan hebben gespeeld en mogelijk een verklaring kan geven voor de verdringing van de ene naam door de andere. Ten tweede denk ik aan het onderzoek naar de regionale namen in de andere Europese landen. Juist omdat de citrusvruchten overal bekend zijn geraakt, vormen deze namen een dankbaar onderzoeksgebied. Een eerste aanzet vormt reeds de nog ongepubliceerde voordracht van A. Losa, getiteld ‘Nomes do fruto laranja e seus cognatas’ (Namen van de vrucht sinaasappel en zijn verwanten, HH), gehouden op het nationale congres voor onderzoek en onderwijs van het Portugees in 1976. Hierin worden alleen de benamingen in de verschillende Europese cultuurtalen besproken, waardoor een globaal beeld ontstaat van de wegen die de ontleningen gevolgd hebben. Een onderzoek naar de Europese dialectnamen, bijvoorbeeld binnen het kader van de Atlas Linguarum Europae, zal dit beeld verder kunnen verfijnen en de Nederlandse benamingstypen in een duidelijker licht stellen. Deze optimistische vooruitblikken zijn alleen mogelijk dank zij het feit dat het onderzoek naar vruchtnamen zich in één belangrijk opzicht onderscheidt van dat naar plantnamen in het algemeen. Het blijkt namelijk nog steeds zeer goed mogelijk te zijn, met het huidige medewerkersbestand de namen voor citrusvruchten in te zamelen, en dit zal zeker ook gelden voor de andere exotische plantaardige produkten.
H. Hogerheijde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|