Taal en Tongval. Jaargang 30
(1978)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De duivel in het dialectHet woord duivel komt in de volkstaal in het algemeen en in de dialecten in het bijzonder veelvuldig voor. In heel wat spreekwoorden en uitdrukkingen wordt deze verpersoonlijking van het kwade met name genoemd. Dat is eveneens het geval in het Urker dialect. Het kent en gebruikt de meerderheid van de gezegden die Van Dale in zijn Groot Woordenboek geeft: op het eiland weet men, net als elders, dat ledigheid des duivels oorkussen is, en waarschuwt men ook: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen. Men constateert er, als overal, dat als je het over de duvel hebt, je op zijn staart trapt, dat iemand te dom is om voor de duvel te dansen en dat de duvel het altijd op de grootste hoop doet. Mist iemand herhaaldelijk iets, dan heet het dat de duvel ermee speelt, en loopt iemand hard weg, dan is het of de duvel hem op de hielen zit. Het valt op, dat alleen wanneer ernstig een algemeen bekende spreuk wordt geciteerd, er duivel wordt gezegd, en in alle andere gevallen over duvel wordt gesproken, en dat niet zozeer, omdat het - wat wellicht voor het A.B. geldt - zachter zou klinken, maar eenvoudig omdat de oude, niet gediftongeerde vorm in het spraakgebruik bewaard bleef. Gaan we alle uitdrukkingen na, dan blijkt, dat het verre voorgeslacht zich wel een heel realistische voorstelling van de Boze maakte en tevens, dat heel wat elementen daarin zeker niet door de Bijbel kunnen en door de Christelijke kerk zullen zijn aangereikt. Ze moeten wel stammen uit de voor-christelijke tijd. Wat daarin aan mythologische figuren als kobolden, nixen en elfen werd toegeschreven, kwam tijdens de kerstening van deze streken gemakkelijk terecht bij die ene gestalte, de diabolos of duivel. Wij laten hier nu een reeks van duivel-gezegden uit het Urker dialect volgen, die deels elders bekend zijn en deels een eigen karakter hebben. Men zegt op het oude eiland:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gaat het ergens druk en onordelijk toe, dan geldt:
en is het er een smeerboel, dan wordt gezegd:
Bij stormweer heb ik wel eens gehoord van een visser:
Van een slecht mens wordt gezegd:
Als een kind een beetje fieltig lacht, krijgt het te horen:
Tegen een ongedurig kind zegt men wel:
en is het onwillig, dan verluidt:
en wat de opvoeding aangaat, hoor je wel eens:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn ook lichtvoetiger zegswijzen, die een ernstige Urker toch niet gauw in de mond zal nemen. Je vraagt iemand, hoe hij aan dit of dat gekomen is, en hij zegt:
Wordt een oudere vrouw met ‘ouwe mins’ aangesproken, dan zal ze misschien vinnig antwoorden:
Die ‘ouwe moer’, raadselachtig van herkomst, speelt een grote rol. Als iemand zijn beste spulletjes beschadigd heeft of kwijt raakt, krijgt hij te horen:
Weet een kind listig zijn zin te krijgen, dan krijgt het misschien als reactie:
Moet een jongen nodig zijn haar laten knippen:
Duveljagen is drukte maken. Een klein kookkacheltje is een duveltje, een soort bombazijn heette duvelstark. Verder zijn er niet veel samenstellingen met duvel. Het eiland kende ook weinig planten, zodat niet, zoals elders, gewassen bekend zijn die de duivelsnaam dragen. In de Woordenlijst van J.C. Daan in: Het eiland Urk (Samson - Alphen aan de Rijn - 1942) lees ik nog:
't Spreekt vanzelf, dat in godsdienstige gesprekken, die op het ex-eiland niet onbekend zijn, de duivel ook wel eens ter sprake komt, maar dan in een bijbelse context, die zich niet verdraagt met ‘de duvel in z'n ouwe moer’. T. de Vries |
|