Taal en Tongval. Jaargang 30
(1978)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Kleur bekennenIn het Nederlands hebben we de mogelijkheid om in de afhankelijke zin met een samengesteld werkwoordelijk gezegde, de persoonsvorm zowel voor als na het deelwoord te plaatsen, zonder dat er betekenisverschil optreedt. Het blijft dus om het even als we zeggen:
of
Om de terminologie van SassenGa naar voetnoot1 te hanteren: in zin a hebben we te doen met de rode, in zin b met de groene woordvolgorde. Onderzoekingen over de woordvolgorde wezen uit, dat de meeste Noord- en Zuidnederlandse streektalen uitsluitend of vrijwel uitsluitend de groene volgorde kennen. Van sommige schrijvers is bekend dat ze uitsluitend een bepaalde volgorde gebruikten, anderen evolueerden van de ene kleur naar de andere in de loop der jaren. Op het eind van de achttiende eeuw ontwikkelde zich een verhitte schriftelijke discussie over de eigendomsrechten van en de jurisdictie over een schorrengebied dat in Zeeland aan de zuidoever van de Wester-Schelde was ontstaan. In 1771 verscheen bij de Middelburgse uitgever Pieter Gillissen een betoog van de Middelburgse rechtsgeleerde Mr. Willem Schorer (1717-1800), waarin hij het schorrencomplex, de Hoofdplaat, aan de enige rechthebbende, de Staten van Zeeland, doet toekomen. In hetzelfde jaar sluit Leendert van Oosdorp zich in een geschrift, dat bij dezelfde uitgever uitkwam, bij Schorer aan. Bij het bestuurs- en rechtscollege ‘Het Vrije van Sluis’, dat ook aanspraken maakte op het gebied, vielen deze beide publicaties niet in goede aarde. Bestuurder F. Bogaard herinnerde er in een brief aan de Raad van State aan, dat hij de rechten van Het Vrije tevoren op papier had gezet en die vertrouwelijk aan de Staten van Zeeland had doorgegeven. Kort daarop waren de Staten van Zeeland echter tot publicatie van die gegevens overgegaan. Het meest was Bogaard echter gegriefd door de toon en de woordkeus die het werkje van Schorer kenmerkten: Het Vrije werd openlijk voor schandaal gezet. Wat het werkje van Van Oosdorp betrof, dat ‘schijnt met het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vorige aan een geschakelt te zijn geschreven door voorn. President Schorer’Ga naar voetnoot1. Biervliet en omgeving werd sinds 1588 door de Staten van Zeeland bestuurd, de rest van Zeeuws-Vlaanderen was generaliteitsgebied en werd rechtstreeks door de Staten-Generaal bestuurd. Tot dit laatste gebied behoorde Het Vrije van Sluis. Leendert van Oosdorp was schepen en burgemeester van Biervliet geweest tot 1768 en pachtte in de Helenapolder een boerderij. De familie Schorer bezat in die omgeving uitgebreide bezittingenGa naar voetnoot2. Willem Schorer was president van het Hof van Zeeland in Middelburg, waaronder ook Biervliet ressorteerde wat de hoge jurisdictie betrof. Op deze twee geschriften reageren anonymi die beweren dat de nabijgelegen stad Biervliet het recht van de jurisdictie toekomt. In 1772 reageert Mr. Willem Schorer hierop met twee geschriftjes, waarin hij nogmaals de rechten van de Zeeuwse Staten op dit gebied uitvoerig uit de doeken doet en zijn onbekende opponenten aan de kaak stelt. Het gaat er ons helemaal niet om een oordeel te vellen over de juridische aspecten van de diverse geschriften, wel willen we even blijven stilstaan bij de woordvolgorde van de diverse betogen. Uit elk geschrift van de polemiek namen we ongeveer tien gedrukte pagina's en gingen daarin na hoe de onderlinge verhouding was tussen de rode en de groene volgorde. Verder bestudeerden we geschriften van rechtsgeleerden die op dat moment bij de kwestie van de Hoofdplaat betrokken waren. Van Het Vrije van Sluis namen we de reeds eerder genoemde brief van F. Bogaard. De Biervlietse griffier Jac. Ritsaert schreef op 21 juni 1775 aan Het Vrije van Sluis een brief over de jurisdictie van de WilhelminapolderGa naar voetnoot3. Mr. L.P. van de Spiegel, burgemeester van Goes en zeer kundig rechtsgeleerde die in later jaren nauw bij de procedure rondom de verdeling van de Hoofdplaatpolder was betrokken, publiceerde in 1771 een verhandeling, getiteld ‘Over de hooge Vierschare’, de voorgeschiedenis van het Hof van ZeelandGa naar voetnoot4. De resultaten van ons onderzoekje geven we in het onderstaand schemaatje weer: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De erven van Jacob Cats maakten aanspraak op de tienderechten in het betwiste gebied. Jacob Cats bezat de tienden van Biervliet sinds 1613 en zijn erfgenamen beschouwden het in te polderen schorrencomplex als aanwas van Biervliet. Ook de Heer van Breskens meende recht op een deel van het buitendijkse land te hebben. Zijn rechten werden bij een rechterlijke uitspraak erkend; de erven Cats werden in het ongelijk gesteld. Omdat de (vermeende) rechten van de erven Cats en de Heer van Breskens irrelevant zijn voor de rechten van jurisdictie die de stad Biervliet probeerde aan te tonen, gaan we aan dit aspect voorbij. Centraal staat in dit geschil de verhouding van de magistraat van Biervliet met die van de Staten van Zeeland. Dit laatste college wilde in 1704 de buitendijkse gronden van de Hoofdplaat verkopen na het jaren verpacht te hebben. Biervliet wist de verkoop te verhinderen door te elfder ure de Staten-Generaal in te lichten, waarna de Hoog Mogenden besloten de verkoop te verbieden. Biervliet beschouwde de Hoofdplaat als Vlaams gebied: de buitendijkse landen waren aanwassen waarover de magistraat sinds het midden van de zestiende eeuw de rechtspraak had, terwijl de Staten van Zeeland het gebied als een opwas zagen, gevormd in de Wester-Schelde, een Zeeuwse rivier. De verhouding van de Edel Mogenden uit Middelburg tot de magistraat van Biervliet was | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gedurende de achttiende eeuw koel en soms zeer slecht. Ook met Het Vrije van Sluis, bestuurd door de Staten-Generaal, hadden de Staten van Zeeland, vooral als het onderwerp van gesprek de Hoofdplaat was, geen prettige verhouding. Na een jarenlange twist stelden beide colleges de jurisdictiegrens in het midden van de achttiende eeuw vast. Toch bleef Het Vrije aanspraken maken op het aan Zeeland toegewezen deel. Keren we terug naar het schemaatje dan valt ons op de hoge score van F. Bogaard. Met de polemiek, de nummers 1 tot en met 5, heeft hij niets van doen gehad. Zijn geschrift was informatief voor de Raad van State. Ook Mr. L.P. van de Spiegel, die in 1775 de onderhandelingen meemaakte tussen de Staten van Zeeland en de Raad van State met als uiteindelijke overeenkomst dat de ingepolderde Hoofdplaat zou verdeeld worden in 40% Staats en 60% Zeeuws gebied, had geen aandeel in de pennestrijd. Schorer verdedigde Leendert van Oosdorp, die op 19 april 1772 was overleden, in zijn Het recht der Staten van Zeeland over de Hoofdplaat en de IJzendijksche schorren betoogt tegen de anonymi. In de vorige eeuw schreef Nagtglas dat hij informatie had over Leendert van Oosdorp, waarin 's mans eigen inbreng in de polemiek in twijfel werd getrokken: hij zou slechts zijn naam geleend hebben aan Mr. Willem SchorerGa naar voetnoot1. Mogelijk heeft Van Oosdorp, van wie verder geen geschriften bekend zijn, toch gedeeltelijk geschreven, echter zodanig dat Schorer genoodzaakt was correcties aan te brengen en dat door dat ‘schaven’ het hoge percentage rood is ontstaan. Griffier Jac. Ritsaert vormde in die tijd, samen met de plaatselijke predikant in Biervliet, de intelligentia ter plaatse. Na de oproep van de indijkers aan de rechthebbenden op de gronden van de Hoofdplaat in 1778, schreef Ritsaert een uitvoerige deductie aan de Staten-Generaal met de conclusie, dat ‘Biervliet en desselfs aanhorige landen zijn grond van Vlaanderen en geensints van Zeeland, en dat het zij ook wie dat die grond (van de Hoofdplaat R.W.) soude mogen toekomen Baillu, Burgemeester en Schepenen van Biervliet daarover in den naam van U Hoog Mogenden hebben hooge en lage Jurisdictie, omdat deselve bij haar nu een reex van Jaren nec oj nec clan nec procaris is gepossideert’Ga naar voetnoot2. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Verder vermeldde Ritsaert in deze deductie een overvloed aan feitenmateriaal, afkomstig uit de onder zijn toezicht berustende plaatselijke weeskamer en magistraat. Deze gegevens zijn vrijwel identiek met die in Het recht over de jurisdictie over de Hoofdplaat aan de Magistraat van Biervliet toegekend, dat anoniem in 1771 verscheen. Dit tractaatje van 94 pagina's bevatte een grote hoeveelheid bijlagen uit de plaatselijke weeskamer en magistraat afkomstig. Het feit dat het bewijsmateriaal van Het recht over de jurisdictie over de Hoofdplaat aan de Magistraat van Biervliet toegekend anoniem verscheen en bronnen uit de plaatselijke archieven, die Jac. Ritsaert door en door kende en het ongeveer even hoge percentage rood in van hem bekende werken vergeleken met dit anonieme werk, doen ons de conclusie trekken, dat Jac. Ritsaert, griffier en notaris in Biervliet, de auteur is van Het recht over de jurisdictie over de Hoofdplaat als zijnde gronden van Vlaanderen aan de Magistraat van Biervliet toegekend en tegen het tractaatje van Leenderd van Oosdorp, landman wonende in de Helenapolder, en oud-Schepen der gemelde Stad en Lande verdedigd, zoals de volledige titel luidt. R. Willemsen |
|