| |
| |
| |
Nederlands en Gronings in Sauwerd
Sauwerd is een dorp in de provincie Groningen op een afstand van 11 km. ten noorden van de stad Groningen. Het is een onderdeel van de gemeente Adorp, maar het gemeentehuis van Adorp staat in Sauwerd en de burgemeester van Adorp woont in Sauwerd. De kern van het dorp, waaromheen een paar kleine woonkernen en alleenstaande boerderijen liggen, wordt doorsneden door de provinciale weg van Groningen naar Winsum en verder het Hoogeland op. Sauwerd vormt het knooppunt van de spoorlijnen van Groningen naar Delfzijl en van Groningen naar Roodeschool. Daar moet niemand zich overdreven voorstellingen van maken, want van de treinen naar Delfzijl en terug stoppen er per dag maar vier. Toch blijft er dan altijd nog een uurverbinding van zes uur 's morgens tot twaalf uur 's avonds met Groningen bestaan, terwijl er met de Stad bovendien goede busverbindingen zijn.
De kern van het dorp Sauwerd, waartoe ik mij verder in hoofdzaak bepalen zal, telt ongeveer 500 inwoners van 15 jaar en ouder. De gegevens, waarvan in het vervolg voornamelijk gebruik gemaakt wordt, put ik uit een door een 350-tal van hen ingevulde vragenlijst. Om die vragenlijst en wat daaraan vastzit, gaat het mij weliswaar, maar vooraf moet ik toch nog een enkele opmerking van algemene aard plaatsen om Sauwerd wat duidelijker voor te stellen.
Het dorp maakt bij eerste kennismaking eenzelfde indruk als zo veel Groninger dorpen. De bevolking heeft het lange tijd vooral van de veeteelt en de landbouw moeten hebben. Daar is een grote verandering in gekomen, die natuurlijk niet zonder gevolgen bleef. Een aanzienlijk deel van de beroepsbevolking moest in ieder geval ander en dat betekende meestal elders werk zien te vinden. Sommige dorpen, die wat verder van de Stad en andere min of meer stedelijke centra afliggen, lijken te vergrijzen of leeg te lopen, andere krijgen het karakter van forensenplaatsen. De aanblik van nieuwe wijken in dorpsuitbreidingen lijken deze indruk alleen maar te versterken. Maar laten we wel bedenken, dat het om indrukken gaat.
Sauwerd heeft zich aan de gewijzigde omstandigheden op het Groninger platteland natuurlijk niet kunnen onttrekken. De stad Groningen trekt iets meer dan de helft van de beroepsbevolking aan, terwijl nog eens 20% van die bevolkingsgroep elders in de provincie werkt en
| |
| |
minder dan 3% daarbuiten. Maar daar staat dan wel tegenover, dat altijd nog ruim een kwart van de beroepsbevolking werk in het dorp zelf kan vinden, terwijl 37% van het totale aantal inwoners niet tot de bedoelde beroepsbevolking gerekend mag worden. Bij alle veranderingen, die er zich in dit opzicht voltrokken hebben en daarbij springt de zuigkracht van de Stad, waar het om de werkgelegenheid gaat, het duidelijkst naar voren, zou je kunnen zeggen, dat Sauwerd toch een Gronings dorp gebleven is. De Stad is immers ook Groningen, al zal nog moeten blijken, wat dat zeggen wil.
Eenzelfde beeld van een meer open plattelandsgemeenschap roept eveneens de plaats van herkomst van de inwoners van Sauwerd op. Van iedere leeftijdsgroep boven de 15 jaar heeft slechts telkens minder dan de helft altijd al in Sauwerd gewoond en het komt er tenslotte op neer, dat maar goed 34% van hen daar opgegroeid is. Daarbij moet men bedenken, dat bij een gelijk aantal ondervraagde mannelijke en vrouwelijke personen ruim drie kwart van hen getrouwd is. Bovendien blijkt, dat ruim 38% van de ondervraagde bevolking elders uit de provincie Groningen komt en ruim 8% uit de Stad. Laten we zeggen, dat we het in Sauwerd voor 80% met Groningers te doen hebben. Het is in dit verband van belang op te merken, dat overigens zo'n 15% opgegroeid is in Drente, Overijsel, Gelderland en Friesland.
Deze cijfers, die maar een zeer algemene en in allerlei opzicht ook een veel te vage indruk kunnen geven van wat er zich binnen de veranderde structuur van de bevolking heeft afgespeeld, doen waarschijnlijk toch wel vermoeden, dat Sauwerd aan een mogelijke vergrijzing nog niet toe is. Dat vermoeden wordt bevestigd, naar het mij voorkomt, door het feit, dat 62% van de bevolking een leeftijd heeft van 15 tot 40 jaar. Maar daar staan wel de volgende cijfers tegenover: 10% in de groep van 40- tot 50-jarigen, 15% in die van 50- tot 65-jarigen en tenslotte 13% aan 65-plussers, om dat gekke woord ook maar eens te gebruiken.
De manier, waarop ik met het gegeven cijfermateriaal ben omgesprongen, zal al duidelijk gemaakt hebben, dat het niet in mijn bedoeling ligt een meer nauwkeurige sociologische karakteristiek van Sauwerd te geven. Die laat ik hier met opzet achterwege, omdat het mogelijk moet zijn zich daarvan op grond van de vermelde feiten een voor ons doel bruikbare voorstelling te maken. Sauwerd is een open dorp geworden op korte afstand van en met goede verbindingen met de stad Groningen. Landbouw en veeteelt spelen er als bestaansbronnen geen overheersende rol meer. De Stad biedt velen andere werkgelegenheden. Er hebben zich weliswaar nieuwe inwoners van elders, uit de provincie Groningen vooral,
| |
| |
ook van daarbuiten, gevestigd, maar toch niet in zo groten getale, dat zij het dorp overspoeld hebben. Een en ander heeft Sauwerd voor leeglopen en vergrijzen behoed. Ondanks waarschijnlijk nogal ingrijpende veranderingen zou ik het een Gronings dorp willen blijven noemen.
Met ongeveer zo'n beeld van Sauwerd voor ogen begon ik met een werkgroep van studenten van het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen in samenwerking met de redacteur van het Groninger programma van de RONO, Gerard Beukema, te onderzoeken of dat beeld meer of minder met de werkelijkheid van alledag overeenkwam en hoe het zich in de taalwerkelijkheid weerspiegelde. In ruim drie jaar heeft het onderzoek de volgende fasen doorlopen.
In gesprekken met inwoners van Sauwerd van verschillende afkomst en verschillende herkomst werd geprobeerd een meer betrouwbare indruk te krijgen van de samenlevingsvormen in het dorp, en er achter te komen welke rol het taalgebruik daarin speelde en hoe dat taalgebruik al naar de omstandigheden beoordeeld werd.
Vervolgens betrokken wij leerlingen en hun ouders en de leerkrachten van de Chr. Basisschool en de Chr. Kleuterschool, de enige scholen van Sauwerd, bij de vraag, hoe het onderwijs reageert of moet reageren op de bestaande taaltoestand met de spanningen tussen het gebruik van Gronings en Nederlands. Alle ouders van schoolgaande kinderen vulden ter beantwoording van die vraag met wat daar zoal aan vastzit, ook nog een vrij uitvoerige vragenlijst in.
Tenslotte werd de gehele bevolking van de kern van Sauwerd boven de leeftijd van 15 jaar benaderd met een reeks schriftelijk gestelde vragen met betrekking tot het gebruik van Gronings en Nederlands in en buiten Sauwerd. Ongeveer 80%, dat zijn 350 personen, bleek bereid te zijn de vragen te beantwoorden. Velen deden dat op eigen gelegenheid, sommigen hadden er de hulp bij nodig van hen, die de ingevulde vragenlijsten verzamelden.
De opzet en de gang van ons onderzoek tot dusver - wij kunnen het geenszins als afgesloten beschouwen - zal niet veel toelichting behoeven. Dit wil ik er echter nog van zeggen. Het lijkt wel zo te zijn, dat in Oost-Nederland een stijgende belangstelling voor de dialekten bestaat. Dat uit zich in een toenemend gebruik van de dialekten in wijdere kring, vooral ook in het ijveren voor dat gebruik in woord en geschrift, in een grotere tolerantie tegenover dialektgebruik in de school en haar naaste omgeving en daar zelfs meer concreet in het zoeken naar voor het onderwijs geëigende wegen, waarlangs de dialekten op zinvolle wijze in het leerproces betrokken kunnen worden. Vooral de relatie
| |
| |
tussen onderwijs en taalgebruik, het gebruik van een dialekt ingesloten, is niet een aangelegenheid, die alleen in Oost-Nederland de aandacht trekt en in steeds sterkere mate de aandacht krijgt. Maar dat is een opmerking, die ik hier niet zou hoeven maken.
Laten wij er ons echter wel van bewust zijn, hoe weinig wij werkelijk maar weten van het dialektgebruik, van de verbreiding, de functies en de sociale aanvaardbaarheid van de dialekten, maar vooral, hoe weinig wij maar weten van de dialektsprekers, die achter al deze voor ons nog zo goed als onbekende grootheden staan. En hoe zou men in het onderwijs ook maar iets ten goede willen keren, zelfs alle compensatieprogramma's ten spijt, zonder nadere kennis van zulke zaken? Waarmee ik niet probeer iets onaangenaams te zeggen over welke poging van het onderwijs dan ook tegemoet te komen aan de moeilijkheden, die dialektsprekende kinderen door hun taal in de school ondervinden. Integendeel natuurlijk. Wel meende ik en dat meen ik nog, dat een instituut als het Nedersaksisch Instituut een taak heeft ook op het terrein van de taalsociologie om mee te werken aan de inventarisatie van gegevens over de omvang van het dialektgebruik, en over de functies en de sociale aanvaardbaarheid van de dialekten. Deze gegevens lijken mij allereerst onmisbaar om vervolgens op grond van uitkomsten van het sociolinguistisch onderzoek de dialekten op de meest efficiënte manier hun juiste plaats te geven in het onderwijs. Daarin lag de voornaamste reden, waarom wij ons onderzoek in Sauwerd begonnen en er ook de school in betrokken.
De eerste fase van dat onderzoek betekende niet veel meer dan een kennismaking met het dorp en zijn bewoners, een voorbereiding op wat we er nog moesten doen. Wat ons toen al opviel, en dat werd ons later telkens bevestigd, was de grote welwillendheid en de oprechte belangstelling, waarmee zo goed als een ieder ons tegemoet trad en ons werk aanvaardde. De natuurlijke schroom tegenover het toch niet alledaagse feit uitgevraagd te worden over eigen taalgebruik en taalleven werd haast altijd heel snel overwonnen.
Van de gesprekken, die wij aanvankelijk met inwoners van Sauwerd uit verschillende milieus voerden kan ik hier alleen maar de hoofdzaken en een paar interessante bijzonderheden weergeven. Het gebruik van het Gronings werd door ieder zeer positief beoordeeld, maar er werden eveneens heel duidelijke beperkingen aan verbonden. De positieve beoordeling van het Gronings was vooral te danken aan opvattingen als: gebruik van het dialekt waarborgt en vergroot de intimiteit in de omgang met elkaar, gebruik van het dialekt geeft je het gevoel, dat je als groep
| |
| |
bij elkaar hoort, gebruik van het dialekt is er een bewijs voor, dat je door de groep als gelijke aanvaard bent. Een meer algemene opvatting luidde: je bent Groningers en daar hoeft niemand zich voor te schamen, spreek dus ook maar Gronings onder elkaar. In het algemeen werd het Gronings vooral begrepen als de taal voor de eigen groep, niet beperkt tot de eigen kring, niet tot Sauwerd, maar de eigen groep van Groningers, ook wel uitgebreid tot andere dialektsprekers, zodra men van elkaars taal en taalvoorkeur in de gegeven omstandigheden op de hoogte was. Het Nederlands bleek pas een functie te krijgen als meer formele en meer officiële taal. Ik moet er hier op wijzen, dat ik nu weergeef, hoe de gesprekspartners zelf de regeling van hun taalgebruik beoordelen, niet wat wij waarnamen. Onze observatie van het taalgebruik in verschillende omstandigheden moet nog plaatsvinden ter aanvulling en ter controle van wat de taalgebruikers zelf daarover meenden te kunnen meedelen.
Het feit, dat het Nederlands voor haast allen de taal van de meer formele en meer officiële omgang bleek te zijn, mag niet als een negatieve beoordeling van het Nederlands gezien worden, het stelt immers ook grenzen aan de mogelijkheden van het gebruik van het dialekt. Voor de meeste gesprekspartners bestond er een vrij duidelijke afbakening van de situaties, waarin voor het Gronings en waarin voor het Nederlands gekozen werd. De scheiding tussen Gronings en Nederlands ligt daar, waar voor een spreker openbare, officiële situaties beginnen. Dat geldt ook voor die sprekers, van wie men binnen de intieme sfeer of de groep het gebruik van het Nederlands niet of maar met moeite zou accepteren, als zij om zo te zeggen in de hun toekomende meer officiële functie moeten optreden. Wij hebben maar één inwoner van Sauwerd gesproken, die zei in alle omstandigheden Gronings te gebruiken, ook als hij in functie was en niet alleen in Groningen of tegenover Groningers. Zo'n extreme houding was in Sauwerd een grote uitzondering en dat zal het niet daar alleen zijn.
Juist daarom niet, omdat er één bijzondere situatie bestaat, waarin het geschetste patroon van taalgebruik en taalkeuze doorbroken kan worden en ook vaak doorbroken wordt. Dat is in de omgang van de ouders met hun kinderen en als gevolg daarvan met kinderen in het algemeen. Uit de gevoerde gesprekken bleek, dat ouders, die toch van huis uit dialektsprekers waren, het Gronings dagelijks gebruikten en dat gebruik ook heel positief beoordeelden, met hun kinderen Nederlands spraken. Daardoor kunnen vreemde taaltoestanden in de gezinnen ontstaan.
| |
| |
Het komt voor, dat de taal van het gezin eenvoudig Nederlands geworden is. Dan hoeven er nauwelijks moeilijkheden geducht te worden. Enigszins bevreemdend wordt het als die Nederlandse gezinstaal binnenshuis gehandhaafd wordt tegenover derden, met wie men buitenshuis alleen maar Gronings zou kunnen spreken, omdat er kinderen bij zijn of omdat de huistaal nu eenmaal Nederlands is. Vreemder echter wordt het taalgebruik van het gezin, als de ouders onderling Gronings spreken, omdat het Nederlands tussen hen onbruikbaar is, maar wel Nederlands praten met hun kinderen. In zulke gevallen is het dan ook nog mogelijk, dat alleen de moeder zich van het Nederlands bedient in de omgang met haar kinderen. Het is duidelijk, dat het er in al deze gevallen om gaat de kinderen zo vroeg mogelijk met het Nederlands vertrouwd te maken en het komt dan nogal eens voor, dat het Gronings in de mond van de kinderen binnen het gezin taboe is.
Voor wie het Gronings desondanks toch een goed hart toedraagt, gaat het er vooral om zijn kinderen door de vroegtijdig gekweekte vertrouwde omgang met het Nederlands het leerproces in de school te vergemakkelijken en daarmee voor later hun carrière te dienen. Zo iemand huldigt dan de opvatting, dat zijn kinderen het Gronings wel buitenshuis en buiten de school leren. Natuurlijk spreekt het grotere prestige, dat aan het Nederlands toegekend wordt, bij zo'n taalkeuze ten behoeve van het gezin geen geringe rol. En tenslotte hebben dialektsprekers met maar weinig ervaring in het Nederlands meer dan eens ondervonden, dat die weinige ervaring toch een nadeel in velerlei opzicht betekenen kan. Zij zeggen dan ook hun kinderen zulke nadelen te willen besparen.
Er wordt in dit verband niet zelden de opmerking gemaakt, dat het Nederlands, zoals van huis uit dialektsprekende ouders het in de omgang met hun kinderen gebruiken, er dan ook naar is. Dat mag vooral voor Groningers opgaan, omdat er zich in Groningen, en niet alleen in de Stad, een vernederlandst Gronings of vergroningst Nederlands heeft ontwikkeld. De schrijver Rietema heeft met die taal met veel succes op literaire wijze de spot gedreven in zijn verhalen over de belevenissen van Fenna Slapsma. Dat verschijnsel is voor het verwerven van een juiste taalbeheersing, dus voor het onderwijs, wel van groot belang, voor ons doet het echter weinig ter zake, omdat bedoelde ouders pretenderen Nederlands te spreken, wat dat dan ook moge zijn. Ons komt het nu op hun taalwil aan.
Waar wij het onderwijs ter plaatse in ons onderzoek betrokken, werden allereerst de hiervoor besproken hoofdzaken als resultaten van de
| |
| |
gevoerde gesprekken bevestigd. Dat was vooral het geval met de uitkomsten van de schriftelijke enquête onder de ouders van de schoolgaande kinderen. Ik ga daarom op die enquête niet verder in, maar vat het belangrijkste het beste aldus samen: de ouders zijn erop gesteld, dat hun kinderen goed Nederlands leren en in het algemeen goed onderwijs krijgen om later beter en gemakkelijker hun weg in de maatschappij te vinden. Het is in de eerste plaats de taak van de school daarvoor te zorgen. Hoe de school dat het beste doet, is voor velen een te moeilijke vraag. Het antwoord op die vraag verwachten zij van de leerkrachten. Opzettelijke aandacht besteed aan het Gronings in het onderwijs, zelfs ten voordele van het aanleren van een goed gebruik van het Nederlands, wordt vaak als verloren tijd gezien, al bestaan er geen overwegende bezwaren tegen als de leerkrachten zoiets nodig oordelen. Het aanleren van het Gronings in de school, laat staan lesgeven in het Gronings, was voor een overgrote meerderheid der ondervraagden niet verantwoord. Reacties als: wij zijn geen Friezen, en andere afkeurende verwijzingen naar Friesland waren niet ongewoon.
Gesprekken met de leerkrachten van de Chr. Basisschool en Chr. Kleuterschool gaven een goed inzicht in de praktijk van het onderwijs. Ik stel voorop, dat die leerkrachten uit Groningen kwamen en dat het hoofd van de school een Fries was. Zij beoordeelden het Gronings en het gebruik daarvan zeer positief. Van taalachterstand bij de van huis uit dialektsprekende kinderen of van opvallende leermoeilijkheden bij hen wilden zij niets weten. Waar zich toch moeilijkheden in die zin voordeden, weten zij die aan het milieu op zichzelf, niet aan de taal van welk milieu dan ook in het algemeen.
Volgens hun zeggen maakten zij graag gebruik van het Gronings in de lessen, als dat de vrije expressie van de leerlingen bevorderde, ook wel om plaatselijk onbekende zaken binnen de eigen sfeer van de kinderen te halen. Ik kan dit het best zo samenvatten, dat zij een beroep deden op de natuurlijke taal van hun leerlingen, waar dat in de lespraktijk gewenst leek. Voor afwijzing van het Gronings in de school en op het schoolplein zagen zij geen enkele reden. In de kontakten met ouders was voor hen, die zelf ook Gronings spraken, het dialekt de vanzelfsprekende voertaal, als de betreffende ouders dialektsprekers waren. Blijkbaar misten zulke kontakten dan het formele en officiële karakter, dat in andere gevallen al gauw, maar niet altijd van het Gronings doet afzien en het Nederlands verkieslijker maakt.
De school bleek, in overeenstemming overigens met de wensen van de ouders, geen opzettelijke aandacht aan het Gronings te besteden. Er
| |
| |
werd geen Gronings en ook niet in het Gronings onderwezen, er werd geen Gronings gelezen. Dat laatste weet men vooral aan het gebrek aan bruikbaar materiaal, overwegende bezwaren bestonden er bij de leerkrachten niet tegen. Zij raakten er evenmin voor in geestdrift. Dat lieten zij althans niet merken. Op de vraag of zij voelden voor het onderwijzen van en eventueel in het Gronings kwamen de antwoorden slechts aarzelend. Natuurlijk werd ook in dit verband weer opgemerkt, dat het daarvoor benodigde lesmateriaal ontbrak. Maar daarin school toch niet de werkelijke reden van hun weifelende reacties. Zij gaven eerder de indruk te vrezen daarmee het doel van het onderwijs voorbij te schieten. Met het oog op de verlangde taalbeheersing lag voor hen dat doel in het aanleren van een zo zuiver mogelijk Nederlands in woord en geschrift. Extra belasting van het onderwijs door daar doorheen ook nog beheersing van het Gronings te bevorderen vonden zij niet verantwoord. Op dit punt stemden de opvattingen van de leerkrachten weer met die van de ouders overeen, terwijl de leerkrachten eveneens een vergelijking met Friesland en het onderwijs daar van de hand wezen. Groningen was ook voor hen geen Friesland.
Tenslotte de vragenlijst, die door 350 inwoners van de kern van Sauwerd ingevuld werd. Ik kan bezwaarlijk vraag voor vraag bespreken, nog minder de samenhang tussen verschillende vragen uiteenzetten en helemaal niet de resultaten weergeven. Wat ik mij voorstel te doen is een aantal hoofdlijnen en een paar opvallende uitkomsten te beschrijven. Ik begin met de inrichting van de vragenlijst, waarbij wij gebruik gemaakt hebben van kritische vergelijkingen met de vragen van een soortgelijke lijst, samengesteld door de Universiteit van München voor een uitgebreid onderzoek naar de verhouding tussen Hoogduits en dialekt in Beieren. Over dat onderzoek brachten Kurt L. Rein en Martha Scheffelmann-Mayer verslag uit in het tijdschrift Z.D.L., jg. 1975, in een bijdrage getiteld ‘Funktion und Motivation des Gebrauchs von Dialekt und Hochsprache im Bairischen’. Onze lijst kreeg tenslotte zijn definitieve vorm na bespreking in werkgroepverband, waarin ik intussen actieve steun gekregen had van Fokko Veldman, die wetenschappelijk medewerker van het Nedersaksisch Instituut geworden was. Op zijn aanwijzingen en onder zijn leiding werden de uitkomsten van de enquête in de werkgroep gecodeerd voor machinale verwerking door het Rekencentrum van de Universiteit van Groningen.
De vragenlijst bestond uit een reeks van op elkaar afgestemde vragen. Die hebben betrekking op persoonlijke gegevens, op de beheersing van het Gronings en het gebruik ervan in intieme sfeer, in de sfeer van het dagelijks werk en in meer officiële omstandigheden, op de reikwijdte
| |
| |
van het dialekt buiten de plaatselijke gemeenschap en op de instelling van de ondervraagden tot het Gronings en het gebruik van het dialekt.
Opvallend groot was ook nu weer de bereidheid van de bevolking van Sauwerd om aan de enquête mee te werken. Enige achterdocht met betrekking tot onze bedoelingen viel hier en daar, vooral bij de ouderen en de oudsten, wel op te merken, maar die kon meestal gemakkelijk weggenomen worden. Dat lukte het slechtst bij een groep van bejaarden, die in bejaardenhuisjes in éénzelfde buurt woonden. Een duidelijke oorzaak daarvan is moeilijk te geven, maar opvallend was het wel. Een bijzondere weigering was die van de man, die niet wilde meewerken, omdat wij naar zijn mening propaganda voor het Gronings wilden maken. Hij had, naar zijn zeggen, maar al te vaak meegemaakt dat mensen, die voorgeven zo veel waarde aan het gebruik van het Gronings te hechten, zich wel wachten het zelf te spreken. Hij vond onze vragenlijst kennelijk een elitaire aangelegenheid, waarvan hij niet gediend was. Zijn vrouw en zijn kinderen dachten er anders over. Zij vulden de lijsten wel in.
Uit het complex van vragen met betrekking tot de beheersing van het Gronings licht ik de volgende gegevens. Van de ondervraagden blijkt 81% Gronings te kunnen spreken. De positie van het dialekt in het algemeen is in Sauwerd echter nog sterker, dan dit percentage uitdrukt. In de eerste plaats werden de vragen alleen maar beantwoord door inwoners van Sauwerd boven de leeftijd van 15 jaar. Uit het in samenwerking met de school verrichte onderzoek mag afgeleid worden, dat het percentage Gronings-sprekende kinderen meer dan deze 81% bedraagt. Maar bovendien geeft nog eens 6% van de ondervraagden aan een ander dialekt dan het Gronings te spreken en 3% beheerst het Fries. Deze getallen worden relatief gesproken iets doorzichtiger als tegelijkertijd blijkt, dat ongeveer 10% zegt zich alleen maar van het dialekt te bedienen en zo'n drie kwart van alle ondervraagden in het dagelijkse taalgebruik afwisselend Nederlands en dialekt spreekt. Die 10% in het Gronings verharden zitten in hoofdzaak in de leeftijdsgroep van boven de 50 jaar.
Laat ik deze cijfers nog eens met een paar andere gegevens toelichten. Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke personen met betrekking tot de beheersing van het Gronings is maar gering: niet meer dan enige procenten minder vrouwen dan mannen spreekt Gronings. In de groep echter, die het Gronings niet beheerst, is dat verschil aanzienlijk groter. Tot die groep, die 19% van de ondervraagden omvat, behoren 61% vrouwen en maar 39% mannen.
| |
| |
Een belangrijke vraag is natuurlijk ook, waar de Gronings-sprekenden opgegroeid zijn. Zij komen voor 96% uit Sauwerd, de provincie Groningen en de stad Groningen. Als daar dan nog eens 3% Drenten bij opgeteld moeten worden, van wie de meesten uit het met Groningen zo nauw verbonden Noord-Drente afkomstig zijn, dan mogen we het Gronings in Sauwerd gerust een Groninger aangelegenheid noemen. We hadden ook moeilijk anders kunnen verwachten. Toch krijgt dat een wat andere, meer bijzondere betekenis als tevens blijkt, dat wie in Sauwerd en in de provincie Groningen opgegroeid is, haast zonder uitzondering Gronings spreekt. Dat is dan maar een kwestie van 1 tot 2% of 2 of 3 personen op 252 ondervraagden. Voor de Stad ligt dat wel iets anders. Van de 29 in de Stad opgegroeide medewerkers spreekt maar ongeveer de helft Gronings. Dat aantal van 29 is natuurlijk veel te klein om er een conclusie over de positie van het Gronings in de stad Groningen aan te verbinden. Steekproeven echter, die ik daaromtrent in samenwerking met een plaatselijk advertentieblad - De Gezinsbode - eerder genomen heb, doen op zijn minst ook zoiets vermoeden van een gelijkopgaande verdeling van Gronings en Nederlands in de Stad. Ik houd het er voorlopig in ieder geval op, dat de Stad Groningen Groningser is dan zelfs menig Groninger denkt.
Ik roerde zopas al even het verschil in leeftijdsgroepen in dit verband aan. Als ik uitga van de 7 groepen, die wij onderscheidden, dan merk ik op, dat de Gronings-sprekenden regelmatig over die groepen verdeeld zijn, met deze uitzondering, dat de 20- tot 30-jarigen met een kwart daarin een te hoog, de 65- tot 70-jarigen met maar 6% een te laag aandeel nemen. Die groepen zijn ook absoluut het sterkst en het zwakst vertegenwoordigd onder de ondervraagden. Letten we echter op het al of niet beheersen van het Gronings in iedere leeftijdsgroep, dan spreken de jongsten, die van 15 tot 20 jaar, voor 90% Gronings, en zij, die ouder dan 40 jaar zijn, voor 92% tot 100%. Op het grote aantal Gronings-sprekende jongeren en jongsten wees ik hiervoor al. Onze inleidende gesprekken hadden deze uitkomst overigens ook voorspeld: kinderen van Nederlands-sprekende ouders, die zich in Sauwerd gevestigd hadden, konden zich in korte tijd in het Gronings redden.
Als ik nu tenslotte nog de opleiding van de ondervraagden, het genoten lager tot academisch onderwijs, bij de vraag naar de beheersing van het Gronings betrek, dan geeft dat een aflopende reeks van 95% tot 27% te zien van hen die Gronings spreken. Zij die een hogere of academische opleiding gevolgd hebben vormen een maar kleine groep van 21 ondervraagden, dat is 6%, in Sauwerd. Maar van die groep
| |
| |
geven er toch 15 op Gronings, een ander dialekt of Fries te spreken. Dat naar verhouding grote aantal van bijna drie kwart van hen hangt natuurlijk onmiddellijk samen met de hiervoor besproken herkomst uit Groningen en de aangrenzende provincies van de meeste ondervraagden en de invloed, die daarvan bleek uit te gaan op hun taalgebruik.
Aan deze cijfers zal ik nu niet veel toevoegen. Het lijkt me, dat de eerder verkregen indruk van Sauwerd als een weliswaar open, maar toch Gronings gebleven dorp er door bevestigd wordt. Ook het veronderstelde Groninger karakter van de Stad weerspiegelt zich, zij het met de nodige beperkingen, in deze gegevens. Tenslotte doet het opvallende samenspel van Groningen met de andere Noord- en Oostnederlandse provincies vermoeden, dat Sauwerd geen uitzonderlijke positie inneemt in het geheel van het Noord- en Oostnederlandse platteland. Steekproeven her en der versterken dat vermoeden. Het was mij vroeger al gebleken, maar ik wil er nog wel eens op wijzen, dat het gebruik van de dialekten in Oost-Nederland hoger genoteerd staat dan in de aangrenzende Westduitse gebieden. In Noord-Duitsland is dat gebruik langzamerhand tot beneden de 50% gedaald in vergelijking met de voorkeur voor het Hoogduits. Voor de gehele Bondsrepubliek komt men daarvoor uit op een percentage van 57 en voor Beieren, het land dat een uitzonderlijke plaats heet in te nemen, op 71.
In Sauwerd wordt het dialekt vooral beschouwd als de taal van het dorp en de dorpsgemeenschap. Weliswaar zegt maar 6%, dat iemand in het dorp alleen maar dialekt moet spreken, 91% vindt toch, dat men er Gronings en Nederlands moet beheersen. In de kring van vrienden en kennissen wordt dan ook door 38% dialekt gebruikt en door 43% afwisselend Nederlands en dialekt. Zulke cijfers tonen aan, dat zij, die dialekt kunnen spreken het ook inderdaad doen, als zij dat om een of andere reden het beste achten. Maar er blijkt ook een grote tolerantie uit tegenover het gebruik van het Nederlands binnen de dorpsgemeenschap, zelfs in de intieme sfeer. Op de vraag, hoe men een dialektspreker beoordeelt, die toch vaak Nederlands spreekt, kwamen even tolerante antwoorden: 57% dacht, dat hij zich dan beter kon uitdrukken, 14% hield er nog rekening mee, dat hij Nederlands-sprekenden wilde ontzien. Slechts 12% meende, dat zo iemand zich misschien voor zijn dialekt schaamde en maar 9% vond hem een opschepper.
De taal van het gezin geeft een duidelijke verandering te zien. Gevraagd naar de voorkeur van de ouders der ondervraagden voor dialekt of Nederlands in de omgang met hen gaf nog 68% dialekt en 13% afwisselend dialekt en Nederlands en 16% Nederlands aan. Van de
| |
| |
ouders van nu zegt 35% dialekt, 23% afwisselend dialekt en Nederlands en 42% Nederlands met hun kinderen te spreken. Ter vergelijking voeg ik daaraan toe, dat van die ouders onderling 62% dialekt, 9% afwisselend dialekt en Nederlands en 27,5% Nederlands gebruikt. Gronings mag nog wel de eerste taal van de gezinnen heten, maar het heeft heel wat van zijn sterke positie moeten prijs geven ten gunste van het Nederlands. Toch meent nog altijd wel 33% van de ondervraagden, dat in het gezin Gronings gesproken moet worden en 50% lijkt afwisselend dialekt en Nederlands het beste.
Geheel in overeenstemming met deze gegevens waren de uitkomsten van de enquête, waar het ging om meer formeel en meer officieel gebruik van taal. Zo zou meer dan de helft van de ondervraagden Nederlands gaan spreken op het gemeentehuis van Sauwerd en zelfs 88% is van oordeel, dat op een politieke vergadering ter plaatse Nederlands gebruikt moet worden. In een gesprek met de huisarts wil 82% Nederlands spreken. Maar deze gegevens stemmen niet overeen met de informaties, die wij buiten de vragenlijst om kregen. Zo deelde de huisarts mee, dat velen al gauw op het dialekt overgaan, als de gesprekken vertrouwelijker worden. De bedoelde huisarts spreekt geen Gronings, verstaat het wel en laat dat door het gebruik van een aangeleerde Groninger uitdrukking ook graag blijken.
Maar dat neemt toch niet weg, dat de dialektsprekers van Sauwerd het gebruik van het Gronings minder gewenst of geschikt achten, als de dagelijkse omgangsvormen doorbroken worden. Een sterke meerderheid van 79% vindt, dat er tijdens de raadsvergaderingen Nederlands gesproken moet worden. Even zovelen willen, dat sollicitatiegesprekken in het Nederlands gevoerd worden. In de school moet volgens 86% tijdens de lessen Nederlands gebruikt worden door de onderwijzer. Een dominee moet volgens 88% in het Nederlands preken en volgens bijna eenzelfde aantal, 79% vertegenwoordigend, Nederlands spreken tijdens vergaderingen. Iemand, die op een begrafenis spreekt, kan dat voor 82% alleen maar in het Nederlands doen, terwijl 79% ook lezingen en voordrachten slechts in het Nederlands gehouden aanvaardbaar acht.
In ditzelfde verband is het opvallend, dat telkens zo'n 60 tot 70% van de ondervraagden het niet nodig oordeelt voor een burgemeester, een dominee, een arts, een verpleegster, een onderwijzer, een kleuterleidster, een gemeente-ambtenaar, een politieman, allen in de provincie werkzaam, Gronings te kunnen spreken. Meer dan 50% vindt dat wel nodig voor een PTT-beambte, een kapper, een vakman, een kastelein of hotelier en een verkoper.
| |
| |
Zoals het gebruik van dialekt afneemt, als de taal een in toenemende mate openbare functie moet vervullen, zo is dat ook het geval als de taal buiten het eigen dorp moet functioneren. Een duidelijk voorbeeld daarvan geven de antwoorden op de vraag, wat men spreekt bij bezoek aan een café in Sauwerd en in de stad Groningen. In het eerste geval zegt 67% dialekt te gebruiken, wat in het tweede geval nog maar 5% doet. Het gebruik van het Nederlands stijgt dan van 22 naar 85%. Zulke verschillen worden natuurlijk nog groter, als beide gewijzigde omstandigheden elkaar versterken: op het gemeentehuis in Sauwerd wil wel 59% van de ondervraagden Nederlands spreken, maar op het arbeidsbureau in de stad Groningen zou 88% Nederlands gebruiken. Het lijkt in zulke gevallen wel enig maar niet een opvallend groot onderscheid te maken, hoe oud men is of waar men is opgegroeid, voorzover dit laatste op de eigen plaats of op de provincie Groningen betrekking heeft. De gevolgde opleiding speelt daarbij echter opnieuw een belangrijke rol. Zij, die een hogere opleiding gekregen hebben, verwisselen in zulke omstandigheden weer het snelst hun dialekt voor het Nederlands.
Over de toekomst van het dialekt oordeelden de ondervraagden weinig optimistisch: 66% van hen vond, dat de jeugd het dialekt verleert. De oudere en oudste generatie oordeelde daarover het hardst. Over de vraag of men dat jammer vond kon 34% zich niet uitspreken, 47% betreurde het. In dit geval waren het weer de ouderen en de oudsten, die zo'n constatering het spijtigst vonden, 77% en 59%, maar na hen kwamen de jongsten met 56%. Deze cijfers vertoonden geen opmerkelijke verschillen voorzover de ondervraagden in Groningen opgegroeid waren, al bleven de Stadjers het meest onbewogen onder de door de meerderheid veronderstelde verwording van het Gronings. Van hen had 27% daarover geen oordeel, 35% vond het jammer en 38% zei het niet te betreuren. Dat wil natuurlijk wel zeggen, dat de genoemde 27% niet oordelende Stadjers al gezegd had, dat de jeugd het dialekt niet verleert. Van de ondervraagden, die de toekomst van het dialekt somber inzagen, vormden zij met de laagste en de hoogste opleiding de sterkste groepen, de eersten van 76%, de laatsten van 80%. Zij waren het ook weer, die dat met 59% en met 50% het meest betreurden.
Zoals gezegd heb ik in dit bestek niet meer kunnen en willen doen dan een paar hoofdzaken van de resultaten van ons onderzoek aangeven. Daarom heb ik mij maar tot het trekken van heel weinig conclusies proberen te beperken. Het zou trouwens ook voorbarig geweest zijn nu al meer te willen. Ik beschouw dit onderzoek als nog niet afgesloten. Aan wat er tot dusver gedaan is, kleven te duidelijk onvolkomenheden,
| |
| |
die hersteld moeten worden en er ontbreken ons de nodige controlerende en aanvullende gegevens, die alleen maar uit waarneming van het taalgedrag geput kunnen worden. Daarmee hoop ik dan tevens de beschikking te krijgen over enig bruikbaar taalmateriaal, dat de oriëntatie van ons huidige onderzoek op ongezochte wijze kan verleggen naar een meer linguistische.
H. Entjes
|
|