Taal en Tongval. Jaargang 28
(1976)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
De Reeks Nederlandse Dialekt-atlassen en de Atlas Linguarum Europae (ALE)In zijn artikel over het verschil tussen wat hij noemde grossräumige en kleinräumige Sprachatlanten heeft Karl JabergGa naar voetnoot1 voor eens en altijd bewezen dat beide categorieën hun bijzondere kwaliteiten hebben en ook aan verschillende eisen dienen te beantwoorden. Daarmee is dan ook het hachelijke van een vergelijking tussen de RND en de ALE verdwenen: ze kunnen wel met elkaar vergeleken maar niet aan elkaar getoetst worden. Regionale, nationale en interlinguale atlassen, - liever gezegd: atlassen die zich tot één dialect beperken, atlassen die als probleemgebied een taal nemen en atlassen die meer dan een, soms zelf weinig of niet verwante talen bestrijken, hebben alle hun eigen opgaven. De opgave van de ALE vindt men uiteengezet in de IntroductionGa naar voetnoot2 en het is duidelijk dat aan zo'n opgave de RND niet hoeft te beantwoorden. Het idee van een Reeks Nederlandse Dialekt-atlassen is overigens ook slechts geleidelijk gegroeid. Het begon met een atlas van Klein-Brabant; tijdens de opnemingen ‘ontstond het plan om geheel het Zuidnederlands taalgebied te onderzoeken’Ga naar voetnoot3; pas daarna kwam het integraal-Nederlands project. In wezen is bij deze ontwikkeling de vragenlijst dezelfde gebleven. Ik heb nergens een duidelijke verantwoording van die vragen gelezen. Het lijkt mij dat Blancquaert van de dialecteigenaardigheden van zijn Kleinbrabants is uitgegaan: ‘Sommige zinnen werden letterlijk op straat afgeluisterd en genoteerd’Ga naar voetnoot4. Maar een uitgewerkte opzet om systematisch te inventariseren is er stellig niet geweest. Dat neemt echter niet weg dat het aantal onderzochte verschijnselen buitengewoon rijk, gevariëerd en gespreid is. Wenden wij nu onze aandacht naar de ALE, dan beginnen wij met te constateren dat deze wel uit een interlinguale belangstelling ontstaan is, maar dat hij zich toch niet beperkt tot een onderzoek naar die verschijnselen waarvoor de redactie te voren reeds duidelijke aanwijzingen | |
[pagina 201]
| |
heeft dat zij een interlinguaal aspect vertonen. De redactie ervaart het als een feit dat verschillende Europese dialectgebieden taalgeografisch nog niet of slecht onderzocht zijn en rekent het zich tot een extra verdienste in ruimer verband deze gebieden thans mee te slepen en om zo te zeggen: aan het werk te zetten. Bovendien zijn ook in goed onderzochte gebieden sommige verschijnselen toevallig verwaarloosd en is nu de kans aanwezig die leemten op te vullen. Vooral heeft de ALE zich op de structurele vraagstukken en inzonderheid de syntaxis geworpen en voor het onderzoek op dit uitgebreide terrein levert de RND natuurlijk bergen materiaal. Verschillende syntactische vragen zijn vanuit Nederlands dialectologisch standpunt weinig interessant: het bestaan en de plaats van het lidwoord, de opbouw van de groepen met een telwoord, de plaats van het lijdend voorwerp, de keuze tussen voor- of achterzetsel, de keuze tussen o.v.t. en v.t.t., de wijze van vorming van de trappen van vergelijking. Maar op Europees niveau worden zij interessant en dan levert de RND met verbindingen als: de kippen, vier glazen, vijf prijzen, in zijn vinger, ik heb zijn knie gezien, en een reeks als brede - breder - de breedste het gewenste materiaal. En zo vinden we er ook de gegevens voor b.v. de substantivering van het adjectief (voor den kleine), de plaats van de negatie en de vorm van de vraagzin (ga je vandaag niet kaarten), de congruerende voegwoorden (als de kippen een sperwer zien zijn ze bang), het ontbreken van inversie (zie dezelfde zin maar ook op dat schip eten ze beschimmeld brood), de persoons- en getalsonderscheiding bij het werkwoord (ik bak, jij bakt enz.), de keuze tussen lidwoord of possessivum bij de inalienabilia (de schipper likte zijn lippen af), zelfs voor zeer specifieke onderwerpen als veronderstelde substraatwoorden in pot en put, de benamingen van het veulen en het al dan niet voorkomen van een relatie tussen de woorden voor ‘keer’ en ‘weg’ (vgl. twee keren en die weg loopt krom). Trouwens niet alleen voor de reeds bestaande eerste en de thans geplande tweede vragenlijst van de ALE maar ook voor interlinguaal onderzoek in het algemeen kan men bij de RND terecht. Ik kan nog amper overzien welke betekenis zij voor de vergelijking met het Engels heeft; wel springt in het oog hoe overvloedig het materiaal is voor de studie van de leenwoorden uit de Latinitas. In haar vragenlijst vindt men woorden als markt, saus, koken, kaas, kaarten, kelder, venster, pijn, uur en verder vragen als die naar koorts en enten die romaanse heteroniemen opleveren. Verschillende daarvan zullen om meer dan een reden op de kaarten van de ALE aan te treffen zijn. Bij een woord als wijn heeft Blancquaert zelfs al met het oog op de comparatieve klankgeschie- | |
[pagina 202]
| |
denis aan een Europese kaart gedacht. Vragen omtrent woorden als dopen, pastoor en koster zijn interlinguaal interessant omdat zij medehelpen, uit de Europese verspreiding, de geschiedenis van het Christendom te tekenen. Opvallend voor zijn tijd was ook Blancquaert's aandacht voor de benamingen van juist hedendaagse moderne cultuurbegrippen, wat blijkt uit zijn vragen naar bijv. de motor(fiets) en de postbode, een instelling die wij ook bijv. bij J. Goossens en tevoren reeds de Roemeense dialectatlas weten te waarderen en die ook enkele opgaven voor de tweede vragenlijst van de ALE heeft uitgelokt. Ondanks bepaalde leemtes is de RND van - ik overdrijf niet - onschatbare waarde voor de kennis van de Nederlandse historische klankleer; in de laatste jaren wordt steeds duidelijker hoe veel er ook op het punt van de syntaxis in te vinden is; gaarne heb ik bij deze gelegenheid naar voren gebracht hoe veel zij ook aan de Atlas Linguarum Europae, en dan natuurlijk vooral op het terrein van de wat men zou kunnen noemen basisverschijnselen, te bieden heeft. A. Weijnen. |
|