Taal en Tongval. Jaargang 28
(1976)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Oostendse lapkoesDesnerckGa naar voetnoot1 noemt in zijn Oostends Woordenboek o.m. het woord lapkoes, met de uitleg ‘visserskost op zee, vissersmaal bestaande uit aardappelen, ajuinsaus, laurierbladeren, en ofwel vis, ofwel ingeblikt vlees’. Mijn aandacht werd op dit woord gevestigd door W. Pée zijn recensie in dit tijdschriftGa naar voetnoot2, waar het woord hem ‘onbekend of altans onduidelijk’ genoemd wordt. Mijn Oostendse vrouw, bij wie ik uiteraard onmiddellijk naar dat woord informeerde, kende het woord nog vaag (en passief) in de vorm ‘lapkoese’, vooral als een licht scheldwoord in de uitdrukking ‘gij (lelijke) lapkoese’, zo ongeveer met de betekenis ‘jij lastpost’. Ik informeerde ook bij Mw. Jenny Leys-Aspeslagh, die zo vriendelijk was bij haar leerlingen uit de hogere cyclus van een Oostendse school een kleine enquête te houden. Daar kwam niet zoveel uit de bus. Een paar leerlingen slechts kenden het woord nog als vissersgerecht, de ene noemde het een soort hutspot met kleine stukjes vlees, voor de andere was het synoniem met ‘blende keuns’ (waarover beneden nog een woordje). Twee andere leerlingen kenden slechts de vorm ‘labbekouse’ (spreek uit: koesse), als scheldwoord voor een ‘luiaard, lammeling, iemand zonder fut’. Deze pejoratieve betekenis en semantische verschuiving ligt dan wel in de lijn van de zin waarin mijn vrouw het woord nog kent. Maar met de betekeniswijziging gaat ook een vormverandering gepaard. Naar de vorm kreeg het woord de typische vrouwelijke (zwakke) -e-uitgang en werd het dus duidelijk met ‘kous(e)’ geassocieerd, waarin invloed van ‘piskous, zeurkous’ zeker niet te ontkennen valt. Voor de verglijding van ‘lapkoes’ naar ‘labbekouse’ is zowel naar vorm als naar betekenis kontaminatie met labbekak verantwoordelijk, waarvan Van Dale als derde betekenis ‘benauwd, vreesachtig persoon, knul, flauwerik, sul’ opgeeft. Desnerck noemt trouwens ook het woord ‘labbekakker’, met als tweede betekenis: ‘slappeling, flauwerd, lummel, lamme vent, bangerd, lamzak’. Volgens een andere leerlinge van Mevrouw Leys zou John Bultinck op de TV (BRT) een recept voor de bereiding van ‘lampkoes’ hebben | |
[pagina 65]
| |
gegeven, wat als gerecht wellicht een veredeling, maar als woord duidelijk een verhaspeling van ‘lapkoes’ is. Nu terug naar het zeemansgerecht. Het woord kwam me onmiddellijk bekend voor, omdat het direkt het Duitse Labskaus opriep, waarover ik het in een Duitse les i.v.m. de ‘Landeskunde’ (die nu in is) al wel 'ns had gehad. Ik had het gerecht trouwens in augustus 1974 in een restaurant in Münster geproefd, het was ‘Bremer Labskaus’, vanzelfsprekend geen gastronomische finesse, maar een wat ‘salonfähig’ geworden volksgerecht. Wat vertellen de woordenboeken ons daar nu over? Het eerste woordenboek dat ik thuis onder de hand had, was mijn WahrigGa naar voetnoot1. Daar lezen we s.v. Labskaus: ‘Seemänn. Gericht aus Fleisch, Fisch, Kartoffeln od. Kartoffelbrei u. Gurken. < norw. lapskaus “Stockfisch mit Kartoffeln” < engl. lobscouse, lobscourse, angeblich < engl. lob “Tölpel” + course “Gericht”’. Dezelfde verklaring vinden we bij Kluge-MitzkaGa naar voetnoot2: ‘Labskaus, n. norw. lapskaus. Stockfisch mit Kartoffeln, ins Nd. des 19. Jh. entlehnt aus engl. lobscouse, das als Speise der Seeleute im 18. Jh. erscheint und ursprünglich lob's course sein soll: aus lob “Tölpel” und course “Gericht”’. Daarom sloegen we er vanzelfsprekend het grote Oxford-Woordenboek op na: ‘Lobscouse [lǫbskɑus]. Naut. and dial, lobscourse, lobskouse, -scouce, lap's course [of obscure origin...]. A sailor's dish consisting of meat stewed with vegetables and ship's biscuit, or the like. 1706 He has sent the Fellow... to the Devil, that first invented Lobscouse. Hence Lobscouser - a sailor’. In de Engelse kontekst klinkt duidelijker het geringschattende voor dat blijkbaar niet zo lekkere gerecht door, waardoor dan wellicht de semantische verschuiving naar het Oostendse scheldwoord te verklaren is. Het is vast en zeker geen autochtoon Westvlaams woord en het is ook wel geen toeval dat die naam van een zeemansgerecht precies in Oostende bekend is. De Oostendse visser zal het woord van Engelse, Duitse en Noorse zeelui hebben opgevangen. De uitspraak [lɑpkus], voor een woord dat zowel in het Duits als het Engels met een duidelijke ou-tweeklank uitgesproken wordt, is niet moeilijk te verklaren. Het is gewoon een regressieverschijnsel; de Oostendenaar heeft de tweeklank | |
[pagina 66]
| |
verwestvlaamst, aangezien aan de Ndl. tweeklank ou meestal een Wvl. oe [u] beantwoordt. Ik heb dit verschijnsel trouwens ook al vastgesteld bij mijn eigen zoontjes, die wel eens proberen om Brugs te praten en dan spreken van [sus] voor ‘saus’ of [pɑlis] voor ‘paleis’. Een ander Oostends volksgerecht dat door Desnerck wordt genoemd, is blende keuns ‘maal bereid van aardappelen en gebruinde ajuintjes... de vissers noemden dit vroeger paloesj’. Of er een verband bestaat tussen lapkoes en paloesj, en of paloesj eventueel een verhaspeling van dat vreemde Labskaus zou zijn, is vooralsnog niet uit te maken. Wellicht weet een ander lezer iets over paloesj te vertellen.
Brugge F. Debrabandere. |
|