| |
| |
| |
De dialectologenconferentie
Een bericht.
[Samenvatting: in dit artikel wordt een overzicht gegeven van hetgeen besproken is op de Dialectologenconferentie, gehouden op vrijdag 23 mei 1975 te Amsterdam, onder auspiciën van de Dialectencommissie. In het kort wordt verteld wat de aanleiding tot het houden van deze conferentie was; er wordt tevens een beknopt overzicht gegeven van de stand van zaken in de Nederlandse dialectologie.]
| |
1. Inleiding
Tijdens de 84ste jaarlijkse congres van de ‘Verein für niederdeutsche Sprachforschung’ op 5 juni 1974 te Hamburg - het was tevens de viering van het honderdjarig bestaan van de vereniging - hield Professor Dr. J. Goossens uit Münster een voordracht getiteld: ‘Die Erforschung der niederdeutschen Dialekte’.
In deze voordracht geeft Goossens allereerst een overzicht van wat er sedert 1945 aan samenvattende studies en overzichten met betrekking tot de Nederduitse dialectologie is verschenen, vervolgens schildert hij, aan de hand van een ‘Modell der idealen Forschungslage in der Dialectologie eines Gebiets’, de stand van zaken in de Nederduitse dialectologie en geeft hij tegelijkertijd aan wat er allemaal nog moet gebeuren. Daarbij trekt hij ook vergelijkingen met de dialectologie van de omringende gebieden, onder andere met de Nederlandse.
Goossens' ‘Modell’ ziet er als volgt uit:
1. | Strukturinventar:
Beschreibung der Ortsmundarten.
Dialektgeographische Gliederung ist auf Karten fixiert. |
2. | Inventar der mundartliche Abweichungen.
Geographische Unterschiede in der vertikale Differenzierung der Mundarten sind auf Karten fixiert. |
3. | Aufstellung des Verhältnisses der Mundarten zu den mit ihnen koexistierenden Sprachsystemen, vor allem zur Hochsprache.
Geographische Unterschiede in diesem Verhältnis sind auf Karten fixiert. |
| |
| |
Aan dit ‘Modell’ nu wordt de Nederduitse dialectologie getoetst in het derde deel van de lezing, daarin wordt ook aangegeven wat nog moet gebeuren. De inventaris van de structuren omvat het lexicon, de klankleer en de vormleer met de syntaxis; bij de inventaris van de dialectische afwijkingen wordt vooral ingegaan op de verticale differentiatie binnen de dialecten; tenslotte wordt de specificatie van de verhoudingen van de dialecten tot de coëxisterende taalsystemen vooral toegespitst op de verhouding dialect-cultuurtaal.
Luisterend naar deze heldere en boeiende lezing kwam bij mij de gedachte op, dat het voor de Nederlandse dialectologie heel nuttig zou zijn ook eens de stand van zaken op te maken, en moeilijkheden en mogelijkheden te bespreken in een conferentie van alle Nederlandse dialectologen. Het door Goossens ontwikkelde ‘Modell’ zou hiervoor als uitgangspunt kunnen dienen. Bij een vluchtige vergelijking van de Nederduitse dialectologie met de Nederlandse bleek immers al op welke onderdelen de laatste ongunstig afstak bij de eerste. Met name op het gebied van de lexicologie vertoont vooral de noordelijke helft van het Nederlandse taalgebied een grote achterstand. In iets mindere mate geldt dit voor klankleer, vormleer en syntaxis, maar van een onderzoek naar de vertikale differentiatie binnen de dialecten is nog nauwelijks sprake, terwijl de studie van de verhouding dialect-cultuurtaal, een studie die in het Nederduitse gebied tot een grote hoogte is gekomen, in het Nederlandse taalgebied eerst de laatste tijd van de grond begint te komen.
Een voorstel tot het houden van een dialectologenconferentie werd door de Dialectencommissie in de vergadering van 16 november 1974 met grote instemming begroet. Deze conferentie diende degelijk te worden voorbereid, zodat ze het karakter zou hebben van een werkvergadering. Aan mij was de eer de conferentie te organiseren, daarin bijgestaan door een kleine commissie van voorbereiding.
Ten einde een beter inzicht te krijgen in de stand van zaken in de Nederlandse dialectologie, en ook om te vernemen welke onderwerpen op de conferentie beslist aan de orde moesten komen, bezocht ik de verschillende instituten en instanties die zich met dialectologie bezighouden. Na deze periode van informatie stelde ik een beknopt overzicht van de stand van zaken in de Nederlandse dialectologie op en ontwierp ik een voorlopig programma. Dit voorlopige programma werd voorgelegd aan de kleine commissie, en na enkele wijzigingen en verbeteringen was het geschikt om te dienen als officieel programma voor de conferentie. Dit programma en het beknopte overzicht werd aan degenen
| |
| |
die voor de conferentie werden uitgenodigd van te voren toegestuurd. Er kwamen nog een paar aanvullingen in de vorm van nota's, met betrekking tot het sociolinguïstisch onderzoek, de reeks Nederlandse Dialectatlassen en de studie van de Friese en de Nederlandse dialecten in Friesland. Ondertussen waren datum en plaats vastgesteld: 23 mei 1975 te Amsterdam in het ‘Trippenhuis’.
| |
2. Beknopt overzicht van de stand van zaken in de Nederlandse Dialectologie
In tegenstelling tot België is de dialectologie in Nederland behoorlijk geinstitutionaliseerd. Er is de afdeling Dialectologie van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van wetenschappen in Amsterdam. Deze afdeling staat onder supervisie van de Dialectencommissie, waarvan ook twee Belgische Hoogleraren en een Hoogleraar Fries lid zijn, omdat tot het terrein van onderzoek het hele Nederlandse taalgebied behoort en ook de Friese en Nederlandse dialecten in Friesland. Speciaal voor de studie van de Friese dialecten is er de Dialectencommissie van de Fryske Akademy, terwijl aan de verschillende Friese afdelingen van de universiteiten ook aandacht besteed wordt aan dialectologie. In Groningen is er het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit, half een onderwijs-, half een research-instituut. De Nijmeegse Centrale voor Dialecten Naamkunde van de Katholieke Universiteit komt overeen met het Nedersaksisch Instituut.
In België is de dialectologie enigermate geïnstitutionaliseerd in het bestaan van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, een commissie met een Vlaamse en een Waalse afdeling, die naast het uitbrengen van adviezen inzake straatnaamgeving en het organiseren van voordrachten, ‘Handelingen’ uitgeeft en een reeks wetenschappelijke publicaties, ‘Werken’, genaamd.
Ofschoon er te Leuven een Instituut voor Dialectologie is en te Gent een Seminarie voor Nederlandse Taalkunde en Vlaamse Dialectologie, kan men toch niet spreken van echte research-instituten. Dialectologie is er keuzevak, en het Gentse seminarie treedt slechts als gastheer op voor de medewerkers aan het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten.
| |
2.1. Projecten
1. Atlassen: Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, een project van het Amsterdamse Instituut. Tot nu toe zijn er negen afleveringen
| |
| |
verschenen, totaal 110 kaarten; er is een commentaar bij afl. 3, kaart 14 en 15 en afl. 4 (BMDC XXVII) en een commentaar bij afl. 9 (BMDC XLVI). Met ingang van 1975 is de opzet en de naam van de Taalatlas gewijzigd: de uiterlijke vorm wordt wat eenvoudiger, onder andere een kleinere marge; per jaar zullen er vier kaarten verschijnen, waarbij naar onderlinge samenhang gestreefd zal worden, die voorzien zullen zijn van tenminste een technische commentaar, losbladig, op te bergen in een ringmap. De nieuwe naam is: Taalatlas van het Nederlands en het Fries. Aan de zorgen van het Nedersaksisch Instituut te Groningen is de Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden toevertrouwd, kortweg TON genoemd. Van deze atlas zijn tot nu toe drie afleveringen verschenen, telkens 10 kaarten, met drie delen commentaar. Van de vierde aflevering zijn de kaarten gedrukt en wordt de commentaar voorbereid. Gedacht wordt aan een vijfde aflevering, met syntactische, structurele en klankkaarten. Wederom een Amsterdamse onderneming is de Atlas van de Nederlandse Klankontwikkeling, kortweg ANKO. Deze atlas bedoelt een illustratie te zijn bij de historische grammatica van het Nederlands. De eerste aflevering is verschenen, 10 klankkaarten met commentaar, een tweede aflevering, wederom tien klankkaarten met commentaar, zal binnenkort verschijnen, een derde aflevering, geheel gewijd aan morfologische problemen, is in voorbereiding. Een Gents project is de Reeks Nederlandse Dialectatlassen, RND, waarvan het laatste deel, Zuid-Drente en Noord-Overijsel, nr. XIV van de reeks, ter perse is. Hier mag niet onvermeld blijven de Fränkische Wortatlas, FWA, die wordt samengesteld door Professor Goossens te Münster, een atlas die het noorden van het Duitse Rijnland en het
zuidoosten van het Nederlandse taalgebied bestrijkt. De eerste aflevering is in voorbereiding.
2. Woordenboeken: in Nijmegen wordt gewerkt aan het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD) en aan het Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD), de gebieden die deze woordenboeken bestrijken omvatten respectievelijk de provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant en Nederlands- en Belgisch-Limburg. Van het WBD zijn tot nu toe twee afleveringen verschenen, een derde is ter perse, van het WLD zal binnenkort een aflevering verschijnen. Een Drents Woordenboek wordt samengesteld op het Nedersaksisch Instituut, het materiaal voor dit woordenboek wordt verzameld met behulp van 90 gespreksgroepen, verspreid over heel Drente, ongeveer 400 zegslieden. Men schat dat de materiaalverzameling ongeveer tien jaar in beslag zal
| |
| |
nemen. Ook in Groningen wordt het Woordenboek van het Vriezenveens samengesteld, het eerste deel is reeds verschenen, het tweede is in voorbereiding. Zoals hierboven al gezegd is wordt in de ruimten van het Gentse Seminarie het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten samengesteld, het WVD. De opzet van dit woordenboek zal ongeveer gelijk zijn aan die van het WBD en WLD, geen alfabetische, maar een systematische ordening. Verzameld wordt de woordenschat van West- en Oost-Vlaanderen.
De hoofdmoot van het wetenschappelijk werk van de Fryske Akademy is de samenstelling van het Groot Fries Woordenboek, dat ook de voornaamste Friese dialecten zal bevatten. Onder de hoede van de Akademy wordt verder gewerkt aan een Woordenboek van het Oosterschellings en aan een Woordenboek van het Hindeloopens. Niet-Friese dialecten in Friesland worden opgetekend in het Woordenboek van het Bildts, verder bestaan er plannen voor een woordenlijst van het Amelands en van het Stellingwerfs.
3. Sociolinguïstische projecten: in de eerste plaats moet hier genoemd worden een onderzoek, waarin de Nijmeegse Centrale een groot aandeel heeft, het project: Onderzoek naar de taalsituatie in Kerkrade, vervolgens is er het project-Amsterdam, een volgens sociolinguïstische principes opgezette materiaalverzameling van Amsterdams, die tevens zal dienst doen als corpus spreektaal voor de Werkgroep frequentie-onderzoek van het Nederlands. Tenslotte moet hier gewezen worden op de ‘Wurkgroep foar Taelsosiology en -psychology’ van de Fryske Akademy.
4. Tijdschriften en Mededelingen: Taal en Tongval is het officiële orgaan van de Dialectencommissie; de eerste jaargang verscheen in 1949. Op de Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectotogie (HCTD) is hiervoor al even gewezen; dit tijdschrift verschijnt sedert 1927 een maal per jaar. Voor noordoostelijk Nederland zijn er de Driemaandelijkse Bladen, nr. 1 verscheen in 1902; in 1949 werd dit tijdschrift nieuw leven ingeblazen, men startte met een nieuwe serie; sedert 1955 is het tevens orgaan van het Nedersaksisch Instituut. De Mededelingen van de Nijmeegse Centrale, die sedert 1961 een maal per jaar verschijnen, mag men, gezien de inhoud, een tijdschrift noemen. Voor het Fries zijn er drie tijdschriften: Us Wurk, van het Fries Instituut te Groningen, It Beaken, van de Fryske Akademy en De Pompeblêdden, tydskrift foar ûnderwiis en Fryske stúdzje.
Mededelingen in engere zin, mede bedoeld om het contact met de medewerkers te verlevendigen en te verstevigen, zijn de Mededelingen
| |
| |
van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde te Amsterdam en Drents Woordenboek, Medewerkerscontact.
5. Publicaties: de Dialectencommissie geeft een reeks Bijdragen en Mededelingen uit (BMDC), waarvan reeds 47 nummers zijn verschenen; van de Werken, uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie (WCTD) verschenen tot nu toe in de Vlaamse Afdeling 14 nummers. Overzichten van Belgische scripties en verhandelingen worden jaarlijks in het Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis opgenomen.
6. Vragenlijsten: hieronder geef ik een opsomming van de aanwezige vragenlijsten.
Amsterdam:
|
eigen lijsten: 1 (1931) - 50 (1975); |
AG'79: vragenlijst van het Aardrijkskundig Genootschap, door H. Kern: 1879; |
AG'95: idem door J. te Winkel: 1895; |
Kloeke dialectgeographie in zakformaat, zie NTg XVII, 33vv en 103vv; |
Phonologische lijst 1941, uitgezonden door de Dialectencommissie op verzoek van de Phonologische Werkgemeenschap. |
Groningen:
|
eigen lijsten (incidenteel): 1 (1955) - 5 (1967); |
vragenlijst Kapteyn: 1939; |
vragenlijsten van het Dialectinstituut der Rijksuniversiteit Groningen, Dir. G. van Es: 1 (1950) - 7 )1955?); |
vragenlijsten van het Philologisch-Historisch Instituut der Rijksuniversiteit Groningen: 1-6 (data niet bekend). |
Nijmegen:
|
eigen lijsten: 1 (1960) - 70 (1974);
A (1960) - R (1967); |
enquête Schrijnen-Van Ginneken-Verbeeten: 1914; |
vragenlijsten van Dr. Win. Roukens: I-XV (1923-1937); XI = Leuven 16 en XV = Leuven 17; |
vier vragenlijsten van J. van Ginneken in De Nieuwe Eeuw: 1924-1925; |
vragenlijsten van A. Weijnen voor doctorale scriptie en dissertatie: 1932-1937; |
vragenlijsten van A. Weijnen in Brabantia Nostra: 1 (1938) - 9 (1941) en in Edele Brabant: 12 (1946) - 18 (1950); |
| |
| |
vragenlijsten van Baader, zie Mededelingen NCDN VIII, 8-23; |
vragenlijsten van Van Ginneken, zie Mededelingen NCDN IX, 7-19. |
Leuven:
|
eigen lijsten: 1 (1922) - 49 (1958). |
Gent:
|
eigen lijsten: 1 (1958) = Amsterdam 30 = Leuven 49; |
vier andere eigen lijsten; |
vragenlijsten van het WVD: 1 (1972) - 6 (1974). |
Luik:
|
Door Professor Pée zijn vanuit het Séminaire de Dialectologie Flamande zes lijsten uitgezonden tussen 1953 en 1956: 1 = Amsterdam 23; 2 = Leuven 48; 3 = Amsterdam 24; 4 = Amsterdam 26; 5 = Amsterdam 27 en 6 - Amsterdam 28. |
Leeuwarden:
|
Fryske Akademy: 1 vragenlijst: 1971; |
1 Lijst ‘Omnamwurden en onregelmjittige tiidwurden ondersiik it Amelân’ 1971 (Leargong Frysk M.O.-B., Noardlike Leargongen Fryske Akademy). |
7. Bandopnamen: verzamelingen zijn er te Amsterdam, zie Taal en Tongval, XIV (1962), 184 vv en XXII (1970), 38 vv; te Gent, zie Taal en Tongval XIX (1967), 35 vv en XXII (1970), 29 vv. De Fryske Akademy heeft een register van Friese bandopnamen.
8. Registers te Amsterdam:
Bibliografie van de Nederlandse Dialecten, een voortzetting van Meertens-Wander, sedert 1950. Bevat alleen het Noordnederlandse deel van het gebied. |
Register op dialectenquêtes. |
Register van gepubliceerde kaarten, alfabetisch en systematisch. |
Register van Amsterdamse proefkaarten. |
Register op de bandopnamen, geordend naar provincie en volgens codenummer. |
| |
3. De Dialectologenconferentie
Op het programma van de conferentie stonden de volgende agendapunten:
1. | de Taalatlas; |
2. | de vragenlijst; |
| |
| |
3. | klank- en vormleer; |
4. | dialectwoordenboeken; |
5. | lexicologie; |
6. | het ‘materiaal Willems’; |
7. | bibliografie van de Nederlandse dialecten. |
De conferentie werd voorgezeten door Professor Weijnen, zelf trad ik als secretaris op. Aanwezig waren de bijna voltallige Dialectencommissie, vertegenwoordigers van alle hierboven genoemde dialectologische Centra, vertegenwoordigers van de Dialectencommissie van de Fryske Akademy en een aantal onderzoekers die zich, los van de genoemde centra, maar steeds in nauwe samenwerking daar mee, met dialectologie bezig houden.
Hieronder doe ik in het kort verslag van wat er ten aanzien van de verschillende agendapunten ter conferentie besproken is.
| |
1. De Taalatlas
De vraag was: moet de Taalatlas uitsluitend een woordatlas zijn en moeten kaarten op het gebied van de klankleer, de syntaxis en de morfologie worden ondergebracht in een nieuw op te zetten reeks? De meerderheid van de deelnemers voelt veel voor een nieuwe reeks naast de Taalatlas; deze dient dan uitsluitend woordatlas te zijn. Omdat echter voor deze nieuwe opzet het geschikte materiaal nog ontbreekt, en omdat een uitgewerkt plan wel enige voorstudie zal vereisen, wordt besloten, dat de Taalatlas in de eerste plaats woordatlas zal zijn, waarin een ‘morfologisch buitenbeentje’ niet behoeft te ontbreken.
Over ongeveer vijf jaar kan een nieuwe reeks naast de Taalatlas worden opgezet met syntactische en morfologische kaarten. Plannen en voorstellen daartoe zullen worden uitgewerkt in commissies voor morfologie, fonologie en syntaxis.
| |
2. De vragenlijst
Bij dit punt werd de problematiek rond een verantwoorde en doelgerichte materiaalverzameling besproken. Een eerste resultaat was de instelling van een aantal commissies, die het probleem van de materiaalverzameling voor verschillende onderdelen zullen onderzoeken en concrete plannen zullen ontwikkelen. Zo werd er een commissie syntaxis ingesteld en een commissie morfologie-fonologie (deze onderdelen werden gecombineerd). De taak van deze beide commissies is drieledig:
a. | nagaan welke verschijnselen onderzocht moeten worden; |
| |
| |
b. | welke methodes bij het verzamelen moeten aangewend worden; |
c. | wat de technische mogelijkheden zijn en hoe dicht het net moet zijn. |
Met het oog op de woordenboekprojecten en het woordgeografisch onderzoek kwam er een commissie lexicologie. Deze commissie zal zich vooral bezighouden met het verzamelen van woorden uit de zogenaamde ‘algemene woordenschat’, een begrip dat ter conferentie aanleiding gaf tot veel misverstand. In de practijk van het WBD wordt onder ‘algemene woordenschat’ verstaan alles wat in par. 2 komt, dat betekent: de niet door beroep of bedrijf gebonden terminologieën. De taak van deze commissie is:
a. | het begrip ‘algemene woordenschat’ expliciteren; |
b. | de grote enquêtes (Leuven, Amsterdam, Nijmegen) met elkaar vergelijken op het punt van de algemene woordenschat en aan de hand van deze vergelijking een lijst opstellen van zaken die in een of meer van de door genoemde enquêtes bestreken gebieden nog niet zijn afgevraagd; |
c. | voor geconstateerde belangrijke leemten nieuwe vragen formuleren. |
Op deze wijze kan er één grote vragenlijst ontstaan, waarin de bestaande enquêtes worden aangevuld en rechtgetrokken, en op belangrijke punten worden uitgebreid. Met deze vragenlijst, die eventueel in gedeelten kan worden afgevraagd, kan een prachtige materiaalverzameling voor het hele gebied worden aangelegd.
| |
3. Klank- en vormleer
Als bijlagen waren aan het programma enkele kaarten toegevoegd, waarop was aangegeven voor welke plaatsen er studies op het gebied van de klank- en vormleer voorhanden zijn, gepubliceerde en nietgepubliceerde. Een evaluatie heb ik niet gegeven, het ging er slechts om, aan te geven voor welke plaatsen er iets bestaat op genoemde gebieden. Bij dit artikel druk ik een kaart af, een samenvatting van de vier kaarten die voor de conferentie ontworpen waren, waarop staat aangegeven wat er aan studies is op het gebied van klank- en vormleer. Deze kaart laat naar mijn mening duidelijk zien welke gebieden onderbezet zijn. Het is daarom, dat er ter conferentie op werd aanedrongen, dat vanuit het Amsterdamse Instituut opnamen gemaakt gaan worden in de onderbezette gebieden.
Deze opnamen moeten het materiaal leveren voor een beschrijving
| |
| |
van de klank- en vormleer en de syntaxis. Aan dit veldwerk zal een gedegen voorbereiding dienen vooraf te gaan. Als uitgangspunt kan gebruikt gemaakt worden van de lijsten van Willems, die straks ter sprake
komen, en vooral ook van de lijsten die Arne Spenter ontwierp voor zijn Kopenhaagse dissertatie: ‘Der Vokalismus der akzentuierten Silben in der Schiermonnikooger Mundart. Eine geschichtliche Studie des autochtonen westfriesischen Inseldialekts’. Kopenhagen 1968. Voor Friesland zal een beroep gedaan worden op de Dialectencommissie van de Fryske Akademy.
| |
4. Dialectwoordenboeken
Bij dit punt werden vooral enkele problemen rond de woordenboek-projecten besproken. Zo bestaat er bij de redactie van het WLD behoefte aan een medewerker voor het Belgisch-Limburgse deel van het gebied.
| |
| |
Pogingen daartoe door Professor Goossens ondernomen, mochten tot nu toe geen resultaat hebben. Het WVD dat gefinancierd wordt met kort lopende subsidies - gelukkig kon de Heer Ryckeboer ter conferentie de verheugende mededeling doen, dat het subsidie voorlopig met vier jaar was verlengd - zal hopelijk nog eens ondergebracht kunnen worden bij de Cultuurraad voor Vlaanderen. Dit kan tot gevolg hebben, dat ook soortgelijke Brabantse, Antwerpse en Limburgse projecten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Hij dringt er op aan, dat allen die betrokken zijn bij woordenboekprojecten zich over deze zaak beraden.
Financiële problemen zijn er volgens Dr. Kocks voor het Drents Woordenboek niet.
Voorts werden er enkele practische problemen met betrekking tot het lexicografische werk besproken, die in het kader van dit verslag niet ter zake zijn. De woordenboeken hebben de warme belangstelling van de dialectologen, de conferentie kon de lexicologen slechts morele steun toezeggen. Iedereen is bereid te helpen met raad, en in enkele gevallen ook met daad, zo werken enkele medewerkers van het Amsterdamse Instituut, met toestemming van de Dialectencommissie, mee aan het WBD.
| |
5. Lexicologie
Het zal wel enige verbazing wekken, dat na het punt ‘Dialectwoordenboeken’ een punt ‘Lexicologie’ op de agenda is geplaatst. Het is zo, dat bij het eerste punt vooral practische zaken aan de orde kwamen, het was ook bedoeld om enig inzicht te krijgen in de voortgang van het werk, niet om nieuwe projecten op stapel te zetten. Bij punt 5. ging het vooral om twee dingen: a. de lexicologische arbeid van amateurs en b. het onderzoek van de vaktalen.
Het gebeurt in de laatste jaren nogal eens, vooral onder invloed van de hernieuwde en verlevendigde belangstelling voor streek en heem, dat er dialectwoordenboeken op de markt komen, samengesteld, met veel liefde, ijver en geduld, door amateurs. Woordenboeken waarvan men dikwijls zegt: als er tijdige hulp en begeleiding van een deskundige was geweest, dan zou het er heel anders hebben uitgezien. In de meeste gevallen zou het werk minder omvangrijk zijn geweest, systematischer van opzet en daardoor helderder. Het was daarom de mening van de conferentie, dat het verzamelen van de plaatselijke woordenschat door amateurs, een term zonder enige denigrerende bijbetekenis, bevorderd, aangemoedigd en vooral begeleid moet worden. Het staat hen vrij, op
| |
| |
de gebruikelijke voorwaarden, voor hun onderzoek, gebruik te maken van het reeds aanwezige materiaal in de vorm van vragenlijsten. Het is nodig om een overzicht te krijgen van wat er op dit gebied in het land gaande is; wellicht kan hiervoor de hulp van de regionale pers en de regionale omroepen worden ingeroepen.
In een eerder stadium was door de staf van het Amsterdamse Instituut al eens voorgesteld om naast de BMDC een nieuwe reeks op te zetten, speciaal bedoeld om plaatselijke woordenboeken in onder te brengen. Het blijft dan de vraag, of daarvoor voldoende geld zal zijn. Misschien zijn er, aangezien het hier gaat om amateurs, mogelijkheden bij het Ministerie van CRM. Deze voorstellen waren allerminst bedoeld om de publicatiedrift van amateurs te bevorderen, er zal natuurlijk iedere keer weer kritisch geoordeeld moeten worden. Niet iedere materiaalverzameling is geschikt om gedrukt te worden, maar dient wel voorhanden - of minstens bekend - te zijn in een dialectologisch centrum.
Voor het vaktaalonderzoek, dat in Nijmegen wordt verricht ten dienste van de beide woordenboeken en dat in Friesland gebeurt ten behoeve van het Groot Fries Woordenboek, werd een commissie ingesteld. De leden van deze commissie zijn alle verbonden aan een woordenboekproject. De opdracht is: nagaan wat de mogelijkheden zijn voor een onderzoek van de vaktalen in het hele Nederlandse taalgebied, mede met het oog op de eigen woordenboekprojecten. Voorgesteld wordt om aan de correspondenten een lijst van te onderzoeken vaktalen voor te leggen, met het verzoek die vaktalen aan te kruisen, waarover men informatie kan verschaffen. Tevens zal hen gevraagd moeten worden of ze nog beoefenaars van een bepaald vak kennen die als informanten kunnen dienen.
| |
6. Materiaal Willems
Rond 1885 verzamelde de Leuvense latinist P. Willems materiaal voor een vergelijkende klank- en vormleer van de Frankische dialecten van België, de zuidelijke helft van Nederland en van de Rijnprovincie. Zijn vragenboek omvatte meer dan 2000 woorden en wendingen. Antwoorden kwamen binnen voor 337 plaatsen. Dit materiaal werd na Willems' dood eigedom van de Vlaamse Academie. De voorzitter zal zich in een brief tot het bestuur van de Academie wenden, om namens de conferentie te verzoeken fotocopieën van dit materiaal te doen vervaardigen ten behoeve van de onderzoekcentra. Inmiddels is gebleken, dat copiëring van dit waardevolle materiaal zonder meer noodzaak is wil het niet reddeloos verloren gaan.
| |
| |
Willems heeft indertijd zijn materiaal gedeeltelijk bewerkt. Hij stelde tabellen samen van de verschillende klanken, etymologisch geordend. Het verdient aanbeveling deze tabellen voor uitgave gereed te maken. Aan de hand van deze gegevens is het mogelijk de foneem-systemen van een groot aantal dialecten vast te stellen. Met behulp van dit materiaal en de enquêtes van het Aardrijkskundig Genootschap is het mogelijk een beter inzicht te krijgen in de veranderingen die zich in een aantal dialecten de laatste decennia hebben voltrokken.
De tabellen van Willems blijken op het ogenblik zoek te zijn, maar de kans dat ze nog eens teruggevonden worden tussen de bescheiden van de Vlaamse Academie moet niet geheel worden uitgesloten. Voorlopig is het een kwestie van afwachten, in ieder geval zal aangedrongen worden op copiëring van het materiaal.
| |
7. Bibliografie van de Nederlandse Dialecten
De publicatie van een vervolgdeel op de bibliografie van Meertens en Wander, is, gezien de plannen van de werkgroep voor documentatie der Nederlandse letteren om naast jaardelen en vijfjaarlijkse cumulaties, ook retrospectieve delen uit te brengen, niet zinvol. Er zal bij het bureau voor bibliografie geïnformeerd worden hoe het staat met de retrospectieve delen, en vooral, hoe de dialectologie daarin vertegenwoordigd zal zijn.
Wel gaan de gedachten uit naar een Zuidnederlandse pendant van Meertens-Wander. Daartoe behoeft geen eigenlijk nieuw werk gedaan te worden. Men kan volstaan met het combineren van de overzichten uit Grootaers-Kloeke en de overzichten in de HCTD, terwijl de betrokken tijdschriften zullen worden ingezien ter contrôle. Algemeen is men van mening dat bellettrie niet moet worden opgenomen. Het Amsterdamse instituut zal in ieder geval, voor eigen gebruik, de bibliografie-op-fiches voortzetten.
Na de bespreking van deze punten is nog even aandacht besteed aan de beide nota's, de nota ‘Sociolinguïstisch Onderzoek’ en de nota ‘Reeks Nederlandse Dialectatlassen’. Beide nota's, die als bijlage achter dit artikel staan afgedrukt werden heel positief ontvangen, al had men ten aanzien van de realiseerbaarheid van de plannen voor een feestelijke afsluiting van de RND wel de nodige twijfels. De door de Heer Brok vervaardigde kaart dient in ieder geval op een of andere manier gepubliceerd te worden.
Er was nog een derde nota, ingediend door Professor Miedema en de Heer Van der Veen, resp. voorzitter en secretaris van de Dialectencommissie van de Fryske Akademie: een beknopt en helder overzicht
| |
| |
van de studie van de Friese en Nederlandse dialecten in Friesland. De Friese gegevens zijn naar beste kunnen in het overzicht en het verslag verwerkt.
| |
4. Besluit
Wie dit bericht tot hier toe heeft gelezen zal zich afvragen: waar is het in de inleiding uitvoerig aan de orde gestelde ‘Modell’ van Goossens gebleven? Was het wel uitgangspunt, of misschien eerder aanleiding, eventueel inspiratiebron? Het antwoord op deze vraag moet bevestigend zijn, al kan ik er meteen aan toevoegen, dat het punt ‘Strukturinventar’ uitgebreid aan de orde is geweest; er werd immers ruime aandacht besteed aan de woordgeografie, de lexicologie, de klankleer en de vormleer met de syntaxis. Maar ook het ernstige beraad over de mogelijkheden van een verantwoorde en doelgerichte materiaalverzameling is toch een stap in de richting van de ‘ideale Forschungslage’ in de Nederlandse dialectologie.
Dat sociolinguïstisch onderzoek naar aanleiding van een ingediende nota slechts positief wordt beoordeeld en niet uitvoerig wordt besproken heeft een practische reden. Het was de bedoeling dat deze conferentie slechts één dag zou duren, dat vooral meer dwingende onderwerpen besproken zouden worden. Welnu, de sociolinguïstiek mag zich in een grote belangstelling verheugen; er lopen enkele groots opgezette projecten en op dit terrein mag wel iets verwacht worden van de diverse taalkundige instituten van de Universiteiten.
Het zal van het werk en de inzet van de verschillende commissies afhangen of deze eerste Dialectologenconferentie werkelijk effect zal hebben. In ieder geval is besloten, dat er een volgende conferentie zal komen. Dan zullen de commissies verslag doen van hun werkzaamheden en zullen allerlei plannen geconcretiseerd moeten worden.
J.B. Berns.
| |
Bijlage 1, Nota I
Sociolinguistisch onderzoek
Men kan moeilijk zeggen, dat taalsociologie of sociolinguïstiek in Nederland tot de volledige onontgonnen onderzoeksterreinen behoort. Samenhangend met de toegenomen belangstelling voor sociolinguistische problemen is de laatste tien à vijftien jaar diverse keren op het soiolinguïstische onderzoeksveld gewerkt. De onderzoeken die zijn gedaan,
| |
| |
zijn echter voor een deel vooral verkenningen geweest, hebben verder op nogal uit elkaar gelegen deelgebieden van het terrein plaatsgevonden en hebben tenslotte in slechts zeer geringe mate een interdisciplinair karakter gehad.
Onder meer als resultaat van een oproep in het blad van de Nederlandse Sociologisch-Antropologische Vereniging is in de afgelopen tijd een overleggroep sociolinguïstiek ontstaan waarvan (onder anderen) deel uitmaken: W. van Beek (Instituut voor Culturele Antropologie van de Universiteit van Utrecht ), C.I. Cruson (Sociologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam), A.M. Hagen (Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde), H. Heikens (Instituut voor Dialectologie in Amsterdam) en P.H. van der Plank (Fryske Akademy in Leeuwarden). In deze groep is verschillende keren over de wenselijkheid en realiseerbaarheid van interdisciplinair sociolinguïstisch onderzoek gesproken. Daarbij is de suggestie gedaan het onderzoek dat op het ogenblik in Kerkrade wordt verricht, door ruimer opgezet onderzoek in andere plaatsen in het Nederlandse taalgebied te vervolgen. Op deze wijze zou onder meer de niet onbelangrijke vraag kunnen worden beantwoord in hoeverre de uitkomsten van het Kerkradeproject generaliseerbaar zijn, een vraag die o.a. door de Commissie Modernisering Moedertaalonderwijs is gesteld. Het vervolgonderzoek zou in deze zin een ruimer opzet moeten krijgen, dat het zich niet tot het terrein binnen de grenzen van de school zou mogen beperken, maar zich ook tot het taalleven in b.v. het ouderlijk huis zou moeten uitstrekken, terwijl voor de beoordeling van het ene talige socialisatieproces niet alleen van linguïstische, maar ook van sociologische vraagstellingen uit zou moeten worden gegaan. Het onderzoek zal daarbij zijn onderwijskundig belang niet alleen behouden, maar zelfs vergroten. Inzicht in de verhouding en de wisselwerking tussen standaardtaal en dialekt is echter vanzelfsprekend niet alleen voor het onderwijs, maar ook voor de taalkunde (en voor de sociologie) van grote waarde. Besloten werd na te gaan hoe over een eventueel initiatief tot het zojuist bedoelde onderzoeksprojekt zou worden gedacht en bij wie voor een dergelijk
initiatief belangstelling zou bestaan. Het projekt zou onderdak kunnen zoeken bij de bestaande dialektologische centra en/of de Fryske Akademy en/of de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de Drooggelegde Zuiderzeepolders en/of de Stichting Taalonderzoek, enz.
Het zou prettig zijn, als de Dialektologenkonferentie aan de hierboven geschetste zaak aandacht zou willen besteden en hierover een oordeel zou willen geven.
Henk Heikens.
| |
| |
| |
Bijlage 2, Nota II
Reeks Nederlandse Dialectatlassen
Aan het einde van het jaar zal het laatste deel van de RND verschijnen, deel XIV, Zuid-Drente en Noord-Overijsel, bezorgd door H. Entjes.
Prof. Willem Pée is van plan de afsluiting van dit grote project met enige feestelijkheden te omgeven. Prof. Entjes heeft hem het volgende voorgesteld:
1. de verschillende medewerkers uitvoeriger dan in hun inleidingen mogelijk was te laten schrijven over hun ervaringen tijdens het opnemen en het persklaar maken van de teksten. Daaraan zouden stukken kunnen toegevoegd worden van gebruikers, die meer dan oppervlakkige ervaringen met de atlassen hebben opgedaan. Gedacht wordt aan een boek, dat het practische gebruik van de reeks bevordert en ten goede komt.
2. Er zou een lijst aangelegd moeten worden van al het materiaal, dat wel in de teksten voorkomt, maar niet in de vragenlijst van Blancquaert is opgenomen.
3. Van iedere atlas zouden de teksten ook nog eens zinsgewijze geordend, zoals Gent die heeft, en zoals die in Amsterdam in fotocopie aanwezig zijn, beschikbaar moeten komen.
In Amsterdam is een overzicht gemaakt van alle varianten in de zinnen van Blancquaert, niet alleen van de Zuid- en Noord-Nederlandse versies, maar ook van de individuele varianten van de verschillende opnemers.
Door de heer Brok is een kaart gemaakt waarop alle plaatsen zijn aangegeven waarvoor een RND-opname is, door middel van kleur worden de verschillende gebieden aangegeven, aan de vorm van het gebruikte symbool kan men zien wie de opname gemaakt heeft. Deze kaart verdient een ruimere verspreiding, ze kan worden opgenomen in het onder 1. genoemde boek. Mocht het daar genoemde plan niet realiseerbaar zijn dan kan nog worden overwogen deze kaart in de Taalatlas op te nemen, als een bijzondere publicatie.
|
|