Taal en Tongval. Jaargang 27
(1975)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Semantica Brabantica 3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het getuigenis van de woordenboekenHet Mnl. W. en het WNT behandelen stapel zeer uitvoerig, ze besteden er twee, respectievelijk zes artikelen aan. Naar opbouw en inhoud vertonen het eerste artikel in het Mnl. W. en het eerste en het derde in het WNT grote overeenkomst, zodat ze hier in onderlinge samenhang besproken zullen worden. Zowel het Mnl. W. als het WNT geven als eerste betekenis voor stapel ‘schrede, stap’, vervolgens ‘trap, sport’ en voorts ‘graad, rang’; hieruit laat zich de tweede betekenis afleiden: ‘persoon van rang, man van stand of aanzien’. Beide hebben als bronnen Plantijn, Kiliaan en Everaert. Deze betekenissen zijn dus niet voor het eigenlijke Middelnederlands opgetekend; ze sluiten echter, zoals het Mnl. W. opmerkt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heel nauw aan bij mhd. stapfel, ohd. staffala en nhd. staffel, ‘Stufe’. ‘Diese Bedeutung ist’, volgens het DWB, ‘auf das Hochdeutschen (in Wesentlichen auf das Oberdeutschen) beschränkt’. Het WNT spreekt van een ‘sedert lang verouderd woord’. Het WNT geeft in het derde artikel stapel drie hoofdbetekenissen: I. ‘steel, poot’; II. ‘opgetaste hoop’ en III. ‘scheepshelling’; het Mnl. W. gaat uit van een grondbetekenis ‘grondzuil’ en ‘iets in de vorm van een zuil’. Omwille van de overzichtelijkheid geef ik de verschillende betekenissen voor stapel die zowel in het Mnl. W. als in het WNT voorkomen, en die welke slechts in één van beide woordenboeken voorkomen, in een schema. De onder I. gegeven betekenis ‘stengel, poot’ beperkt zich thans tot Zuid-Nederland volgens de bronnen van het WNT. In vroeger tijd is stapel, ‘poot van een stoel enz.’ ook in Noord-Nederland bekend geweest; het WNT geeft een Utrechtse bron uit 1541; voorts komt de uitdrukking de vier stapelen voor ‘ziekbed’ in allerlei Noordnederlandse rechtsbronnen voor, tot in de zeventiende eeuw. Bij de bronnen van het WNT ontbreekt Tuinman [1722]Ga naar voetnoot1, die stapel als volgt omschrijft: ‘Bij de ouden een grondvest, waar op iets staat dus: stapel van een stoel’; Sewel [1766]Ga naar voetnoot2, die stapel ook geeft met de betekenis ‘the stick of a chair’ en tenslotte Meyer [1720]Ga naar voetnoot3, die voor stapel de betekenis ‘steel, stangel’ geeft, en ‘Piramide’. De in het schema onder II. en III. gegeven betekenissen komen in dit artikel niet verder aan de orde; deze betekenissen worden uitputtend in de woordenboeken behandeld. Vooral het DWB geeft s.v. Staffel, tweede artikel, een boeiend overzicht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Stapel in de Nederlandse dialectenDe meeste betekenissen die het WNT voor stapel geeft stammen uit dialectwoordenboeken. Zo geeft De Bo voor het Westvlaams stabel, stapel, ‘dikke stengel of stam van opschietende planten’ en ‘schacht van boomplantsoenen’. Corn. Vervl. geven voor het Antwerps stapel, ‘pikkel van een stoel’ en ‘de stukken waarmede de sponnen van een wagen in de hozen zitten (wagenmakersterm)’; de betekenis ‘been van mens of dier’ geldt voor het Hageland en wordt opgegeven door Tuer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linckx. De Cock en Teirlinck kennen stapel en klatsstapel, ‘steel van een koewachterszweep’. Stapel, ‘steunbalkje in strijkinstrumenten’ is nog heden ten dage een algemeen bekend woord in de vaktaal van de musici. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. ‘steel van een zweep’.In het materiaal van de Nijmeegse vragenlijst 13, 95a (Hoe noemt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
u de steel van een zweep?) komt een aantal malen stapel voor, met name in de westelijke helft van Vlaams-Brabant, met een enkele uitschieter naar het aangrenzende deel van Antwerpen. De Cock en Teirlinck geven stapel voor Asse (O 162) en klatsstapel voor Denderbelle (I 263a), Lebbeke (I 264a) en Herdersem (O 60). Deze opgaven geven het stapelgebiedje een kleine uitbreiding naar Oost-Vlaanderen. Naast stapel komt ook stabel voor. Deze overgang van intervocalische -p- naar -b- is volgens Dialectkunde par. 73 vooral Oostvlaams; Pauwels I, 127 kent haar echter ook voor Aarschot en omstreken. Stapel met een betekenis ‘steel, stengel van een plant’ is in de Nederlandse dialecten niet meer bekend; stapel, ‘steel van de zweep’ leeft alleen nog - de Nijmeegse vragenlijst dateert van 1962 - in het hier geschetste gebied. Overigens is het zo, dat de betekenis ‘steel’ voor stapel alleen voor het Nederlands geattesteerd is, terwijl het woord stapel in alle Germaanse talen bekend is, met zeer wisselende betekenissen. Ook hiervan geeft het DWB een voortreffelijk overzicht. Stapel, ‘steel’ is voor het eigenlijke Middelnederlands niet overgeleverd. De oudste bron die het Mnl. W. geeft dateert van 1551. Bij Kiliaan is het woord in deze betekenis ‘vetus’, volgens hem was het bekend in het Vlaams en in het Hollands. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. ‘sport van een stoel’.In de dissertatie van WeijnenGa naar voetnoot1 komt één maal het woord staopel voor als benaming voor ‘sport van een stoel’, de opgave geldt voor Molenschot (K 182a). SassenGa naar voetnoot2 geeft voor Ruinen (G 48) staapəls, (plur.) ‘spaken van een stoel’. In het materiaal van de Amsterdamse vragenlijst 19,6 [1951], waar gevraagd wordt naar de namen voor de sporten van een stoel, heb ik voor het Brabants geen opgaven van het type stapel aangetroffen, wel echter voor een klein gebiedje rond Ruinen. Dit zijn de enige getuigenissen voor het voortleven van stapel met de betekenis ‘sport’ in de Nederlandse dialecten. Corn. Vervl. geven, zoals hiervoor reeds ter sprake kwam, de betekenis ‘pikkel (= poot) van een stoel; Ebbinge WubbenGa naar voetnoot3 kent stoelstaapĕl, ‘poot van een stoel’ voor Staphorst (F 87) en Rouveen (F 86). In het archief van het Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
saksisch Instituut te Groningen vond ik een aantekening van Dr. J. Naarding bij deze opgave, volgens hem betekent stoelstaapĕl ‘spijl onder de zitting’. Ik heb hierboven reeds gewezen op Tuinman en Sewel die beiden voor stapel de betekenis ‘poot van een stoel’ gevenGa naar voetnoot1. In het Mnl. W. wordt er op gewezen, dat juist de betekenis ‘sport’, die geboekstaafd is door Kiliaan: ‘fulcrum cui sedes vel aliud quid innititur’ (Becanus), zo nauw verwant is met o.a. ohd. staffala. De opmerking van het WNT, dat het woord in deze betekenis sedert lang verouderd is, wordt geloochenstraft door de hier gegeven feiten. Het is nog maar zeer de vraag of de betekenis ‘sport’ zo nauw aansluit bij ‘stap, schrede’. Het is opmerkelijk, dat stapel als benaming voor ‘sport van een ladder’ nergens voorkomt. Het lijkt mij juister om de betekenis ‘sport van een stoel’ te laten aansluiten bij de betekenis ‘poot van een stoel’, ik neem aan een grondbetekenis ‘verticale steun’ aan. Ebbinge Wubben geeft spil met als eerste betekenis ‘sport tussen de poten van een stoel’; Naardings opmerking kan zijn ingegeven door de opgaven van Mnl. W. en WNT. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. ‘schoorsteen, brandmuur’.Bij Wanink vindt men stapel, ‘muur waarin de haard gebouwd is. In de regel de muur, die het oorspronkelijke lösse hoes in kökke en delle verdeelt’, de muur dus tussen woon- en bedrijfsgedeelte van het boerenhuis. In vragenlijst 1 van het Philologisch Historisch Instituut der Rijksuniversiteit Groningen [1950-'51], wordt gevraagd naar de namen voor het woonhuis, zijn delen, de inrichting en het meubilair. In dit materiaal komen de volgende opgaven voor: staepemūūre, ‘muur tussen voor- en achterhuis’, opgegeven voor Baalder (G 113*); stabel, ‘muur waar het fornuis voor staat, waar dus de schoorsteen op rust’, Buurse (G 258) en stapel, ‘metselwerk aan de haard’, Gelzelaar (G 227). In het materiaal van de Amsterdamse vragenlijst 28 [1956], vraag 22, waar gevraagd wordt naar de namen voor schoorsteen en delen, komen de volgende opgaven voor: stapel, ‘brandmuur tussen delle en d'n heerd, Delden (G 203); stapel, ‘het onderste gedeelte (v.e. schoorsteen), speciaal bij een los vuur’, Usselo (G 233); headstabel, ‘schoorsteenmantel’, Haarlo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(G 253); stapel, ‘schoorsteen’, Meddo (G 285). Ook bij HeuvelGa naar voetnoot1 trof ik stapel, ‘schoorsteen’ aan. Stapel met een betekenis ‘schoorsteen’ of ‘brandmuur’ heb ik buiten de genoemde bronnen nergens aangetroffen. De vraag rijst, hoe zijn deze betekenissen te combineren, hoe verhouden ze zich tot elkaar. Het boerenhuis in het hier geschetste Overijsels-Gelders-stapel-gebiedje behoorde tot de hallehuistype. De eenvoudigste na-middeleeuwse ontwikkeling van het hallehuis is het losse hoes. ‘Voorbeelden hiervan’, - aldus HekkerGa naar voetnoot2 - ‘waren omstreeks 1900 nog in het oosten des lands van Westerwolde tot de Achterhoek bekend’. In de loop van de achttiende eeuw wordt er een verbetering aangebracht in het losse hoes. ‘Ten zuiden van Drente is de woonruimte van het hallehuis op een eenvoudige wijze verbeterd. In tegenstelling tot de Olde Landschap heeft men hier blijkbaar eerst de afscheiding van het bedrijfsgedeelte tot stand gebracht en vervolgens de haard naar deze vlechtwerkwand, later baksteenmuur verplaatst’Ga naar voetnoot3. In het losse hoes was de haard niet meer dan een kuil in de vloer. Eerst als er een muur wordt opgetrokken tussen woon- en bedrijfsgedeelte ontstaat wat men thans ‘open haard’ noemt. Uit dit alles mag worden afgeleid, dat de betekenis ‘brandmuur’ ouder is dan ‘schoorsteen’. Dat de schoorsteen van betrekkelijk jong datum is blijkt wel uit de opmerking van HekkerGa naar voetnoot4 ‘... nog in het midden van de vorige eeuw waren schoorstenen niet algemeen, daar de boeren er nog prijs op stelden, dat de rook het koren droogde en van insekten zuiverde’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Etymologische beschouwingen en conclusiesIn alle Germaanse talen, met uitzondering van het Gotisch, is een voortzetting van germ. stapula bekend: on. stǫpull, ‘dikke paal, kerktoren’; (nijsl. stöpull, faer. stápul, stápil, nnors stopul, nzwe. stapel, ‘toren’; nde. stabel, ‘pin in het scharnier van een deur); ofries. stapul, ‘fundament, gerechtssteen, kroon van een tand, aambeeld’; ags. stapol, ‘zuil, post, verhevenheid’; os. stapal, ‘stapel’; mnd. stɑ̄pel, ‘zuil, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paal, kerktoren, kaars, onderstel, blok, aambeeld, stapel, standplaats’; ohd. stapfal, staffal, stafol, ‘onderstel, fundament’; mhd. stapfel, staffel, ‘trede voetstuk’; nhd. staffel, ‘sport van een ladder, overloop (op een trap)’. Over de betekenissen van mnl. en nl. stapel is hierboven al gesproken. SeeboldGa naar voetnoot1 behandelt stap-ula-(z) s.v. stap-ja, ‘stappen’ en merkt op: ‘Hat keine sichere Vergleichsmöglichkeit. Am nächsten kommt (mit Nasalierung) gm. stam-pō, “stampfen, zerstampfen”’. De etymologische woordenboeken gaan algemeen uit van de Idg. wt. *ste-b, die vele betekenissen heeft. Het IEW geeft als belangrijkste ‘Pfosten, Pfeiler, Stamm, Baumstumpf’ en (verbaal) ‘stützen, versteifen, feststellen, anhalten, (auf)stampfen, treten’. Wat men in de etymologische woordenboeken mist is een duidelijke aansluiting van het woord stapel bij het werkwoord stappen. Zo wijst het NEW s.v. staak op een grote groep met st anlautende woorden die alle een betekenis ‘stok, paal, balk’ hebben en op werkwoorden voor ‘stutten, steunen’, onder andere staak, staf, stapel, stobbe, stut. Van LessenGa naar voetnoot2 beschouwde deze groep als onomatopoëtische formaties, Jan de Vries zoekt aansluiting bij de terminologie van het bos- en het daarmee verwante bouwbedrijf, - ‘ofschoon voor het latere taalgevoel de klankverbinding st de indruk maakt van iets dat krachtig is’. Maar hij geeft niet in concreto aan hoe hij deze aansluiting ziet. Mogelijk geeft de volgende passage uit Triers VenusGa naar voetnoot3 een oplossing: ‘In Norwegen und auf dem Balkan, aber nicht nur dort, wird das Laub (het afgesneden loof van een boom, J.B.) vom Boden an um den Stamm des leeren Baumes herumgestellt - das Urbild des Stapelns’ (de cursivering is van Trier). Vat men dit ‘Urbild des Stapelns’ op als ‘opstapelen rondom de kale boomstam (deze dient als steun)’, dan is er een aansluiting bij het bosbedrijf aan te wijzen. Indirect kan men uit deze opmerking iets afleiden over Triers opvatting ten aanzien van de betekenis van stapel, namelijk ‘boomstam die steun geeft’. Hierbij mag men niet uit het oog verliezen dat het werkwoord stapelen, een afleiding van stapel, van betrekkelijk jonge datum is, althans in de betekenis ‘opstapelen’. In het Nederlands is het blijkens F.-v.W.-Suppl. sedert 1541 bekend, in het Duits volgens het DWB sedert de achttiende eeuw, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar verschijnt in de Hoogduitse dialecten de Nederduitse vorm stapeln, waarnaast een nevenvorm staffeln ontstaat. Bij stapula moet men - wil men de aansluiting bij stappan niet verwaarlozen - uitgaan van een grondbetekenis ‘iets waarop men stapt, iets dat steun verleent aan de voeten bij het klimmen’, in concreto ‘sport, trede’. Als benaming voor de sport van een ladder komen o.a. woorden voor als sport, spruit en sprenkel, die alle een grondbetekenis ‘tak’ hebbenGa naar voetnoot1; daarnaast komen voor trap, trede, die evenals stapel teruggaan op een meer abstracte betekenis ‘trappen, treden’. In zijn primitiefste vorm is een sport niet meer dan een stevige tak. Stapel, ‘sport’ kan gemakkelijk de naam worden van voorwerpen die naar de vorm overeenkomst vertonen met een tak, zoals een kaars, de poot van een meubelstuk, een koolstronk, een steel van een plant, de stam van een boom. De steel van een zweep is vaak niet meer dan een stevige stok. Niet zonder de reden heb ik hierboven gewezen op het betekeniselement ‘iets dat steun verleent’, want dit treedt duidelijk naar voren bij betekenissen als ‘blok onder het aambeeld’ en ‘aambeeld’. Beide betekeniselementen ‘stok’ en ‘iets dat steun verleent’ zullen er de oorzaak van zijn dat stapel ook ‘dikke paal’ betekent en vandaar via ‘klokkenstoel’ ook ‘kerktoren’. Van een houten sport naar een stenen (trap) trede is maar een kleine stap, vandaar betekenissen als ‘grondslag, onderlaag, basis’, waarbij ook steeds het element ‘steun verlenend iets’ op de voorgrond treedt. Is stapel eenmaal de naam geworden voor voorwerpen van steen gemaakt, dan kan het ook ‘zuil’ gaan betekenen. Met bovenstaande is reeds een verklaring gegeven voor de in de Nederlandse dialecten gesignaleerde stapels. Ik moet echter nog iets zeggen over stapel, ‘schoorsteen’ en ‘brandmuur’. Ik heb er al opgewezen - steunend op Hekker - dat de betekenis ‘brandmuur’ de oudste is. Hoe laat deze betekenis zich rijmen met datgene dat hiervoor over stapel is gezegd? De muur tussen woon- en bedrijfsgedeelte was een vlechtwerkwand, welnu deze bestaat uit een samenstel van horizontale en verticale stokken, met leem besmeerd. Onder de betekenis ‘brandmuur’ gaat ‘stok’, gebruikt bij het vlechten van een wand’ schuil. Aangezien tegen deze wand de schouw gebouwd wordt zullen er een paar stevige stokken in aangebracht zijn om extra steun en stevigheid te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kaart ‘stapel’ laat duidelijk zien hoezeer het woord op zijn retour is in de Nederlandse dialecten. Opvallend is het feit dat het woord in het Westvlaams en in het Antwerps niet voorkomt in een van de door De Bo en Corn. Vervl. gegeven betekenissen. Maar de opgaven van De Bo worden bevestigd door het voorkomen van stapel in de noordelijke Franse dialecten. Het FEW geeft s.v. stapel (bet. b.) een aantal woorden uit de meest noordelijke dialecten die naar de betekenis zeer nauw aansluiten bij de opgaven van De Bo, namelijk ‘steel’ en ‘stam van een boom’. Het Vlaamse stapeel, ‘lessenaar’ is een Frans leenwoord, estaple en dit woord - reeds in de 13de eeuw voorkomend in het Picardisch - is weer ontleend aan mnl. stapel, ‘poot, steun’. In dit artikel zijn niet alle betekenissen van stapel aan de orde gekomen. Een volgende keer wil ik uitvoerig ingaan op de woordgroep de vier stapelen met de betekenis ‘ziekbed’, op stapel als benaming voor ‘krekel’ en ‘sprinkhaan’ en op het voorkomen van stapel als toponiem.
Amsterdam juli 1974 J.B. Berns. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van afkortingenGa naar voetnoot(*)
|
|