Taal en Tongval. Jaargang 27
(1975)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘woordenboek van de Vlaamse dialekten’: een terreinverkenning met voorproef0. InleidingIn juni 1972 zijn beide ondergetekenden met het voorbereidende werk begonnen voor een modern Vlaams dialektwoordenboek. Dat dialektleksikografisch projekt, na de Reeks Nederlandse Dialektatlassen (RND) en de Bandopnemingen van de Zuidnederlandse Dialekten (BZD) het derde dat vanuit het Seminarie voor Vlaamse Dialektologie te Gent op het getouw werd gezet, wil de woordenschat van de West-, Oost- en Frans-Vlaamse dialekten systematisch verzamelen en op die manier een echte leemte vullen in de Vlaamse dialektleksikografie. De stimulerende belangstelling voor de hele onderneming vonden we op de eerste plaats bij Prof. W. Pée en Prof. V.F. Vanacker die samen met hun kollega's Prof. J. Goossens (K.U.L.), Prof. J. Moors (U.E.L.) en Prof. A. Van Loey (V.U.B.) het projekt patroneren. Assistent J. Taeldeman verstrekte ons graag advies bij problemen van diverse aard en bij technische en organisatorische taken werden wij bijgestaan door onze administratieve kracht A. Léger. Voor de financiële middelen konden we een beroep doen op het Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek..
Over de opzet en stand van het onderzoek eind 1973 verscheen al een korte bijdrage in de Kroniek van dit tijdschrift, jg. XXV (1973) blz. 180-182. Sedertdien is de voorbereiding van het Woordenboek van de Vlaamse Dialekten (WVD) in een verder stadium gebracht doordat meer bronnen geëxcerpeerd zijn, drie volgende vragenlijsten verspreid en een deel van het materiaal verwerkt. Uit de voorbereidende werkzaamheden menen wij nu voldoende ervaring opgedaan te hebben om onze vele gewaardeerde medewerkers en de toekomstige gebruikers van het woordenboek te konfronteren met de integrale opzet van het projekt en de geplande verwerking en presentatie van het verzamelde materiaal. Deze bijdrage is een uitnodiging om ons door opbouwende kritiek in staat te stellen de definitieve tekst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het woordenboek, waarvan wij hopen in 1976 een eerste aflevering te laten verschijnen, een optimale vorm te geven. Eerst zetten wij vrij uitvoerig de opzet en aanpak van het WVD uiteen. Vervolgens publiceren wij, bij wijze van proef, enkele lemmata uit het materiaal van de eerste vragenlijsten, waarbij we verantwoorden hoe dat materiaal is samengebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. OpzetDe motieven voor een zo volledig mogelijke inventarisatie van de Vlaamse dialektwoordenschat in een modern en wetenschappelijk opgezet dialektwoordenboek zijn al bij diverse gelegenheden besprokenGa naar voetnoot1 en kunnen in drie punten worden samengebracht:
1.1. Ogenschijnlijk is er geen gebrek aan idiotika voor het gebied van het oude graafschap Vlaanderen: De Bo (1873, 1892Ga naar voetnoot2), Joos (1900), Loquela (1905), Teirlinck (1908-1922), Lievevrouw-Coopman (1905-1953) en Desnerck (1972) hebben de Nederlandse taalkunde onschatbare diensten bewezen. Toch zal eenieder die ermee werkt er evengoed de tekortkomingen als de waarde van kennen. Die tekortkomingen liggen op twee vlakken: - Geografisch bestrijken zij lang niet het volledige territorium van de Vlaamse dialekten. Het ergst in dat opzicht is wel dat Frans-Vlaanderen, waar de nood nochtans het hoogst is wegens de snelle verfransing, leksikografisch nog onbewerkt gebied is. Ook tweederde van de provincie Oost-Vlaanderen is nog onontgonnen terrein: Joos inventariseerde de woordenschat van hooguit 30 plaatsen in het Waasland, Teirlinck bewerkte amper 22 plaatsen ten oosten van OudenaardeGa naar voetnoot2 en Lievevrouw-Coopman beperkte zich tot het Stadsgents. - De linguistische lakunes vloeien voor een groot deel logisch voort uit de soms wel erg beperkte motieven die vooral aan de oudere werken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten grondslag lagen: in zekere zin moesten zij rariteitenkabinetten zijn waarin vooral het kurieuze dialektgoed tot uiting zou komen, vandaar dat woorden die ook in de kultuurtaal voorkomen er heel vaak niet in terug te vinden zijn (vooral De Bo, Loquela en Joos). Verder lijden een aantal idiotika nogal erg onder taalpolitieke, meer bepaald taalpartikularistische bedoelingen: de opname van een dialektwoord in een idiotikon kon, zo dacht men, wel eens bijdragen tot de integratie ervan in een eventueel nog te smeden Vlaamse kultuurtaal. Zo'n houding resulteerde dikwijls in een bewuste selektie van de lemmata: neemt Joos vaak een puriteins standpunt in en weert hij alle onwelvoeglijke woorden, De Bo gaat geregeld de puristische toer op en in Loquela en Lievevrouw-Coopman krijgt het archaïsche dialektgoed in verhouding veel meer aandacht dan de levende woordenschat. Andere linguistische beperkingen van de bestaande idiotika hangen niet zozeer samen met de motivering, als wel met het feit dat zij tot stand gekomen zijn voor men beschikte over een stevig wetenschapsteoretisch uitgangspunt en de uitgebreide technische middelen om aan systematisch leksikografisch onderzoek te doen. Typerend in dat opzicht is o.a. het grote Westvlaamsch Idioticon van L. De Bo: van enige lokalisering van het opgenomen materiaal is nauwelijks sprake. Die laatste lakune kamoefleert bovendien nog een ander tekort, dat pas na min of meer grondig onderzoek duidelijk wordt: niet alle Westvlaamse (onder-)dialekten zijn er in gelijke mate in vertegenwoordigd. Vooral het Noordwestvlaams van de polders en de kuststreek komt er weinig aan bodGa naar voetnoot1. Van alle Vlaamse idiotika voldoet wellicht dat van Teirlinck nog het best aan de eisen van de moderne leksikografie. Het is daarom erg jammer dat het zo'n klein gebied bestrijkt. Alles samen genomen is die geografische beperktheid wel het grootste bezwaar dat tegen de bestaande idiotika ingebracht kan worden. Afgezien van Desnercks Oostends Woordenboek (1972) geldt voor al die idiotika bovendien dat zij door de ouderdom van de materiaalverzameling (meestal vóór of rond de eeuwwisseling) onmogelijk de moderne dialektwoordenschat kunnen bevatten. Het jongste van de Vlaamse dialektwoordenboeken, dat van Desnerck dus, lijdt minder onder zijn geografische beperktheid dan onder de ongelijkheid waarmee de diverse taalsferen behandeld zijn: uitvoerig en verdienstelijk beschrijft de auteur de terminologie van visserij en zeewezen, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor andere terreinen, o.a. dat van de landbouw (er zijn nog boeren in Oostende!), is het woordenboek onvolledig en soms onnauwkeurig.
1.2. Het tweede argument om nu zo vlug en systematisch mogelijk de Vlaamse dialektwoordenschat te verzamelen, ligt in de snelle verandering van de levensomstandigheden waarmee de taal en vooral het dialekt gelijke tred houdt. Geen generatie in de geschiedenis was getuige van zo'n grondige herstrukturering van het maatschappelijk leven als die geboren rond de eeuwwisseling. De groeiende mobiliteit van de bevolking, de demokratisering van de moderne transportmiddelen en de invloed van de massamedia doen bovendien de grenzen tussen verschillende dialekten vervagen en verhogen de druk van het Algemeen Nederlands op de streektaal. De woordenschat gebonden aan het honkvaste bestaan in het dorp, de benamingen van voorwerpen, werktuigen en handelingen eigen aan beroepen die intussen haast volledig verdwenen zijn, zullen binnen afzienbare tijd niet meer achterhaald kunnen worden. Willen wij dat voorkomen dan moet nu onverwijld geënquêteerd worden bij de oudste generatie, vooral in de leksikografisch nog onbewerkte gebieden (Frans-Vlaanderen en het grootste deel van de provincie Oost-Vlaanderen).
1.3. Een nieuw Vlaams woordenboek moet tenslotte een noodzakelijke schakel zijn in een keten van moderne leksikografische projekten. In andere delen van het Nederlandse taalgebied heeft men immers al vroeger ingezien hoe hoogdringend nu de dialektwoordenschat geïnventariseerd moet worden. Men denke daarbij vooral aan het reeds verschenen Woordenboek der Zeeuwse Dialecten (1959-1964) onder de redaktie van H.C.M. Ghijsen, en aan het Woordenboek van de Brabantse Dialekten (WBD) en het Woordenboek van de Limburgse Dialekten (WLD), waaraan wordt gewerkt in Nijmegen o.l.v. Prof. A. Weijnen. Mocht nu vanuit Gent, het historisch centrum van het oude graafschap Vlaanderen, en sedert ruim een halve eeuw ook een centrum van intens dialektgeografisch onderzoek, ook nog een Woordenboek van de Vlaamse Dialekten (WVD) gerealiseerd kunnen worden, dan zal de neerlandistiek binnen afzienbare tijd een systematische en synchrone leksikografische verkenning van de hele zuidelijke Nederlanden rijk zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. AanpakToen in juni 1972 het projekt van het WVD van wal kon steken, moest de beschikbare mankracht twee taken aanpakken: enerzijds moest zo vlug mogelijk begonnen worden met de materiaalverzameling (zie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hierover 2.3.), anderzijds moesten een aantal beslissingen genomen worden wat de organisatie van het woordenboek betreft. Het projekt diende in tijd en ruimte afgebakend te worden (zie 2.1.) en voor de opmaak van het woordenboek moesten wij kiezen tussen een alfabetische of een systematische ordening en presentatie van het materiaal (zie 2.2.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. Afbakening van het projekt.2.1.1. Wat de afbakening in de ruimte betreft enquêteren wij in principe in alle plaatsen (steden, gemeenten, dorpen en eventueel ook belangrijke gehuchten) van Oost-, West- en Frans-Vlaanderen. Door omstandigheden is de precieze ruimtelijke afbakening van ons werkterrein eigenlijk een gemakkelijke taak geweest: in het westen en het zuiden vormde de taalgrensGa naar voetnoot1 vanzelfsprekend de limiet. In het oosten en het noorden hebben onze ‘voorlopers’ van resp. het Brabants en het Zeeuws woordenboek het probleem opgelost. In het noorden overschrijden wij bijgevolg de rijksgrens niet, niet zozeer omdat het Zeeuws-Vlaams geen organische eenheid zou vormen met het Westvlaams in het westen en met het Oostvlaams in het oosten, maar wel omdat het gebied reeds voortreffelijk door het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten is bewerkt. In het oosten wordt ons gebied afgebakend door de provinciegrens tussen Oost-Vlaanderen enerzijds en Antwerpen en Brabant anderzijds. Dat is immers ook de westgrens van het WBD. Nochtans lijken een aantal klank- en woordgeografische dialektstudies van de laatste decenniaGa naar voetnoot2 heel wat indikaties te bevatten om in de Denderstreek de grens tussen het Brabants en het Vlaams een flink stuk verder naar het westen te situeren dan de provinciegrens. Het zou echter onzinnig zijn, om die reden tussen de administratieve en de linguistische Vlaams-Brabantse grens een strook onbewerkt te laten. Voor Zwijndrecht (I 180) en Burcht (K 247), de twee gemeenten van de Antwerpse Linkeroever, hebben wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs het tegenovergestelde gedaan: die twee plaatsen hebben wij bij ons onderzoek betrokken, hoewel zij ook al in het WBD vertegenwoordigd zijn. Hierbij speelde de overweging dat Zwijndrecht en Burcht taalkundig volledig bij het Waasland aansluiten.
2.1.2. In de tijd wensen wij voor onze materiaalverzameling terug te gaan tot circa 1880. Van die periode immers dateren de eerste moderne leksikografische bronnen: De Bo's materiaal was definitief verzameld op het einde van de jaren 1870Ga naar voetnoot1 en de oudste schriftelijke dialektenquête, die van de Leuvense klassikus P. Willems, vond plaats in 1885-1886.
2.1.3. Tenslotte ligt het voor de hand dat er ook linguistische perken zullen zijn aan het WVD. Het wil op de eerste plaats het leksikon van de Vlaamse dialekten beschrijven; de informatie over de grammatika (klank- en vormleer, syntaksis) wordt opgeslagen om later te verwerken. Bovendien lijkt het ons voorbarig het reële doel van het WVD voorlopig verder te stellen dan het verzamelen en publiceren van het dialektisch woordgoed van het boerenbedrijf en andere (oude) beroepen. Dat woordgoed is immers het minst ontsloten en het meest met verdwijnen bedreigd. Die realisatie zou al een enorme bijdrage tot de Nederlandse leksikografie betekenen. Voor het vastleggen van de algemene woordenschat, wat we principieel nastreven, zou een veel ruimere subsidiëring het mogelijk moeten maken met meer mensen en middelen daaraan te werken om binnen één generatie - tijd die men omwille van de homogeniteit van het materiaal liefst niet overschrijdt - het gestelde doel te bereiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Alfabetische of systematische organisatie van het WVD.De diskussie over voor- en nadelen van een alfabetische of systematische organisatie van een woordenboek is al vrij oud; naar aanleiding van de redaktie van het WBD vormde zij enige tijd geleden nog het onderwerp van een polemiek tussen A. Weijnen en F. de TollenaereGa naar voetnoot2. Het ziet er niet naar uit dat de kwestie, althans op teoretisch vlak, eerlang tot een helemaal bevredigende oplossing gebracht kan worden. Wie zich echter eenmaal op het konkrete terrein van het woordenboekschrijven heeft begeven, moet op een bepaald ogenblik toch de knoop doorhakken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij wensen de hele diskussie niet meer direkt onder de schijnwerpers te brengen, maar moeten toch bondig ons standpunt bepalen tegenover een aantal praktische en teoretisch-linguistische faktoren die bij onze uiteindelijke keuze meegespeeld hebben. Tegen een alfabetische ordening pleit heel sterk het feit dat pas aan publikatie gedacht kan worden als het hele materiaal verzameld en bewerkt is. Daarmee stelt men het geduld van kredietverleners, medewerkers en toekomstige gebruikers toch wel zwaar op de proef. Zo is bijvoorbeeld het Zeeuws woordenboek ruim dertig jaar na het begin van de enquêtering gepubliceerd. G. Keseling berekende dat het Niedersächsisches Wörterbuch, begonnen in 1935, zijn voltooiing tegen het huidige tempo pas over 147 jaar zou zienGa naar voetnoot1. De systematische organisatie van de enquête en het woordenboek zelf biedt het voordeel dat een aflevering uitgebracht kan worden zodra de woordenschat i.v.m. een of ander aspekt van de dagelijkse realiteit verzameld is. Daartegenover staat wel dat een alfabetische ordening technisch bijna geen problemen meebrengt voor de redakteurs van het woordenboek: de vraag naar de plaats van elk lemma wordt rigoereus opgelost via de alfabetische konstellatie van het trefwoord. Overigens houdt zo'n ordening natuurlijk wel in dat zaken bijeen komen te staan waartussen geen enkel logisch verband bestaat (bv. aap na aanzien). Een systematische ordening kan berusten op een indeling van de woordenschat naar voorwerpen, handelingen en toestanden die in de dagelijkse realiteit een praktische samenhang vormen (bv. de vakterminologieën). Een dergelijke ordening vertoont helemaal niet meer het toevalligheidskarakter van een alfabetische volgorde; maar volgens welke kriteria komen wij tot de meest logische, meest natuurlijke opsplitsing van de realiteit? Zolang we bij diverse beroepssferen (en bijgevolg vakterminologieën) blijven, is alles nog vrij netjes af te bakenen, maar in welk domein dienen o.a. abstrakta als vrijheid, waarheid, of eigenschapswoorden als groot, vol, traag, of nog relatiewoorden (voorzetsels en voegwoorden) ondergebracht te worden? De vraag is hier uiteraard teoretisch gesteld; onze bedoeling is enkel aan te stippen dat bij een systematische opmaak van een woordenboek de redakteurs precies wat die systematische indeling betreft vaak moeilijke en misschien in een of ander opzicht aanvechtbare beslissingen moeten nemen. Uiteindelijk hebben wij voor de redaktie van het Woordenboek van de Vlaamse Dialekten geopteerd voor de systematische metode. De redenen daarvoor zijn overwegend van praktische aard geweest: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Met de publikatie kan (weliswaar in afleveringen) veel vlugger begonnen worden. - Op die manier is een zekere uniformiteit gegarandeerd met de andere lopende projekten op het gebied van de Nederlandse dialektleksikografie, het WBD en het WLD te Nijmegen. - Globaal gezien begunstigt een systematisch woordenboek veelzijdiger vormen van research: er kan zowel semasiologisch als onomasiologisch mee gewerkt worden. - De presentatie van het materiaal is logischer dan in een alfabetisch woordenboek, waar de volgorde van de lemma's afhangt van hun toevallig schrift- en klankbeeld.
We zijn ons ervan bewust dat een systematische indeling naar de voorwerpen en handelingen die binnen een beroepsaktiviteit een praktische samenhang vertonen linguïstisch arbitrair en voorwetenschappelijk is. We hebben grosso modo de door het WBD voorgestelde paragrafering van de landbouwterminologie als werkhypothese en werkinstrument overgenomen. In de loop van de verwerking van het bronnenmateriaal zijn wijzigingen daarvan ons nuttig of nodig gebleken. Omdat het omwille van het nut voor de gebruiker onze bedoeling is het Vlaamse dialektgebied zoveel mogelijk op een parallelle wijze te bewerken als het Brabantse en Limburgse te Nijmegen, wordt te zijner tijd met de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde over die ordening en paragrafering overlegd. Net als in het Brabantse en Limburgse dialektwoordenboek komt in het WVD het eerst de woordenschat aan bod die uit sociologisch oogpunt een beperkte gebruikssfeer heeft: de vakterminologieën, meer bepaald die van beroepen die wegens de omstrukturering van onze maatschappij het meest met verandering of zelfs verdwijnen bedreigd zijn. Als eerste onderwerp behandelen wij de woordenschat van het traditionele boerenbedrijf. Die is nl. vrij uitgebreid en gevarieerd en voor dialektbeschrijving zeer belangrijk wegens de gewichtige plaats van de landbouw in ons kultuurhistorisch maatschappijpatroon. Er is op dat terrein ook het meeste voorstudie voorhanden, vooral licentieverhandelingen van de universiteiten te Gent en te Leuven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Materiaalverzameling.Het materiaal waarmee het WVD samengesteld zal worden komt uit diverse bronnen, waarvan de oudste tot omstreeks 1880 teruggaan (zie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.). Hieronder volgt een bondig overzicht van de soorten bronnen, telkens geïllustreerd met voorbeelden die betrekking hebben op het domein dat het eerst aan bod komt in het WVD, nl. de woordenschat van het landbouwbedrijf. Qua herkomst valt ons materiaal uiteen in twee grote kategorieën: vreemd en eigen materiaal. Met eigen materiaal (zie 3.2.3.) bedoelen wij de gegevens die berusten op eigen enquêtering in het raam van het WVD. De gegevens uit bronnen die geen direkt verband houden met de redaktie van het WVD (bv. dialektatlassen, monografieën...) noemen wij vreemd materiaal (zie hieronder 2.3.1.). Met het oog op de behandeling van de landbouwwoordenschat is het meeste vreemde materiaal uit de hieronder vermelde bronnen al verzameld.
2.3.1. Vreemd materiaal.
Hiervoor werden de volgende bronnen geëxcerpeerd:Ga naar voetnoot1
2.3.1.1. Gepubliceerde bronnen:
2.3.1.1.1. Woordenboeken.
1. Idiotika:
L. De Bo (DB); Loquela (L); A. Joos (J); I. Teirlinck (T); L. Lievevrouw-Coopman (LVC); R. Desnerck (D).
2. Dialektisch getinte vak- en kruidwoordenboeken.
Deze werken zullen wij, wegens hun niet primair dialektisch doel, maar okkasioneel gebruiken.
Enkele voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.1.1.2. Atlassen.
De kaarten immers zijn opgemaakt aan de hand van gegevens uit vragenlijsten die wij liever in hun oorspronkelijke vorm en integraal excerperen (zie verder).
2.3.1.1.3. Verzamelingen van dialektteksten. Hier hebben wij, althans voor de landbouwwoordenschat, geput uit:
2.3.1.1.4. Monografieën.
Hier vermelden we enkel die welke uitsluitend of in belangrijke mate de landbouwwoordenschat behandelen:
2.3.1.1.5. Bijdragen in tijdschriften van taal- en/of volkskundige aard.
In dit verband worden de volgende tijdschriften geëxcerpeerd: Onze Volkstaal (1882-1890); Volk en Taal (1888-1895); Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie (1927 vv.); Onze Taaltuin (1932-1952); Taal en Tongval (1949 vv.); Leuvense Bijdragen (1896 vv.); Biekorf (1890 vv.); Oostvlaamse Zanten (1926 vv.) en de vele andere overwegend volkskundige tijdschriften met regionaal karakter.
2.3.1.2. Ongepubliceerde bronnen.
2.3.1.2.1. Vragenlijsten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.1.2.2. Bandopnemingen.
Door het Seminarie voor Vlaamse Dialektologie te Gent worden sedert 1962 bandopnemingen van een vrij gesprek in het dialekt gemaakt door heel Zuid-Nederland en Frans-Vlaanderen. In veel gevallen was de landbouw het centrale gesprekstema. Uit tal van Vlaamse bandopnemingen werd de agrarische woordenschat geëxcerpeerd.
2.3.1.2.3. Monografieën.
Wij vermelden hier enkel bondig de ongepubliceerde monografieën i.v.m. de landbouwwoordenschat. Het zijn alle licentieverhandelingen van de universiteiten te Gent en te Leuven.
Gent: E. Eylenbosch, Pajottenland + zuidoosthoek van Oost-Vlaanderen (1957); L. Derwael, Melle en omgeving (1964); S. Mertens, St.-Lievens-Houtem en omgeving (1967); W. De Bruyne, Zele en omgeving (1968); W. De Fleurquin, Lokeren en omgeving (1968); W. De Muer, Nevele en omgeving (1968); G. Verzele, Deinze en omgeving (1968); L. Van Durme, Zottegem en omgeving (1969); M. Devos, Noordwestvlaamse polders (1970); F. Heirman, Hamme en omgeving (1970); M. Temmerman, Tielt en omgeving (1972); M.C. Van Dorpe, Vlasteelt in de Kortrijkse Leiestreek (1972); M. Eeckhout, Nederbrakel en omgeving (1974); C. Blommaert, Oudenaarde en omgeving (1974); O. Van de Vijver, Het Westvlaamse Houtland onder Oostende (1974); C. Van Slycken, Merelbeke en omgeving (1974).
Leuven: A. Van Hulle, Het Noordoosten van West-Vlaanderen, De Dieren (?); B. De Metter, Zingem en omgeving (1968); W. De Leersnijder, Meulebeke en omgeving (1970); H. Verstraeten, Kallo en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omgeving (1971); L. Coutteneye, Streek van Ieper-Poperinge (1972); M. Mazereel, Hopteelt in de streek van Poperinge (1972).
2.3.1.2.4. Privé-verzamelingen van dialektwoorden.
Enkele dialektliefhebbers maakten ons hun verzameling van dialektwoorden uit een of andere plaats over. De belangrijkste is zeker die van E. Pynckels en E.H. De Baets over het Eeklose dialekt.
2.3.2. Eigen Materiaal.
Ons eigen materiaal bestaat vooral uit antwoorden op de vragenlijsten die sinds eind 1972 aan een hele schare van medewerkers in Oost- en West-Vlaanderen toegestuurd worden. Wij zijn er ons van bewust dat de enige metode van dialektenquêtering die tegelijk volkomen betrouwbaar en wetenschappelijk genoemd mag worden, de direkte metode is. De hele diskussie over pro en kontra van het direkte en het indirekte dialektonderzoek hoeft hier beslist niet weer uit de doeken gedaan te worden: ze is elke dialektoloog genoegzaam bekend en iedereen weet dat nagenoeg alles pleit voor de direkte enquêtering. Als wij voor onze eigen materiaalverzameling toch voor de indirekte metode geopteerd hebben, dan is dat enkel om materiële redenen: een schaarse personeelsbezetting en beperkte financiële middelen laten ons niet toe al onze zegslieden geregeld te bezoeken met de bandopnemer. Als men b.v. de uiteenzetting van R. GrosseGa naar voetnoot1 leest over de werkwijze gevolgd bij de samenstelling van een aantal Duitse dialektwoordenboeken, dan zal men al spoedig inzien waarom wij de direkte metode niet eens in overweging konden nemen. Met de riemen die wij hebben, proberen wij nu zo goed mogelijk te roeien, d.w.z. dat wij, door omzichtig te werk te gaan, toch de gevaarlijkste klip van de indirekte enquête enigszins proberen te omzeilen. Die klip is ongetwijfeld de gebrekkige kommunikatie tussen stellers en beantwoorders van de vragen. Wij zijn zeker niet de enigen die ervaren hebben hoe moeilijk het is een vraag te formuleren die nergens aanleiding geeft tot dubbelzinnigheid of andere, van het standpunt van de vraagsteller ‘foutieve’ interpretaties. Zoals Weijnen en Van Bakel het uitdrukken in hun inleiding tot het WBD, zou men - paradoksaal genoeg - eerst het antwoord moeten kennen vooraleer men er op een ondubbelzinnige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
manier naar kan vragen. Als gewaarschuwde stuurlui hebben wij ons bij het opstellen van de vragenlijsten door de volgende algemene principes laten leiden:
- Vragen worden zo helder en zo bondig mogelijk geformuleerd; omslachtig taalgebruik en moeilijke woorden worden angstvallig vermeden. - Een efficiënt hulpmiddel bij de vraagstelling is de toevoeging van een duidelijke schets of een korte zin.
Konkreet gaan wij bij het redigeren van de vragenlijsten als volgt te werk. Na ruime prospektie in allerlei publikaties (die, zoals hierboven is gebleken, voor de landbouwwoordenschat al heel talrijk zijn), ontwerpen de twee wetenschappelijke medewerkers een proeflijst over een of ander aspekt van het boerenbedrijf. Dit ontwerp wordt voorgelegd aan een redaktieraad, die in deze faze van het projekt bestaat uit promotoren W. Pée en V.F. Vanacker, J. Taeldeman, de beide ondergetekenden en enkele Gentse germanisten, auteurs van een licentieproefschrift over de taal van het landbouwbedrijf en afkomstig uit verschillende delen van het betrokken gebied. Elk lid van die redaktieraad gaat dan de ontwerplijst mondeling opvragen en bespreken met een betrouwbaar landbouwzegsman in zijn gemeente. Kort daarop komt de groep in vergadering bijeen; daar deelt elk zijn bevindingen mee. Daarbij worden alternatieve vragen geformuleerd, aanvullingen gesuggereerd en irrelevant gebleken vragen geschrapt. Dat alles resulteert in een definitieve versie van de vragenlijst, die dan in gestencilde vorm naar korrespondenten wordt gestuurd. Dat er desondanks toch nog een en ander schort aan de vraagstelling, hebben wij ruimschoots ervaren bij de verwerking van de eerste vragenlijst (zie hierover vooral de kommentaar bij de onder 3 voorgestelde lemmata). Het wordt in alle geval steeds duidelijker dat in sommige gevallen een tweede, verbeterde vraagbeurt onvermijdelijk zal zijn. Dat rechtstreeks kontakt met de zegslieden veel betrouwbaarder en onmiddelijk bruikbaar materiaal oplevert, hebben wij trouwens ondervonden bij mondelinge enquête in negentien Frans-Vlaamse gemeentenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dat deel van het gebied is de schriftelijke enquête immers zo goed als onmogelijk wegens de speciale taaltoestand aldaar. Op dit ogenblik (lente 1975) zijn 6 vragenlijsten schriftelijk (in Oosten West-Vlaanderen) en mondeling (in de Franse-Vlaamse gemeenten) opgevraagd. Zij handelen over: 1) velden en akkers; 2) reliëf en eigenaardigheden van het terrein; 3) bodem en bodemsoorten; 4) aard en struktuur van de bodem; 5) weiland en omheining; 6) wegen en toegangen. Tenslotte nog een woord over ons net van korrespondenten. Dat zijn uiteraard vrijwilligers, die zich bereid verklaard hebben om de 3 à 4 maanden een ter plaatse geboren zegsman op te zoeken en samen met hem de vragenlijsten in te vullen. Dank zij herhaalde kampanjes zijn we erin geslaagd een min of meer stabiel net van dergelijke medewerkers uit te bouwen. Niet alleen werden alle mogelijke kulturele (waaronder talrijke heem- en volkskundige) verenigingen aangeschreven met de vraag in hun blad onze oproep tot medewerking te publiceren, ook werd via de beide gewestelijke omroepen van de BRT en via de gewestelijke weekbladpers ons projekt aan het brede publiek bekendgemaakt. Speciaal mag wel vermeld worden dat een uitgebreid artikel in de kranten van de Standaardgroep heel wat belangstellenden ertoe aanzette kontakt op te nemen met het Seminarie voor Vlaamse Dialektologie te Gent. Nu beschikken we over een 200-tal vaste korrespondenten in alle hoeken van Oost- en West-Vlaanderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Verwerking van het eigen materiaal.Elke ingevulde vragenlijst wordt bij het binnenkomen diplomatisch geficheerd. De antwoorden op de eerste vragenlijst zijn al volledig per vraag en een deel ervan per (toekomstig) lemma geklasseerd. Bij die eerste klassering komt al een zekere interpretatie van het materiaal te pas. Antwoorden waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat ze volledig naast de kwestie zijn, verhuizen voorlopig naar een rubriek ‘reserve van vraag x’ om dan later onder een andere vraag gerangschikt of, indien dit onmogelijk blijkt, bij de voorbereiding van het lemma zelf, eventueel enkel ter vergelijking, weer te worden opgediept. Over de konkrete problemen die bij de klassering, interpretatie en lemmatisering van het materiaal opduiken, wordt verder uitgeweid in 3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. Publikatie.De redaktie hoopt in 1976 een eerste aflevering te kunnen laten ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnen met een reeks lemmata over hoeveland en weiland en wat daarmee verband houdt.
2.5.1. Hoe wordt een lemma opgebouwd?
Het uitgangspunt van een lemma is een begrip. Voorwerpen, handelingen en hun kwaliteiten die duidelijk tot de beroepsaktiviteit of het beroepsleven van de boer behoren, vormen zo'n begrip. Het leksemisch materiaal dat binnen het lemma wordt opgenomen zijn de linguistische entiteiten (woorden of woordgroepen) die die begrippen benoemen of omschrijven voorzover ze duidelijk tot het sociaal beperkt taalgebruik van dat beroepsleven behoren. De titel van het lemma is het korresponderend woord uit de kultuurtaal of bij ontstentenis daarvan een omschrijving. Na de titel volgen de verschillende woordtypes, alfabetisch gerangschikt. Wanneer binnen één lemma een bepaald type ook als tweede of derde deel van een samenstelling voorkomt, wordt daarnaar verwezen, b.v. in het lemma geerakker onder het type bek, zie ook: driebek en haaibek. Die woordtypes worden gepresenteerd in een naar de spelling van de kultuurtaal genormaliseerde vorm. Daarna worden ze zo mogelijk fonetisch gedokumenteerd en wordt de bron en de lokaliteit opgegeven. Daarover een woordje uitleg, eerst over de fonetische dokumentatie. Aan onze medewerkers hebben wij gevraagd de uitspraak van hun dialekt zo precies mogelijk weer te geven met de tekens van de konventionele spelling, en indien ze daarvan afweken ons de klankwaarde van hun tekens te verklaren. Waarom zijn we zo te werk gegaan en hebben we ze niet b.v. de tekens van het IPA of een populariserend foneografisch schrift bijgebracht? De praktijk heeft uitgewezen dat zelfs geschoolden die het IPA of een ander fonetisch schrift hebben leren kennen, leraars of studenten filologie bijvoorbeeld, het akkuraat fonetisch transkriberen niet beheersen als ze er niet speciaal op zijn getraind. Dat in het beste geval, waar training en afspraak tussen dialektopnemers een homogeniteit in de fonetische transkriptie zou moeten waarborgen, dat ideaal toch niet bereikt wordt, is b.v. aangetoond door J. Goossens in Die niederländische Strukturgeographie und die ‘Reeks Nederlandse Dialectatlassen’Ga naar voetnoot1. Hoeveel minder dan zullen terzake oningewijde korrespondenten een betrouwbare fonetische transkriptie leveren, zelfs met een populair foneografisch schrift als dat van het WBD. Dat nu deze wenk aan de medewerkers niet steeds voldoening schenkt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligt voor de hand. Veel medewerkers vernederlandsen hun dialektwoord in de spelling of naar de vorm en geven dus geen of nauwelijks enige aanduiding over de uitspraak. Anderen bieden soms zo'n eigenaardige ‘klankomspellingen’ dat het er niet duidelijker op wordt. Nog anderen geven in margine wel eens een verhelderende aantekening over de uitspraak. Voor wat voor puzzles men zo toch geplaatst kan worden, daar heeft Jo Daan een sprekend voorbeeld van gegeven in de Toelichting bij de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland 1 (B.M.D.C. XXVII, A'dam, 1963, blz. xxxvii, xxxix) met de korrespondentenspellingen van haring. Toch hebben we bewust de voorkeur gegeven aan deze manier van informeren naar de uitspraak, omdat in een woordenboek o.i. het lekseem primeert en de uitspraak daar slechts een sekundair aspekt van vormt.
Natuurlijk is het zo dat het lekseem slechts via de uitspraak te herkennen is en dat die fonetische realisatie niet zomaar verwaarloosd zou kunnen worden. Daarom moet de redaktie o.i. ook fonetisch dokumenteren waar dat kan en waar dat moet. Waar kan het? Dat hangt af van de bron. Het materiaal uit de RND, licentieverhandelingen en uit de lijsten van sommige informanten is fonetisch betrouwbaar. Veel ander materiaal geeft geen sekure fonetische informatie, maar is wel te interpreteren ofwel uit andere bronnen voor dezelfde of een nabijgelegen plaats of uit de bestaande dialektliteratuur. Maar wie enigszins met klankgeografie vertrouwd is, zal beseffen hoe voorzichtig men hier tewerk moet gaan. Tenslotte is er bronnenmateriaal dat niet eenduidig te interpreteren valt.
Daarom heeft de redaktie besloten zoveel mogelijk fonetisch te interpreteren en te dokumenteren. Alle haar toegankelijk vergelijkingsmateriaal wordt daartoe benut en indien mogelijk wordt ter plaatse navraag gedaan. Als een zekere interpretatie niet mogelijk is, wordt het woordmateriaal in zijn genormaliseerde vorm gegeven met de waarschuwing: z.f.d. (zonder fonetische dokumentatie).
Die fonetische dokumentatie kan geen precieze weergave nastreven volgens de verworvenheden van de artikulatorische of de akoestische fonetiek. Ze kan evenmin een fonologische transkriptie zijn. Ze wordt aangeboden in een populair foneografisch systeem, dat het midden houdt tussen een fonologische omspelling en de konventionele spelling. Er is gepoogd een gemakkelijk leesbaar systeem te ontwerpen, geïnspireerd op dat van het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten. Uiteraard kan daarmee geen recht gedaan worden aan de vele fijne schakeringen die een dialektische uitspraak soms van plaats tot plaats verschillend typeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat spellingssysteem ziet er als volgt uit:
De konsonanten hebben dezelfde waarde als in het Nederlands; na een korte klinker worden ze niet dubbel geschreven. Daar worden aan toegevoegd:
De glottisslag en de tenuisverschuiving worden niet aangegeven. De realisatie s' voor *sk, Ndl. sch- wordt genormaliseerd tot sk. De aanduiding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de bron geschiedt als volgt: na de begripsomschrijving worden de gebruikte bronnen vermeld met de (approximatieve) datum van enquêtering, b.v. WVD 1 (1972), ZND (1924), KND-6 (1930-1939), enz. Het merendeel van de sociaal beperkte woordenschat wordt verkregen door de eigen enquêtes of geput uit de bandopnamen van het Gentse Seminarie voor Dialektologie en de licentieverhandelingen van Gent en Leuven. Daarnaast wordt ook veel ouder enquêtemateriaal geëxcerpeerd. Om nu de gebruikers van het woordenboek de gelegenheid te geven zich een idee te vormen over de eventuele verschuivingen in woordgebruik gedurende de laatste eeuw willen we binnen elk type ook de bron vermelden. Dat wordt niet gedaan met het materiaal uit de eigen vragenlijsten en uit de Gentse bandopnamen, omdat het synchroon is, wel met ander enquêtemateriaal en met het materiaal uit verhandelingen, idiotika, tijdschriften, dialektteksten, handschriftelijke verzamelingen en dergelijke. In de definitieve woordenboektekst wordt een bronnenlijst met afkortingen afgedrukt. In de regel worden excerpten uit idiotika en tijdschriften achteraan gegroepeerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Van het Materiaal naar het Lemma3.1. Zes lemma's i.v.m. hoeveland.Een zestal lemma's die alle verband houden met hoeveland werden opgebouwd uit de antwoorden op de volgende vragen van onze eerste lijst:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorafgaande opmerkingen.1) Voor de lemma's die we hier presenteren hebben we met betrekking tot het begripsveld hoeveland alleen die woordvoorraad geselekteerd die steunt op de volgende twee benoemingsmotieven:
Benamingen i.v.m. reliëf, ligging, vorm en kwaliteit van het hoeveland daarentegen komen hier niet ter sprake. Om die reden dragen dan ook niet alle hierboven geciteerde vragen in dezelfde mate bij tot de opmaak van deze enkele lemma's. Zo zijn de antwoorden op vraag 1,4 (gewone naam voor een veld) direkter relevant dan vraag 1,7 naar ‘een vierkant veld’, die in principe stof levert voor een apart lemma m.b.t. de vorm, maar hier toch ook van sekundair belang is, in die zin dat het antwoord vaak een samenstelling of een omschrijving zal geven met de gangbare benaming voor akker (= 1,4).
2) Wat direkt uit de antwoorden naar voren komt is dat voor de verschillende begripsomschrijvingen in het hele gebied maar een zestal woorden voorkomen met van plaats tot plaats soms minieme betekenisschakeringen. Vandaar dat de moeilijkheid bij de interpretatie van het materiaal hier vooral ligt in het onderscheiden van die heel kleine betekenisnuances bij eenzelfde woord. Voor elke plaats moet dus de precieze betekenisinhoud van woorden als akker, land, veld, enz. zo eksakt mogelijk nagegaan worden.
3) De omschrijving van een begrip dat tot vertrekpunt van een woordenboekartikel zal dienen komt niet tot stand door een vraag om te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormen tot een definitie. In de praktijk wordt omgekeerd tewerkgegaan: alleen uit een grondige analyse van de antwoorden op een reeks vragen naar betekenisverwante zaken, kunnen één of meer lemmata gedistilleerd worden. Een eerste poging tot lemmatisering laat al duidelijk ondervinden dat men vooraf nooit kan vatten welke mogelijke schakeringen van interpretatie en betekenis achter de vraag schuilgaan, en nog minder welke van die nuances bij de zegsman als essentieel zullen overkomen. Die uitspraak geldt natuurlijk veruit het sterkst voor de schriftelijke enquête, waar de steller van de vraag de informant niet eens persoonlijk kent, laat staan een inzicht heeft in zijn manier van abstraheren en zijn begrippenarsenaal.
§1. Op het eerste gezicht en geïsoleerd bekeken bieden de antwoorden op vraag 1,5 homogeen materiaal voor een lemma ‘de velden, kollektief’. Nader onderzoek brengt echter aan het licht dat daar zo maar niet toe besloten kan worden, omdat aan de vraag zoals ze werd geformuleerd, een dubbelzinnigheid vast zit. Dit bleek voor het eerst toen J. Taeldeman, medewerker voor Kleit (I 154a), bij zijn informanten twee kombinaties optekende: ‘de boer is niet thuis, hij is op/naar het land’ en daarnaast ‘'s zondags gaan de boeren graag eens wandelen in de stikken’ of ook nog ‘er loopt daar een haas in de stikken’. Aan het begrip ‘de velden’ beantwoordt daar dus blijkbaar een andere inhoud naargelang de gedachte aan het werk er al dan niet aan gekoppeld wordt. Verdere navraag wees uit dat aan dit onderscheid soms - doch niet noodzakelijk - een verschil in benaming beantwoordtGa naar voetnoot1.
Waar ligt nu precies die nuance? 1. Vooreerst komt uit de vraag (1,5) niet duidelijk naar voren hoe ruim het begrip ‘veld’/‘de velden’ moet worden opgevat: bedoelt men hiermee ‘alle gronden die de boer bezit, met uitzondering van erf, moestuin en boomgaard’, dus hoeveland, of het geheel van bedricht land, akkerland? In het Nederlands zijn in alle geval de twee betekenissen mogelijk, zowel voor het enkelvoud als voor het enkelvoud als voor het meervoud. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog afgezien van de mogelijke kontekst (bv. werken op het veld versus wandelen in het veld) sticht het woord veld op zichzelf al verwarring: de zegslieden zullen het nu eens in de engere, dan weer in de ruimere betekenis geïnterpreteerd hebben.
2. Bovendien kan men zich afvragen in hoeverre de notie ‘kollektief’, zoals bedoeld in het eerste deel van de vraag, nog werkzaam is in het zinnetje dat volgt. In een kontekst als ‘wandelen in de velden’ denkt men wellicht automatisch aan een min of meer uitgestrekt geheel van akkers en/of weiden; eventueel ook braakgrond, bos... Maar als men zegt ‘de boer is niet thuis, hij is naar het veld’, betekent dit eigenlijk zoveel als ‘hij is naar zijn werk’. Gaat de gedachte hierbij naar één welbepaalde akker, naar de bewerkte grond als geheel, naar alle gronden die de boer in eigendom heeft? Het materiaal levert ons op die punten in alle geval onvoldoende informatie. In een navraaglijst, die tot nu toe slechts op beperkte schaal verspreid kon worden, werd op dat punt de vraagstelling als volgt verduidelijkt:
De volgende tabel geeft een gedeeltelijk overzicht van de binnengekomen antwoorden. Naast het woord voor ‘veld’ in de 4e en 5e kolom werd tussen haakjes de betekenis die de zegslieden er elders in de vragenlijst zelf aan geven, toegevoegd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking van de opgaven in kolom 4 toont aan dat het gebruikte woord voor ‘veld, kollektief’ in zin 1 nu eens overeenstemt met de gebruikelijke benaming voor ‘akker’, dan weer met die voor ‘akkerland’, en soms met geen van beide. Een vergelijking van de laatste twee kolommen leert dat in meer dan de helft van de onderzochte plaatsen de benaming voor ‘de velden’ verschilt naargelang van de kontekst. De vraag waarom de verhouding tussen de vier onderzochte benamingen nagenoeg van plaats tot plaats verschilt, gaat het kader van een woordenboekartikel te buiten. We moeten er alleen over waken dat de gebruiksmogelijkheid van de woorden voorkomend onder een bepaald trefwoord, niet ruimer of anders wordt voorgesteld dan de analyse van het materiaal heeft uitgewezen. Met dat doel voor ogen trekken we twee konklusies uit wat voorafgaat:
- Van een lemma ‘de velden; het veld, kollektief’ op basis van vraag 1,5 kan geen sprake zijn. De betekenisinhoud van de opgegeven benamingen kan alleen omschreven worden met de kontekst waarin ze werden gesuggereerd, m.a.w. welk woord wordt in het dialekt gebruikt om uit te drukken dat ‘de boer naar het veld’ is? - De benamingen voor ‘veld’ in een kontekst als zin 2 moeten op ruime schaal opgevraagd worden.
§2. Die vrij ingewikkelde analyse heeft ons nog altijd geen materiaal geleverd voor de begrippen ‘hoeveland’ en ‘akkerland’, respektievelijk gedefinieerd als ‘alle gronden die de boer bezit met uitzondering van erf, moestuin en boomgaard’ en ‘het geheel van bezaaid land’. Voor het eerste bieden de antwoorden op WVD 1v,6 een bevredigend resultaat. Om technische redenen waren wij vooralsnog niet in staat de antwoorden op vraag 38 van het ZND (‘Hoe noemt men het geheel van de landerijen die bij een hoeve behoren?’) aan onze bevindingen te toetsen. Waar het gaat om ‘akkerland’ komen hoofdzakelijk de vragen 1,1 en 1v,7 in aanmerking. De eerste vraagt naar een stofnaam: grond bestemd en gebruikt voor de teelt van gewassen, in tegenstelling tot weiland. De meeste zegslieden hebben ook in die zin geantwoord (meestal land en grond, als simpleks of in samenstellingen). Toch zijn er enkelen die hier stuk opgeven, een woord dat, in tegenstelling tot veld, voor zover wij hebben kunnen vaststellen, nooit als niet-individuele soortnaam voorkomt. Uit de antwoorden op vraag 1,4 leren wij dat dit woord in al die plaatsen de gebruikelijke benaming is voor ‘een akker’. Waarschijn- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk hebben die informanten niet op de eerste plaats gedacht aan de door ons bedoelde bestemming van de grond, maar hadden ze een begrensd deel van de bebouwde oppervlakte voor ogen. Dit wordt alleszins bevestigd door de antwoorden op de - beperkt verspreide - navraaglijst, waar we aan de hand van het voorbeeld: ‘die boer heeft 10 hectare meers (weiland, gras) en 20 hectare...’ altijd land of een samenstelling ermee, en nooit stuk kregen. De moeilijkheid werd verder gedeeltelijk opgeklaard door de antwoorden op 1v,7. Hier werd gevraagd naar een meetbare grootheid: de totale oppervlakte bezaaid met gewassen, wat nog duidelijker wordt door het gebruik van een onbepaald lidwoord in het zinnetje ‘die boer heeft dit jaar een grote...’. Het antwoord kan dus alleen maar een individuele soortnaam zijn. Een relatief groot aantal informanten geeft hier nochtans de niet-individuele soortnaam (land, bouwland, labeurland, zaailand, kouterland, e.a.) die, naar wij menen te mogen besluiten, in 1,1 werd gevraagd. Dit deel van het materiaal, dat o.a. opgaven bevat voor haast alle plaatsen waar we voor 1,1 stuk kregen, moet o.i. zijn plaats krijgen onder het lemma Akkerland, grond geschikt en bestemd om gewassen op te telen. De stuk-opgaven worden dan ook niet onder dat lemma opgenomen.
§3. De bouw van de laatste twee lemmata, akker en tarweveld bieden weinig moeilijkheden omdat hiervoor een grote hoeveelheid duidelijk materiaal beschikbaar is. Een aantal zegslieden geven bij 1,4 land, weliswaar meestal naast een andere benaming (stuk, veld, kouter, partij), maar soms ook als enige mogelijkheid. Aangezien dit woord in al die plaatsen ook als stofnaam en/of kollektief gebruikelijk is, leek het ons weinig waarschijnlijk dat het daar ook de enige of gewone benaming voor ‘een akker’ kon zijn. De vragen 6, 7, 8, 15, 16, 17, 20 en 30, die alle een akker met specifieke kenmerken betreffen, bieden voldoende stof tot vergelijking, omdat de antwoorden haast altijd uit een adjektief + de gangbare benaming voor ‘akker’ bestaan. Als nu een informant beweert dat in zijn gemeente ‘een stuk grond, al of niet afgebakend, waar een gewas op geteeld wordt’ met land wordt aangeduid, maar verder heeft hij het over een vierkant stik, 't stik aan de beek, een klein stikske, een happestik, dan besluiten we daaruit dat hij wellicht vraag 1,4 niet in de bedoelde zin begrepen heeft, en dat de gangbare benaming voor ‘akker’ in zijn dialekt stik is, en niet land. Op die manier konden we bijna alle land-opgaven onder 1,4 met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekerheid elimineren. Enkele gevallen blijven voorlopig problematisch omdat het totale beschikbare materiaal voor die plaatsen ontoereikend of onvoldoende duidelijk is om definitieve konklusies toe te laten. Daar behouden we voorlopig land onder het lemma. Een zinnetje dat de mogelijkheid tot verwarring tussen ‘akker’ en ‘akkerland’ tracht uit te sluiten, zoals bv. ‘Mijn buurman heeft daar een... die/dat volledig ingesloten ligt in mijn eigendom’ lijkt wenselijk voor een navraaglijst.
Er moet ook nog een bedenking gewijd worden aan het woord partij, dat in een aantal plaatsen een enigszins afwijkende betekenisinhoud schijnt te bezitten. Op een totaal van 118 zegslieden die het opgeven als benaming voor een akker, zijn er: - 31 die het met land nabepalen; - 18 die het ook gebruiken in omschrijvingen zoals: een rechthoekige partij, een partij aan de beek, een kromme partij, een partij met een schicht e.a. - 69 die het niet nabepalen en niet te pas brengen in omschrijvingen maar een ander woord (meestal stuk, maar soms ook akker, kouter en veld) als synoniem geven.
Voor de eerste en de tweede kategorie besluiten we dat partij land, resp. partij in het dialekt van die plaatsen inderdaad de benaming is die beantwoordt aan het begrip omschreven in 1,4. Bij de meesten van die 49 korrespondenten blijkt het bovendien de enige gangbare term te zijn. Anders is de konklusie voor de derde kategorie, waar partij wel vaak met de naam van een veldvrucht verbonden wordt (zie lemma tarweveld) maar nooit opduikt bij omschrijvingen van akkers met zekere in het oog springende kenmerken. Hier heeft partij de engere betekenis van ‘een veld begroeid met gewassen’, terwijl het andere woord duidt op een begrensd stuk akkerland, al of niet begroeid, maar steeds bestemd om vruchten op te telen. En aantal zegslieden hebben die nuances zelf gekommentarieerd in een toelichting, bv. ‘partij: als er gewassen op staan; stik: er staan niet noodzakelijk gewassen op, zoals bv. in de winter’ (Oostkamp, H 69). Waar zo'n onderscheid voldoende duidelijk uit de antwoorden naar voren komt, moet er o.i. in het lemma op gewezen worden.
§4. Blijft ten slotte nog het lemma getiteld tarweveld. De antwoorden op vraag 1,31 leveren meestal een samenstelling op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met tarwe + het woord voor ‘akker’, zoals gevraagd in 1,4 (tarwestuk, -kouter, -veld, -akker, -partij, partij tarwe). Wel waren we enigszins verwonderd dat sommige korrespondanten een tarweland opgaven. In die kombinatie immers blijkt land een andere valentie te hebben dan in de antwoorden op vraag 1,1; 1,5 en 1v, 6. Daar was het duidelijk een niet-individuele soortnaam (onmogelijk met onbepaald lidwoord, nooit in het meervoud); hier echter heeft het een belangrijk kenmerk van de individuele soortnamen gekregen (nl. met onbepaald lidwoord); het woord land heeft hier dus zijn ekspliciet kollektief karakter verloren. Nu we uit het materiaal bij wijze van proef zes lemmata hebben kunnen distilleren, is de interne samenhang van het begripsveld hoeveland-akkerland-akker ons duidelijk genoeg geworden om het te kunnen opsplitsen in de volgende onderdelen:
Het woord gebruikt in de uitdrukking ‘de boer is naar het/de...’ valt buiten die indeling. Daar het zich nochtans logisch inschakelt in het begripsveld, wordt het vooraf als lemma opgenomen. Over het begrip omschreven onder 1.2 werd nog maar in enkele plaatsen geënquêteerd - er kan dus voorlopig geen lemma aan gewijd worden.
Nog een laatste woord over het materiaal uit andere bronnen, dat wij onder deze lemmata opnemen. Voor zover dit het resultaat is van mondelinge opvraging mag het over het algemeen als zeer betrouwbaar beschouwd worden. In ons geval geldt dat voor de gegevens uit de RND, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frings en Vandenheuvel, de skripties, en de bandopnamen van het Seminarie voor Vlaamse Dialektologie te Gent. Anders is het met de opgaven van het ZND die, zoals men weet, uitsluitend schriftelijk werden verzameld. Lijst A1 bestaat uit een reeks woorden die de zegslieden moesten vertalen in hun dialekt. Met een dergelijke metode bestaat het gevaar dat de zegsman het gesuggereerde woord gewoon omspelt in zijn dialekt, zonder zich af te vragen of dat woord ter plaatse wel degelijk bestaat en gebruikelijk is. Zo krijgt men natuurlijk een vals beeld van de verspreiding van zekere benamingen: volgens de gegevens van het ZND zou veld- één van de woorden voorkomen in lijst A1 - een veel ruimere verspreiding kennen dans blijkt uit ons eigen materiaal. In lijst 19B luidt vraag 1a als volgt: ‘Kent men, in Uw dialekt, de woorden akker, kouter, veld voor bouwland? - Hebben ze een bepaalde, onderscheiden betekenis?’ Tussen passief kennen en dagelijks gebruiken bestaat al een groot verschil. Bovendien krijgt men vaak zeer vage antwoorden zoals bv. ‘veld: algemener dan akker’, waar men bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal niets mee kan aanvangen. We hebben hier dan ook liever geen gegevens dan slechte gegevens opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De velden.De volgende woorden worden gebruikt voor ‘het veld, de velden’ in de kontekst: De boer is naar/op het veld.
akker, akər: I 145, 175, 175a, 177, 178, 181, 212, 214; ZND 19B 1a: I 177; RND 37: I 145, 147, 173, 179, 213, 258, 259, 261, 261a, 263, N 101, 109, 110, 154, 155, 156, 158, 159, 160, 160a, 161, 162, 163; akərə: I 169, 170, 171, 172, 185, 195, 200, 208, 209, 243, 249, 250, 251, 254, 255, N 160a; ZND 19B 1a: I 190, 253; RND 37: H 42, I 157, 158, 163, 170, 172, 174, 186, 189, 192, 193, 195, 199, 200, 202, 203, 204, 212, 242, 243, 251, 252; kouter, keitər: O 116; Van Slycken: O 38; keitərə: I 240, 250, O 19, 20, 33, 107, 111, 113, 117, 126; RND 37: I 187, O 20, 37, 86, 87, 90, 94, 108, 114, 117, 127, 132; Van Slycken: O 32, 33, 36; kaatər: O 65; ZND 19B la: O 63; RND 37: O 56, 64, 228; kaatərə: O 24, 28, 29, 35; RND 37: I 250, O 28, 30, 111; kowtər: O 46, 49, 52, 131, 133, 134, 143, 146, 147, 223; RND 37: I 156, 255, O 41, 43, 46, 49, 84, 124, 127, 129, 132, 140, 196; Van Slycken: O 30, 35; kowtərə: O 25, 47, 122, 126, 181, 183, 192, 200, 204, 209, 213, 216; ZND 19B 1a: O 208; RND 37: O 22, 26, 36, 38, 40, 47, 93, 94, 117, 122, 123, 182, 189, 199, 203, 214; Van Slycken: O 23, 24, 25, 26, 28, 29; land, lant: H 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 12, 13, 17, 19, 21, 24, 30, 32, 34, 35, 36a, 38, 39, 41, 44, 53, 60, 61, 65, 67, 68, 69, 71, 72, 88, 89, 100, 116, 118, 119, 121, I 131, 133, 135, 151, 153, 154, 154a, 155, 156, 157, 158, 160, 161, 168c, 169, 173, 175a, 178, 183, 185, 187, 190, 192, 194a, 195, 198, 200, 204, 210, 223, 227, 228, 230, 231, 235, 239, 240, 241, 245, 250, 251, 255, 256, 264a, 266, N 15, 16, 29, 32, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35, 38, 39, 43, 44, 45, 46, 47, 62, 67, 70, 72, 73, 76, 77, 78, 79, 80, 82, 84, 86, 89, 90, 118, 119, 131, 132, 143, 144, 146, 149, O 1, 12, 13, 15, 16, 18, 20, 21, 49, 75, 81, 82, 84, 90, 94, 113, 123, 143, 181, 183, 184, 192, 200, 201, 202, 204, 213, 216, 228, 228a, 230, 241, 265; F & VdH 38: H 9, 36, 108, 123, I 165, 233, N 13, 36, 45, 175, O 5, 122; ZND A1 113: O 77; ZND 19B 1a: H 35, 101, 117, I 148, 190, 237, 255, N 45, 88, 132, 04, 78, 181, 191, 208; RND 37: H 1, 2, 3 7, 8 11, 14, 15, 17, 19, 21, 23, 24, 28, 30, 32, 34, 35, 38, 40, 41, 44, 46, 47, 48, 49, 51, 54, 57, 58, 62, 66, 69, 70, 71, 100, 103, 108, 113, 114, 115, 117, 118, I 130, 133, 135, 147, 148, 153, 154, 154a, 155, 157, 158, 159, 160, 161, 164, 165, 184, 185, 187, 188, 189, 200, 211, 215, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231, 233, 236, 239, 240, 241, 245, 246, 247, 248, 249, 272, 273, N 24, 32, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 70, 72, 78, 79, 84, 85, 87, 89, 90, 116, 126, 129, 130, 140, 141, 142, 143, 144, 145, 178, O 1, 2, 4, 5, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18, 22, 40, 61, 76, 79, 80, 81, 82, 83, 86, 98, 124, 179, 181, 182, 184, 186, 187, 188, 190, 192, 202, 203, 208, 228, 265; Devos: H 6, 7, 8, 17, 18, 19, 21, 22, 23 24 25 26 28, 29, 34, 44, 53, 54; Temmerman: H 119, 121, 122, 123, I 223, 224, N 42, 43, 44, O 1, 2, 3, 4, 4a, 5, 6, 7; Vandevijver: H 27, 31, 32, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67; Van Durme: O 111; Van Slycken: O 21, 22, 23, 27, 31, 33, 34, 37, 38; stuk, stik: H 6, 23, 32, 38, 41, 60, 65, 67, 69, 70, 72, 84, 87, 88, 89, 103, 116, 119, 123, I 153, 155, 183, 190, 200, 240, 243, N 3, 6, 15, 16, 21a, 22, 25, 26, 28, 28a, 32, 34, 35, 37, 38, 39, 43, 46, 47, 64, 65, 67, 70, 71, 77, 78, 80, 84, 88, 90, 114, 131, O 1, 180; F & VdH 38: N 106, O 179; ZND 19B 1a: H 84, 117, O 181; RND 37: b 7, H 1, 4, 5, 7, 8, 9, 12, 13, 14, 15, 17, 23, 30, 32, 34, 43, 48, 49, 50, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 75, 82, 83, 84, 87, 89, 93, 95, 97, 100, 101, 103, 105, 106, 112, 114, 115, 116, 117, 119, 120, 124, I 152, 153, 154, 154a, 155, 158, 183, 184, 189, 195, N 6, 9, 14, 16, 17, 20, 24, 26, 28a, 29, 32, 33, 34, 35, 37, 41, 42, 46, 49, 57, 58, 62, 63, 65, 67, 68, 69, 72, 74, 75, 77, 79, 87, 88, 107, 110, 111, 113, 114, 117, 119, 122, 123, 124, 131, 137, 139, 146, 148; Devos: H 6, 7, 8, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 34, 44, 53, 54; Vandevijver: H 27, 31, 32, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67; stikən: H 21, 31, 36a, 40, 59, 65, 66, 84, 100, 109, I 154a, 155, N 15, 16, 18, 22, 26, 38, 41, 62, 65, 67, 70, 83, 88, 118, 140, O 1, 21, 90; ZND 19B 1a: I 155, 241, N 38, 67, 178, O 181; RND 37: H 76, 81, 81a, 118, I 130, 232, N 5, 13, 83, 107, 143, O 16; veld, velt: b 9, 19, H 33, 35, I 146, 168c, 173, 175, 181, 182, 204, 205, 208, 209, 213, 216, 233, 241, 249, 251, 251a, 253, 255, 256a, 258, 263, 263a, 264a, N 6, 50, 61, 94, 158, 160, 160a, O 35, 46, 61, 64, 80, 120, 144, 145, 200, 228, 230, 265; F & VdH 38: H 16, I 175, 178, 208, 217, 241, 273, N 95, 110, O 44, 61, 98; ZND 19B 1a: H 84, 108, I 146, 175, 177, 178, 208, 241, 258, O 63, 208; RND 37: a 3, b 7, 9, 10, 12, 14, 15, 19, 20a, 22, H 16, 36, 41, 75, 79, 81, 82, 117, I 146, 147, 150, 151, 153, 169, 170, 171, 175, 176, 177, 178, 180, 182, 183, 205, 206, 208, 209, 210, 212, 214, 216, 217, 218, 251a, 253, 256a, 257, 259, 260, 264, 264a, 272, 273, N 1, 3, 5, 7, 11, 53, 54, 56, 58, 60, 61, 63, 91, 97, 103, 104, 105, 107, 108, 113, 148, 149, 151, 161, O 15, 61, 62, 63, 68a, 124, 205, 208, 210, 211, 212, 217, 230, 265; veltsj: O 52, 58, 60, 66, 134, 148, 152, 220, 228a; RND 37: I 263, O 52, 56, 57, 58, 59, 60, 65, 66, 132, 136, 137, 139, 140, 145, 146, 147, 148, 150, 152, 219, 221, 223, 225, 228a, 232, 233, 234, 235; tə veldə: b 9, N 3, 6, 21a, 49, 54, 160a; ZND 19B 1a: N 38; RND 37: b 12, N 1a, 2, 12, 48, 50, 51, 52, 55, 58, 93, 95, 98, 104, 153. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoeveland.De landerijen (bouwland en weiland tezamen) die tot een boerderij behoren.
bouwland, bowlant: H 17, N 35; baalant: I 235, O 28, 228a; eigendom, eigəndom: H 17, 60, I 133, N 26, 132, O 1, 75; aejgəndom: I 187, 230; aegəndom: I 258; aagəndom: O 152; doening, doeninge: H 9, 40, 59, I 154a, N 16, 65; erf: N 90; ervə: N 39, O 209; gebruik, gəbruik: O 20, 123, 183, 190, 204; gəbròòk: O 202; gəbruuk: H 12, 14, I 154, N 18, 25, 26, 50, 54, 61, 82, 160a; grond, gront: H 65, I 192, 200, 241, 250, N 46, 140, O 12, 179, 181, 228a; groent: H 15, 31, 35, 39, 103, N 43, 64, 144, 158; bəboerdə groent: N 67; hof, of: H 28, 87, 105, 117, I 250, N 43, 72; hofstee, ofstee: H 7, 17, 36a, 39, 69, I 223, 224, N 16, 23, 35, 65, 72, 76; hofland: T: Het land dat tot het gebruik ener hoeve behoort; land, lant: b 19, H 3, 21, 35, 36a, 65, 67, 69, 84, 118, 119, I 153, 170, 171, 181, 185 192, 209, 212, 239, 240, 253a, 255, 256a, N 28a, 43, 44, 46, 67 76 90, 131, 143, 144, O 38, 90, 117, 120, 228; land en bulk: I 183; land en gars, land en gas: H 28; land en garzing, land en gaziengə: H 7, 23; land en wei: I 228; oppervlakte, ipərvlaktə: H 30, 35; veld, velt: I 173; zaailand en weiland, zòòəland en waelant: I 174, 179; zaaitijd, zòòətèèt: I 168c, O 58; zòòətòòət: O 66. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwland.Grond waar gewassen op geteeld worden.
akkergrond, akərgroent: I 209, 213, O 80; akkerland, akərlant: I 168c, 170, 171, 172, 173, 181, 212, 216, 256a, N 61, 160a, O 65, 265; bewerkt land, bəwerkt lant: I 239, O 66; boereland, boerəlant: H 53, 116, I 255, N 67, 79, 88, 91, 131, 132, O 147; bouwland, baalant: I 212; baelant: O 122; bowlant: H 30, 61, 69, I 154, N 72; grond, gront: I 170, 189, 200, N 46; groent: H 32, 35, N 28, 88, O 1, 222; DB en T: grond: zie Wdb.; zie ook akkergrond, koutergrond, labeurgrond, landbouwgrond, zaaigrond; kerende land, keeərədə lant: H 53; koutergrond, keitərgront: O 111, 113, 116, 117, 126; kowtərgront: O 134, 146, 152; kouterland, keitərlant: O 20, 111, 116; kaatərlant: O 24, 147; ZND 19B 1a: I 213, N 38; kowtərlant: O 15, 107, 216, 217; DB: kouterland: soort van akkerland dat gemeenlijk hoog ligt, enigszins bruingeel is van kleur, vruchtbaar, lulde en gemakkelijk te verwerken; T: kauterland; labeurgrond, labeurgront: I 245, 258, O 122; T: bouwgrond, bouwland; labeurgroent: H 3, 72, 117; labeurland, labeurlant: H 15, 116, 118, I 181, 195, N 28, 63, 65, 84, 88, 144, 146, O 21, 28, 82, 192, 228; DB: bouwland, ploegland; T: bouwgrond, bouwland; land, lant: H 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 13, 14, 16, 17, 21, 23, 24, 30, 34, 35, 40, 44, 53, 54, 60, 65, 66, 67, 68, 69 70, 71, 72, 84, 100, 103, 109, 116, 119, 121, 123, I 130, 131, 133, 153, 154, 154a, 155, 157, 161, 169, 170, 178, 179, 183, 185, 192, 210, 223, 228, 230, 233, 236, 239, 240, 241, 245, 246, 254, 255, 256a, 266, N 1a, 15, 16, 25, 28a, 29, 32, 38, 47, 58, 62, 64, 70, 72, 76, 78, 82, 83, 84, 86, 90, 116, 143, 144, 158, 160, O 1, 12, 16, 18, 21, 49, 59, 64, 66, 90, 94, 123, 143, 146, 148, 181, 192, 201, 202, 213, 228a, 231, 265; ZND 19B 1a: H 42, 114, I 190, 237, N 35, 45, O 4, 78, 265; Coutteneye: N 66, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75. 76; DB: aarde, grond; LVC: bebouwde, beakkerde grond; Loq.: eerde, grond; J en T; zie ook akkerland, bewerkt land, boereland, bouwland, kouterland, labeurland, landbouwland, oogstland, ploegdraaiend land, ploegdraaiersland, werkende land, winnende land, zaaiende land, zaailand; landbouwgrond, landbowgront: H 118; landbaagront: I 145; landbaegront: I 158, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
187; landbòògront: I 227; landbowgroent: H 33, 36a, N 32, O 80; landbouwland, landbowlant: H 69, I 154, N 67, 89, 90; oogstland, oestlant: N 90; ploegdraaiend land: DB: land dat met de ploeg bebouwd wordt; ploegdraaiersland, ploegdròòjərslant: H 6, 22; werkende land, werkəndə lant: H 2, 53; winnende land: DB: ploegdraaiend land, bouwlant, akkerland; zaaiende land, zòòjəndə lant: H 40, 119, I 153, 204, 249; zòòəndə lant: I 174; DB: zaaiende land: bouwland, land dat beploegd en bezaaid wordt; Loq: land dat bezaaid wordt; J: land dat geploegd en bezaaid wordt; zaaigrond, zòòjgront: O 184, 189; zòòjgroent: H 31, 34; ZND 19B 1a: N 132; zaailand, zòòjlant: b 9, 15, 17 19, H 3, 7, 8, 9, 9a, 10, 15, 19, 21, 24, 29, 35, 36a, 38, 41, 44, 53, 60, 69, 87, 105, 116, I 132, 133, 135, 153, 154, 154a, 155, 156, 158, 169, 183, 185, 187, 192, 195, 204, 208, 228, 230, 235, 251a, N 3, 15, 16, 18, 21a, 22, 23, 25, 35, 39, 41, 47, 49, 50, 54, 58, 61, 67, 89, 116, 140; De Leersnijder: N 43, O 4, 5, 75, 76; zòòəlant: I 146, 170, 177, 182, 1212, 250, 258, 262, O 116, 120, 152, 230; ZND 19B 1a: O 208; veld, velt: I 169, 233, 241, 249, O 209, 210, 230, 265; ZND 19B 1a: I 255, N 38; veltsj: O 61, 220, 223, 228a, 241. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bezaaide oppervlakte.De volgende woorden duiden de totale bezaaide oppervlakte aan die tot een boerderij behoort.
bezaaide, bəzòòjdə: H 123, I 224, 255, N 43, 45, O 1; DB: zie bezaaite; bezaaite, bəzòòjtə: N 17, 34, 41, 44, 77, 78, 79, 80, 82, 80, 91, 131, 143, 146, O 78, 123, 190; DB: bezaaidte, bezaaite, bezaaide: bezaaide akker; bezaaidheid, bəzòòətèèt: I 171; bəzòòətaet: O 152, zfd; H 59; bezaaiing, bəzòòjiengə: H 7, N 35, 48, 64; bəzòòingə: O 121; bedrichte, bədrichtə: O 181; zaai, zòòj: I 195, 241; zaaierij, zòòjərie: H 3, 9a, 12, 17, 21, 23, 24, 30, 34, 35, 39, 41, 60, 67, 68, 69, 84, 88, 89, 100, 103, 109, 117, 119, I 223, N 3 (het woord duidt vooral op met tarwe bezaaide landerijen), 6 (zelfde opm. als bij N 3), 18, 25, 26, 35, 39, 41, 60, 67, 71, 72, 76, 141; zòòjərae: I 185, 192, 227, 233, 235, O 13; zòòərae: I 187; zaaite, zòòjtə: N 87, O 8, 12; DB: zaaite: het zaaien, de zaaiing, de zâ; zaaitij, zòòjtie: N 132, O 75; zaaitijd, zòòjtiet: H 6, 69; zòòjtèèt: I 204, 209, O 60, 209; zòòətèèt: I 170, 209, 255, O 35, 46, 52, 64; zòòətòòət: O 66; J: zaaitijd: hoeveelheid lands door enen boer bezaaid of bebouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Akker.Onder akker wordt verstaan een begrensd stuk bouwland, al dan niet afgebakend, bestemd en geschikt om een gewas op te telen. Het benamingstype partij blijkt in een aantal plaatsen de enigszins engere betekenis te hebben van ‘stuk bouwland, begroeid met gewassen’. De types partij, perceel, plek en stuk onderscheiden zich van de andere doordat ze met land, grond, nabepaald kunnen worden.
akker, akər: I 145, 146, 150, 173, 174, 175, 175a, 178, 179, 181, 182, 210, 212, 213, 214, 215, 216, 259; ZND 19B 1a: I 146, 175, 258, 261a; akərə: I 168c, 169, 170, 170b, 171, 172, 198, 200, 202, 204, 205, 208, 209, 243, 249, 251, 251a, 253a, 254, 255a, 256, 256a, 258, N 77, O 21; ZND 19B 1a: H 108, I 190, 208, 253, 255; LVC: stuk bouwland; T: het woord wordt weinig gehoord. Men zegt meer land, veld; kouter, keitərə: I 250, O 20, 47, 90, 111, 113, 116, 117, 126; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kaatər: I 263; ZND 19B 1a: I 255, O 25, 30; kaatərə: O 24, 28, 29, 134, 136, 228, 230 (zelden), 231; ZND 19B 1a: O 35, 36; kowtər: I 263, O 35, 129, 131, 133, 138, 139, 143, 144, 145; ZND A1, 113: O 198; ZND 19B 1a: O 142, 187; kowtərə: I 255 (in onbruik rakend), O 16, 25, 26, 29, 38, 47, 117, 140, 181, 192, 200, 204, 209 (zelden); ZND 19B 1a: O 36, 47; DB: kouter: kouterland (zie lemma BOUWLAND); T: kouter, koutere (uitspr. kautere): uitgestrekt, bijna effen stuk akkerland; J: kouter: uitgestrekt, effen akkerland; Heirman: kouter: O 104, 105, 106, 108 109, 110, 111, 112, 114, 115, 116, 117, 118 119, 120, 121, 122, 123, 124, 125, 126, 127; Van Durme: kouter: O 111; land, lant: I 246, 264a, O 64, 134; ZND A1 113: H 104, N 38, 141, O 18; ZND 19B 1a: O 191; partij, partieə: H 7, 9, 21, 30, 35, 36, 36a, 40, 60, 69, 84, 88, 119, I 153, N 23, 33, 39, 46, 67, 71, 72, 76, 107, O 75, 80, 81, 82, 179, 181, 183, 190; ZND A1 113: H 9, 100, N 21; ZND 19B 1a: H 2; partae: I 157, 195, 228, 229, 230, 235, 236, 245, O 19, 29, 33, 93; Blommaert: O 89, 91, 99, 100; De Leersnijder: O 11, 12; Verzele: O 19a; partei: O 38, 94, 107, 201, 210, 216, 228a; ZND 19B 1a: O 208; Blommaert: O 96; Temmerman: O 3; parteiə: I 155; Temmerman: O 1, 2; partie: N 146, O 190; ZND 19B 1a: O 4; De Leersnijder: N 43, O 4, 75, 76; Temmerman: H 119, 121, I 223, 224, N 42, 44, O 4, 5, 6, 7. In de volgende plaatsen (ook) gebruikelijk in de engere betekenis van stuk bouwland begroeid met gewassen: partieə: H 1, 5, 8, 9a, 12, 17, 24, 38, 41, 44, 53, 54, 66, 67, 68, 72, 87, 103, 109, 116, 117, I 183, N 26, 28a, 32, 34, 35, 43, 44, 46, 65 (zelden), 70, 78, 82, 84, 91, 131, 132, 140, O 184; partae: I 130, 133, 135, 160, 168c, 190, 192, 227, 233, 249, 255, O 1, 28, 90, 222, 223; partei: O 25, 35, 111, 122, 123, 126, 202, 204, 209, 230; parteiə: I 154, 154a, 154b, O 123, 200, 213; partie: N 88, 90, 144; partaa: O 265; partòòə: O 66; T: partije: stuk bouwland; DB: partij: een stuk bezaaid of beplant land; partij land, partieə lant: H 7, 12, 21, 35, 36a, 40, 60, 69, 84, 118, N 16, 18 (zelden), 22, 25 (vooral i.v.m. kopen en verkopen: een schone partij land), 29, 38, 39, 46, 67 (zelden), 77, 143, 181; partae lant: I 185, 187, 195, 245, 250, 255 (zelden), O 15, 18, 29; Blommaert: O 92, 94, 101, 107, 195; Van Slycken: O 21, 37, 38; partei lant: O 202; parteiə lant: O 94, 127, 135, 231; Van Slycken: O 22, 24, 25, 26, 27, 29, 31, 34, 35; partie lant: H 119, 123, I 153, N 47, 86; LVC: een partieë land: een stuk land, grond; perceel, pərsieəl: O 33, 200; T: enkel van land, e perceel land; plek: I 255, O 49, 60, 66; LVC: plekke: stuk grond of land; T: plek, plekke: stuk land; plek land, plek lant: Van Slycken: O 23, 28, 30; stuk, stik: b 9, 15, 17, 19, H 1, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 9a, 12, 13, 14, 17, 19, 21, 23, 24, 28, 31, 32, 33, 34, 35, 36a 38, 39, 41, 44, 46, 46a, 53, 54, 59, 60, 61, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 84, 87, 88, 89, 91, 97, 100, 103, 109, 116, 117, 118, 119, 121, 123, I 130, 133, 135, 146, 151, 153, 154, 154a, 155, 156, 160, 161, 168c, 169, 173 (alleen in samenstellingen), 174 (minder dan akker), 175a, 178, 181, 183, 185, 187, 190, 192, 195, 200, 213, 214, 223, 228, 230, 231, 233, 235, 239, 240, 251, 255 (weinig gebruikt), 263, N 3, 6, 14, 15, 16, 17, 18, 22, 23, 25, 26, 28, 28a, 29, 32, 34, 35, 37, 38, 39, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50, 54, 58, 61, 62, 64, 65, 66, 67, 68, 70, 71, 72, 77, 78, 80, 82, 83, 84, 86, 88, 90, 91, 94, 104, 107, 111, 114, 118, 119, 131, 132, 140, 141, 144, 146, 158, 160a, 161, O 1, 12, 18, 19, 20, 24, 28, 33, 38, 46, 53, 58, 59, 61, 62, 93, 123, 135, 180, 183, 184, 190, 192, 200, 202, 204, 209, 220, 222, 228, 230 (zelden); ZND A1 113: H 49, 50, 100, 114, 119, I 184, N 21, 25, 38, 139, O 18, 77; ZND 19B 1a: H 2, 68, 84, 101, 117, I 155, 218, 241, N 35, 38, 45, 63, 67, 72, 88, 141, O 9, 181, 208; Cout- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teneye: N 65, 67, 68; Devos: H 6, 7, 8, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 24, 26, 28, 29, 34, 44, 53, 54; De Leersnijder: N 43, O 3, 4, 5, 75, 76, 77; Vandevijver: H 27, 31, 32, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67; DB: een akker, een bebouwde land (sic); J: plek land; LVC: land, akker; Cumps: stik: H 53, 65, 69; veld, valt: b 19; velt: I 169, 175, 178, 209, 213, 227, 253, 254, 258, 262, N 21a, 158, O 47, 64, 144, 202, 209 (zelden), 217; ZND A1 113: H 5, 12, 46, 62, 69, 119, I 157, 158, 160, 170, 180, 203, 234, 241, 255, 256, 259, 264a, K 247, N 17, 25, 45, 67, 77, 90, 132, 145, O 1, 10, 22, 24, 100, 114, 123, 213, 228; ZND 19B 1a: I 177, N 67, 134, O 61a, 208, 265; veltsj: I 263, 264a, O 58, 59, 60, 62, 65, 66, 134, 145, 146, 147, 148, 150, 152, 220, 222, 223, 228a, 233; ZND A1 113: O 52, 58, 59, 61, 148, 150, 233; J en T: veld: Wdb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tarweveld.De fonetische realisatie van tarwe en koren wordt later behandeld onder het lemma tarwe. De volgende woorden zijn alfabetisch gerangschikt naar het lid van de samenstelling of van de substantiefgroep dat duidt op ‘akker’. Vergelijk ook met het lemma akker.
tarweakker, tarwe-akər: I 145, 146, 179, 181, 263; tarwe-akərə: I 168c 172, 208, 249; blok tarwe: I 170, 171; LVC: nen blok grond: een stuk grond van zekere uitgestrektheid; T: blok: deel van enen akker (soms van ene weide); tarweland, tarwelant: H 3, 4, 5, 6, 17, 39, 40, 71, 109, 119, I 133, 151, 155, 160, 171, 175, 177, 182, 190, 200, 208, 212, 216, 223, 227, 228, 235, 236, 239, 250, 251a, 256a, 258, N 26, 29, 32, 38, 39, 43, 45, 73, 76, 80, 84, 90, 143, O 13, 20, 21, 35, 61, 64, 81, 90, 94, 98, 107, 111, 117, 122, 123, 126, 134, 181, 183, 184, 200, 209, 228, 230, 231, 241, 265; korenland, korenlant: O 123, 204; partij tarwe; partieə tarwe: H 5, 12, 19, 21, 23, 30, 38, 69, I 153, N 14, 32, 43, 46, 70, 82, 84; partie tarwe: N 90, O 181; Temmerman: H 119, 121, I 223, 224, N 42, 43, 44, O 4, 4a, 5, 6, 7; partae tarwe: I 135, 187, 245, 246, O 21, 29; Van Slycken: O 21, 37, 38; partei tarwe: O 181; Temmerman: O 3; Van Slycken: O 22, 24, 25, 26, 27, 28, 31, 34, 35; parteiə tarwe: Temmerman: H 122, 123, O 1, 2; tarwepartij, tarwepartieə: N 32, 77, 78; partij koren, partie koren: N 146, partei koren: O 202; plek tarwe: I 173, 255, O 47; Van Slycken: O 23, 28, 30; tarwestreng, tarwestriengk: H 54; DB: string, stringe: een lang en smal stuk lands, liggende tussen twee grachten... tussen twee rijen kreupelhout; D: strienge, strienk: stuk land; tarwestuk, tarwestik: b 15, 19, H 1, 5, 6, 7 8 9a, 12, 13, 17, 19, 21, 23, 24, 28, 32, 34, 35, 36a, 38, 40, 41, 44, 53, 54, 60, 61, 66, 67, 68, 69, 72, 84, 85, 87, 89, 100, 103, 109, 116, 117, 119, 121, I 135, 153, 154, 154a, 156, 158, 173, 175a, 183, 187, 195, 233, 253a, N 3, 6, 15, 16, 17, 21a, 22, 25, 26, 28, 28a, 32, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 43, 44, 45, 47, 50, 54, 61, 64, 65, 66, 67, 71, 72, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 83, 88, 89, 90, 91, 111, 118, 131, 132, 140, 144, 158, 160a, O 1, 75, 82; Devos: H 6, 7, 8, 17, 18, 19, 21, 22, 23 24 25, 26, 28, 29, 34, 44, 53, 54; De Leersnijder: N 43, O 3, 4, 5, 6, 7, 11, 12, 75, 76, 77; Coutteneye: N 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76; korenstuk, korenstik: N 67, 111, 114; tarweveld, tarwevelt: H 30, 33, 35, 69, 70, I 169, 179, 185, 204, 258, N 18, 25, 26, O 222; tarweveltsj: O 52, 58, 60, 147, 223. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Zeven lemmata in verband met de geerakker.Uit 14 vragen over akkers van onregelmatige vorm zijn 7 lemmata gedistilleerd. Die vragen zijn: WVD 1,8: een driehoekig veld; 1,9 een driehoekig veld met lange, scherpuitlopende punt; 1,10 een veld met één schuine kant; 1,11: een veld met één of meer schuine kanten; 1,12: een veld met een bol gebogen kant; 1,13: een veld met een hol gebogen kant; 1,14: een veld in L-vorm; 1,15: Kent u nog andere benamingen van velden naar de vorm?; 1,30: Kent u nog eigennamen van velden (bv. breestuk, zweestuk, hiltstuk) en kunt u de vorm of het uitzicht beschrijven of de naamgeving verklaren? 2,10: een akker van zeer onregelmatige vorm; 2,12: een akker met twee gebogen zijden; 2,13: een zeshoekig veld; 2,14: een lange, smalle akker.
Die lemmata zijn:
Het eerste lemma geerakker is bijeengebracht uit antwoorden op de vragen 1,8; 1,9; 1,10; 1,11; 1,12; 1,30 (ten dele); 2,10 en 2,11. Bij het excerperen en ordenen van de vragen is immers gebleken dat het onderscheid tussen 1,8 en 1,9 of 1,10 en 1,11 vaak niet relevant is, in elk geval voor het hele gebied niet zo relevant, dat het een afzonderlijke lemmatisering zou rechtvaardigen. Waar uit het beantwoorden van de vragen een betekenisdifferentiatie wel relevant is, is een nadere betekenisomschrijving bij het type gevoegd. Die omschrijving is gehaald uit een analyse van het globale pak antwoorden op de verschillende vragen. Voor de belangrijkste types van geerakker ziet die eruit als volgt: Bek verschijnt 32 maal als antwoord op 1,8; 31 maal op 1,9; 5 maal op 1,10; 2 maal op 1,11 en 11 maal op 2,10. Die antwoorden betreffen echter niet steeds verschillende plaatsen. Bek wordt voor dezelfde plaats als antwoord op meer dan één vraag gegeven. Dat geldt voor 17 plaatsen op de vragen 1,8 en 1,9; voor 2 plaatsen op 1,9 en 1,10; voor 7 plaatsen op 1,8 en 2,10; voor 2 plaatsen op 1,8; 1,9 en 2,10 en voor 2 plaatsen op 1,9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 2,10. Uit die wijze van antwoorden blijkt dat bek het best omschreven wordt als: driehoekig of schuin toelopende akker meestal met scherpe punt. Verder blijkt er niet een geografische groepering te zijn in de opgaven van bek als antwoord op de ene of de andere vraag. Daaruit besluiten we dat de omschrijving van bek ook voor het hele erdoor bestreken gebied kan gelden. De antwoorden geer, geerd en samenstellingen vertonen een andere verspreiding over de diverse vragen, nl. 7 maal als antwoord op 1,8; 9 maal op 1,9; 11 maal op 1,10; 7 maal op 1,11; 2 maal op 1,12; 1 maal op 1,13; 1 maal op 1,30; 6 maal op 2,10; 1 maal op 2,11 en 1 maal op 2,12. Daaruit blijkt dat de belangrijkste semantische konstituenten hier zijn: de schuine zijde(n) of het schuin toelopen van de akker, het niet rechthoekig zijn dus. Hier is evenmin een geografische groepering van de antwoorden op de ene of de andere vraag. Dus geen geografische diversifikatie in de betekenis van geer(d) en zijn samenstellingen, die we als volgt omschrijven: schuin toelopende akker of akker van onregelmatige vorm in 't algemeen. De betekenis van haai en de samenstellingen haaibek, haaieind, haaihoek blijkt eveneens niet zo specifiek te zijn. Ze verschijnen 39 maal als antwoord op 1,8; 37 maal op 1,9; 30 maal op 1,10; 18 maal op 1,11; 3 maal op 1,12; 5 maal op 1,13; 1 maal op 1,15; 30 maal op 2,10; 2 maal op 2,11; 3 maal op 2,12; 1 maal op 2,13 en 1 maal op 2,14. Haai en de samenstellingen kunnen dus zowel betekenen driehoekig veld, eventueel met lange punt als akker van onregelmatige vorm in 't algemeen. Bij pin ligt de situatie anders. Zeven maal geantwoord op 1,8; (waarvan voor drie plaatsen eveneens op 1,9) 19 maal op 1,9; 1 maal op 1,30; 1 maal op 2,10 en 1 maal op 2,11 betekent pin duidelijk: driehoekig veld met scherpe punt. De opgaven zijn daarenboven gekoncentreerd in het schicht-gebied, waardoor de betekenisdifferentiatie met schicht in het oog springt. Schicht kan immers zowel betekenen driehoekig veld, eventueel met lange punt als akker van onregelmatige vorm in 't algemeen. Het verschijnt nl. 20 maal als antwoord op 1,8; 23 maal op 1,9; 19 maal op 1,10; 11 maal op 1,11; 2 maal op 1,12; 2 maal op 1,13; 2 maal op 1,15; 23 maal op 2,10 en 3 maal op 2,11 en daarbij voor 18 plaatsen als antwoord op 2 of meer van die vragen. Spie wordt 16 maal geantwoord op 1,8; 33 maal op 1,9; 2 maal op 1,10; 4 maal op 1,11 en 11 maal op 2,10. Spie kunnen we dus geredelijk definiëren als driehoekig veld, meestal met lange, scherpe punt of smalle akker met schuine zijde(n). Dat het in regel wel om smalle akker zal gaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt ook uit de antwoorden op 2,14 waar voor 13 plaatsen spie is opgegeven. Tip tenslotte omschrijven we als driehoekig veld, meestal met lange punt, want het verschijnt 13 maal als antwoord op 1,8; 19 maal op 1,9; 1 maal op 1,10 en 1,11 voor dezelfde plaats; 1 maal op 2,10 en 1 maal op 2,11. Tip is als zodanig grosso modo de Oostvlaamse tegenhanger van het Westvlaamse pinne. Naar het tweede lemma: uitstekend deel van een onregelmatige akker is niet ekspliciet gevraagd. Het komt als antwoord of als toegift te voorschijn bij 1,8 (8 maal); 1,9 (16 maal); vooral 1,10 (39 maal) en 1,11 (23 maal); 1,12 (3 maal); 1,13 (5 maal); 1,14 (1 maal); 1,15 (4 maal); 1,30 (5 maal); en 2,10 (20 maal); 2,11 (3 maal); 2,12 (1 maal) waar de onregelmatige akker of het schuin toelopen van een akker uitgedrukt wordt met een prepositionele omschrijving, bijv. met/in een naaihoek. In zeer vele gevallen zijn de benamingen voor het uitspringend deel en de onregelmatige akker zelf identiek. Daar zit dus voor de geerakker duidelijk het pars-pro-toto-naamgevingsprincipe achter. Van Durme, p. 17 geeft de ‘benamingen van de geerakker of van het deel van de akker dat geert’. Hij merkt op: ‘Het is inderdaad zeer moeilijk uit te maken of men met een bepaalde benaming de hele akker of slechts het deel dat geert benoemt’. Heirman, p. 29 en Van de Vijver, p. 127 geven een definitie van ‘geerakker’ waarbij het niet helemaal duidelijk is of hun materiaal benamingen geeft voor het uitstekend deel of voor de onregelmatige akker of voor beide. Devos, p. 47 wijst erop dat schicht zowel de benaming is van de spits toelopende akker als van het onregelmatig deel. In het licht daarvan en bij vergelijking van de proefkaarten van geerakker en uitstekend deel is het duidelijk dat een ekspliciete navraag naar het uitspringend deel wel noodzakelijk is om aan te tonen in hoeverre woorden als bek, haai, haaibek, haaieind, haaihoek, pin, schicht, spie voor de geerakker pars-pro-toto-benamingen zijn. Naar het derde lemma: gerend of onregelmatig van vorm van een akker is evenmin ekspliciet gevraagd. Uit tal van antwoorden bleek echter dat de akker met schuine zijde(n) of van onregelmatige vorm heel vaak en soms uitsluitend met een kombinatie van adjektief en substantief of met een prepositionele bepaling wordt benoemd. Daarom is het materiaal ook in die vorm gelemmatiseerd. Waar in dit benamingstype het substantief op zichzelf niet synoniem is met veld, akker, zoals bv. voor, bunder, hoek, singel en deze adjektief-substantief-kombinaties dus slechts als zodanig veld van onregelmatige vorm bete- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kenen, zijn dergelijke types als kromme voor, kromme bunder, noese hoek wel bij het lemma geerakker opgenomen. Naar geren, schuin toelopen van een akker is gevraagd met vraag 2,10. Zoals gezegd is op die vraag vaak (20 maal) geantwoord met een prepositionele uitdrukking. Dat materiaal is bij ‘uitstekend deel van de onregelmatige akker’ gelemmatiseerd. De werkwoorden en het type werkwoord + prepositionele uitdrukking zijn hier opgenomen. Het relatief grote aantal blanco antwoorden en antwoorden met omschrijving wijzen erop dat, afgezien van geren in westelijk West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen een specifiek werkwoord met die betekenis niet zo mondgemeen is. De akker met één of meer gebogen zijden. De vragen 1,12 en 1,13 gaven niet zoveel specifieke antwoorden; meestal woorden waarvan uit de vergelijking met de andere antwoorden bleek dat ze gewoon onregelmatige akker betekenen. Die antwoorden zijn dan ook daar gelemmatiseerd. Uit de vragen 1,12 en 1,13 bleek echter vooral dat het meest relevante kenmerk voor de naamgeving bij beide de gebogen zijde was. Daarom is in 2,12 nog eens gevraagd naar de akker met twee gebogen zijden. De duidelijk specifieke antwoorden op die drie vragen zijn gelemmatiseerd onder akker met één of meer gebogen zijden. Eventuele betekenisdifferentiaties zijn weer per type of plaats aangegeven. Een akker in L-vorm, met een haaks uitspringend deel dus heeft meestal wel een specifieke naam. Overwegend zijn hier de benamingen naar de vorm van een bijl. Uit de vergelijking met het lemma ‘geerakker’ blijkt dat in sommige plaatsen (of idiolekten?) de naam van de L-vormige akker uitgebreid is tot die van de akker van onregelmatige vorm in het algemeen. De lange (smalle) akker tenslotte is meetkundig wel niet noodzakelijk onregelmatig van vorm, maar zijn vorm is dan toch zo specifiek, dat hij door de boer apart benoemd wordt. Namen die samenhangen met de bewerking, vooral het ploegen, vormen hier de meerderheid. Het zo geschift materiaal, afgezien van wat nog te verwerken is uit navraag, wordt dan als volgt in het woordenboek gepresenteerd.
Magda Devos en H. Ryckeboer. (Slot volgt.) |
|