Taal en Tongval. Jaargang 25
(1973)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 101]
| |
Clara Hammerich-Flensborg
| |
[pagina 101]
| |
Clara Hammerich-Flensborg
| |
[pagina 102]
| |
die ons had uitgenodigd. Die villa was een ‘erewoning’Ga naar voetnoot1 van de Deense Akademie. Bij ons vertrek schonk Clara Hammerich ons voor ons zesjarig dochtertje een pracht van een pop: een Kopenhaagse visleurster in volksdracht en met een ben op de rug. Ik geloof niet dat wij nog enig kontakt hebben gehad met de Hammerichs vóór de oorlog. Van mei 1940 tot mei 1945 waren wij praktisch van de buitenwereld afgesloten. Na de bevrijding was het voor ons moeilijk, behalve dan voor Frankrijk en Nederland, iets uit de andere Europese landen te vernemen. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik op 11 mei 1946 de stem van Louis Hammerich in mijn telefoon hoorde. Hij was naar de Lage Landen gekomen om de interuniversitaire betrekkingen, die door de oorlog waren onderbroken, weer aan te knopen. Professor Hammerich bleef verscheidene dagen te Brussel en ik had de gelegenheid hem met een aantal kollega's en vrienden bekend te maken. Hij was spoedig ingeburgerd en toen hij ons verliet, was het alsof wij van een zeer oude vriend afscheid namen. In 1951 zegde ik mijn medewerking toe aan de Kopenhaagse Natuurmetode van Arthur Jensen en kwam daardoor, vooral door het toedoen van de sekretaris, Erik Hoder, vaker in de Deense hoofdstad, waar ik dan steeds de Hammerichs ontmoette. In augustus (het kan ook in september zijn geweest) 1951 waren mijn vrouw en ik bij hen te gast in hun zomerverblijf te Tisvildeleje aan de Sond, van waaruit wij in de auto van Claes (uitspr.: klɛːs), d.i. de vleinaam voor Clara, enkele tochten door Zeeland maakten. Wij hebben elkaar sindsdien veel ontmoet: in Kopenhagen, in Bosvoorde, in Brussel, en hebben zelfs enkele dagen samen in Rome doorgebracht, naar aanleiding van een colloquium van de Natuurmetode. Claes heeft ons veel over haar leven en over haar werk verteld, want zij vertelde graag en boeide steeds.
Clara Augusta Mathilde Flensborg werd geboren op 12 juni 1894 te Roskilde, waar haar vader, Erhardt Flensborg, een boekhandel bezat, die wel, na de Kopenhaagse, de belangrijkste van Denemarken was. Er waren vijf kinderen: twee meisjes en drie jongens. Zeer jong reeds - | |
[pagina 103]
| |
misschien wel door het leven te midden van boeken - werd zij aangetrokken door de lektuur en had, toen zij in 1911 haar eindeksamen te Roskilde aflegde, al een flinke literaire bagage. Van 1912 tot 1913 verbleef zij te Genève in een pensionaat om er zich verder in talen (Frans, Duits, Engels) te bekwamen. Door het overlijden van haar vader was het haar niet mogelijk universitaire studies aan te vangen. Zij ging werken op een kantoor, leerde Louis L. Hammerich kennen en huwde met hem in 1917. L. Hammerich was gedurende de jaren 1918-1919 sekretaris van het krijgsgevangenenbureau van het Deense Rode Kruis in Berlijn, waar ook Clara werkzaam was. In 1920-1921 was hij sekretaris van de Deense kommissaris in de Internationale grenskommissie Denemarken - Duitsland. Clara werkte daar ook op het bureau, maar feitelijk was zij de dame die de honneurs waarnam, omdat zij de enige was die zich ook vlot in het Frans, het Duits en het Engels kon uitdrukken. In 1921 vertoefden de Hammerichs enkele maanden met de grenskommissie in Parijs. Kort daarna werd hun eerste zoon geboren en liet Clara Hammerich het bureauwerk varen. In 1922 werd L. Hammerich hoogleraar aan de Kopenhaagse universiteit. In 1925 maakte hij gebruik van een verlof van zes maanden om met zijn vrouw en zijn zoon naar Nederland te gaan. Daar vertoefden zij meestal te Hilversum en Clara maakte van die Hollandse vakantie een dankbaar gebruik om haar kennis van het Nederlands aanzienlijk te verbeteren. In 1923 was zij begonnen met het vertalen van Engelse romans, en ook van een paar Franse, in het Deens. Na haar verblijf in Nederland en de geboorte van haar tweede zoon, in 1926, begon zij ook aan de vertaling van Nederlandse literaire werken. Gedurende haar aktief en welgevuld leven heeft Clara Hammerich meer dan driehonderd boeken in het Deens vertaald. Daarvan zijn er meer dan honderd uit het Nederlands. Tot de bekendste Nederlandse auteurs behoren: Ina Boudier-Bakker, A.M. de Jong, Anne de Vries, Piet Bakker, C. Spoelstra, Maria Dermout en Jef Last; tot de Vlaamse: Herman Teirlinck, Gerard Walschap, Willem Elsschot en Filip de Pillecijn. In 1931 was zij lid geworden van de Deense PEN-club, in 1938 kwam zij in het bestuur, in 1956 werd zij onder-voorzitster en kort daarop voorzitster tot 1961. In 1936 werd zij lid - en feitelijk stichtster - van de Deense soroptimisten. Van 1939 tot 1942 en van 1954 tot 1957 was zij voorzitster van de Kopenhaagse afdeling en 1942-43 voorzitster van de Deense unie van Soportimistenclubs. Van 1952 tot 1952 was zij voorzitster van de Europese federatie van Soroptimistenclubs. Vanaf 1955 was zij tevens redaktrice voor de damesbrievenbus | |
[pagina 104]
| |
van een Deens weekblad, waardoor zij in geheel Denemarken een grote bekendheid verwierf. Als voorzitster van de Deense PEN-club en als soroptimiste heeft zij lange en verre reizen ondernomen in Europa, Amerika en zelfs in Azië (Thaïland). In de laatste tien jaren van haar leven legde zij het wat rustiger aan en begeleidde zij meer haar man op zijn verplaatsingen. Hierdoor troffen wij elkaar veelvuldiger. Clara Hammerich was een mooie, elegante verschijning. Zij vertegenwoordigde in onze ogen het type van de Skandinaafse vrouw: groot, slank, glanzend bleekblond haar en blauwe ogen. Zij was steeds zeer modieus gekleed en had een voorliefde voor grote hoeden, die haar trouwens goed stonden. Zij was een prettige, levenslustige kameraad en een gezellige disgenoot. Zij kon biezonder goed en pittig vertellen en bezat een fijne zin voor humor. Zij lachte graag en hartelijk. Meestal lachten haar ogen mee en men kon er dan zeer dikwijls een tinteling van schalkse vriendschap in ontwaren. Zij sprak van haar geboortestad, waar ze zeer gehecht aan was en wees er steeds met fierheid op dat Roskilde gedurende meer dan vier eeuwen de hoofd-residentiestad der Deense koningen was geweest vóór Kopenhagen in 1443 de hoofdstad werd. In 1963 vatte zij het plan op een Deense bloemlezing van Vlaams proza uit te geven. Zij was zo vriendelijk mijn raad daarvoor in te winnen en zo kwam ik gedurende die jaren in een drukke briefwisseling met de Hammerichs en troffen wij elkaar geregeld. Na vele Belgische administratieve wederwaardigheden zag die bloemlezingGa naar voetnoot1 het licht. Een paar jaar later volgde een bloemlezing van Hollands prozaGa naar voetnoot2. Haar benoeming in 1933 tot lid van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden bewijst hoe hoog men in Nederland haar verdiensten wist te schatten. Laten wij hopen dat wie haar levensbericht in het Jaarboek zal schrijven er de volledige bibliografie van haar (Nederlandse) vertalingen zal aan toevoegen. In november 1969 schreef zij mij dat de Nederlandse uitgever Bob van Kampen haar gevraagd had of zij ‘een boeksken wou schrijven in haar merkwaardig hollands dat geen hollands is en met ingevlochten | |
[pagina 105]
| |
vertaalde deense woorden over haar leven met vlaamse en nederlandse schrijvers’. Zij had toegestemd en werkte ‘als een paard om haar geheugen op te frissen’. Zij was toen vijfenzeventig jaar en deed een beroep op onze oude vriendschap om haar geheugen een handje toe te steken. Ik heb dat naar mijn beste krachten gedaan, maar ik geloof niet dat het veel heeft geholpen. De gewrichtsontsteking, die al enige tijd haar lopen bemoeilijkte, was verergerd en in haar brieven schemerde een zekere ontmoediging door. Ik denk dan ook niet dat zij die memoires heeft afgewerkt, want ik heb er later niets meer van gehoord. Een jaar geleden is zij, na een lange lijdensweg ‘stil en zacht ingeslapen’. Dat bericht heeft ons diep getroffen en ontroerd, want met haar verloren wij een oude, trouwe vriendin, de Nederlandse gemeenschap een bevoegde en toegewijde ijveraarster voor haar taal en literatuur.
Willem Pée. |
|