Taal en Tongval. Jaargang 25
(1973)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||
De varende vrouw en de barende vrouwVoor de wervelwind zijn in het Nederlandse taalgebied een groot aantal woorden in gebruik. Ook Van DaleGa naar voetnoot1 geeft nogal wat benamingen: werveling, warrelwind, dwarrelwind, windhoos, draaiwind, wervelwind, hoos, wervelstorm, cycloon, tornado (in toenemende mate van hevigheid). Een duidelijk kaartbeeld levert een scheiding van de namen voor ‘hevige wervelwind’ en die voor de ‘lichte wervelwind’ niet op, hoewel sommige benamingen eerder wijzen op het eerste (bijv. stormwind), andere op het tweede (bijv. simmertwirre en ook diminutiva als echelstaartje, windhoosje, enz.). Er zijn talloze interessante benamingen zoals barende of varende vrouw, nikstaart, echelstaart, houwmouw, hondestront, fezzekeutel, windbruid, heks, hemenke, die ieder om een eigen verklaring vragen en daarom ben ik begonnen met eerstgenoemde benaming, omdat die mij wel het meest vreemd voorkwam. Dit artikeltje bespreekt derhalve alle benamingen van het type de varende of de barende vrouw en zal wellicht, als het totaalbeeld me duidelijker voor de geest staat, gevolgd worden door een kaart in de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland met kommentaar. De benamingen varende vrouw en barende vrouw komen in West- en Oost-Vlaanderen, in het westen van de provincie Brabant, in het zuidwesten van de provincie Antwerpen en in Nederland in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen met zeer veel varianten voorGa naar voetnoot2. Deze benamingen worden | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||
doorgaans gebezigd voor een plotselinge wervelwind, vaak optredend bij windstilte, die in oogsttijd hele hooioppers de lucht in kan zuigen. Benamingen van hetzelfde type kan men ook aantreffen in hetzelfde gebied voor de ‘Wilde jacht’ op kaart 10 van de Volkskunde-atlasGa naar voetnoot1. De ‘wilde jacht’ is in de fo klore de tocht van het leger van geesten, dat vooral in de zgn. twaalf nachten, de tijd tussen Kerstmis en Driekoningen, in stormachtige vaart onder jachtgeschal en hondengeblaf door de lucht trektGa naar voetnoot2. Uit het kommentaar bij de kaart van de Wilde jachtGa naar voetnoot3 blijkt dat, wat de benaming barende of varende vrouw betreft, een aantal gegevens op de kaart op onjuiste interpretatie berust. Op de eerste plaats volgt dit uit de omschrijvingen in het kommentaar (pg. 64 e.v.), voorts ook uit het feit dat de tijd waarin de varende vrouw optreedt niet gebonden is, ik kan wel zeggen juíst niet gebonden is aan midwinter of speciale feestdagen (Pasen, Allerzielen), wat wel typerend is voor de wilde jacht. Tal van omschrijvingen duiden onweerlegbaar op de wervelwind, bijvoorbeeld ‘ze jaagt de oppers en schoven de hoogte in’ (I 264), ‘ze voert al draaiende hooi de lucht in’ (K 338), ‘ze gooit de hooioppers wel 30 meter hoog’ (O 58) en ‘ze doet een hoopje zand en bladeren enige meters omhoog draaien’ (O 44a). Het Zuidnederlandse materiaal is dus niet steeds juist geïnterpreteerd, waarschijnlijk door een te suggestieve vraagstellingGa naar voetnoot4. Ik heb dan ook een gedeelte van dit materiaal opnieuw gebruikt, maar nu op een juistere plaats. In het volksgeloof speelt het geloof in de varende of barende vrouw in het gebied waar deze benamingen voorkomen een duidelijke rol; de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||
uitspraken hierover opgetekend zijn talrijkGa naar voetnoot1 en haast steeds speelt het onverwachte en geheimzinnige van dit natuurverschijnsel een rol, hoewel men in een aantal gevallen, vooral als er sprake is van een hevige windhoos, kan konstateren dat men de slurf ervan ziet aankomen. Intussen is over de herkomst van de benaming niet veel bekend en het is volgens EylenboschGa naar voetnoot2 de vraag of niet méér dan een grondwoord moet worden aangenomen. Omdat het gebied van voorkomen tamelijk klein en kompakt is - een grens tussen West- en Oostvlaams onderling komt vaker voor -, meen ik toch dat er gezocht moet worden naar slechts één grondwoord, dat dan door onbegrip volksetymologisch naar andere grondwoorden gedrongen is. Mijn argument daarvoor is niet alleen taalhistorisch (dat is trouwens ook Eylenbosch' argument voor prioriteit van de varende vrouwGa naar voetnoot3), maar ook taalgeografisch. Op de kaart zijn de typen barende en varende vrouw gescheiden. Barende heeft als symbool een stip of cirkel, varende heeft als symbool een streepje. De varianten, die ik als afgeleid van barende vrouw beschouw (de cirkeltjes), zijn echter groot in aantal. Nu komt de varende vrouw vooral voor in West-Vlaanderen, zo ongeveer ten westen van Gent, maar naar het kaartbeeld te oordelen is dit gebied ooit groter geweest, omdat ook ten oosten van Brussel enkele vormen, weliswaar sterk vervormd, worden opgegevenGa naar voetnoot4. Misschien herinnert de toelichting van de inzender uit I 258a - ‘oorspronkelijk: vaar(ne) vrouw’ bij zijn opgave ən bɔᵊrnə vraː - aan een gebied dat ooit aaneengesloten is geweestGa naar voetnoot5. Het kaart- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||
interpretatie van het WNTGa naar voetnoot1 lijkt me niet onredelijk. Als ik de betekenissen kombineer, kan dit type als verklaard beschouwd worden door de omschrijving ‘een zich voortbewegende, trekkende heks of kol’. In deze zin sluit de benaming aan bij andere benamingen voor de windhoos: houwvrouw en oude vrouw (wijf) in een aansluitend gebied ten oostenGa naar voetnoot2, heks met samenstellingen in noordelijk Nederlands-Limburg en vooral in het oosten van Overijssel (maar ook in P 99 en P 104) en even ten zuiden van de taalgrens madame du vent, mauvais femme, dame, damabonde en damabondjeGa naar voetnoot3. Het benoemingsmotief is het volksgeloof dat heksen het weer kunnen beïnvloeden. Zo worden ze verantwoordelijk gesteld voor veel weersveranderingen, voor hagelGa naar voetnoot4, windGa naar voetnoot5, bliksemGa naar voetnoot6, het plotseling gaan draaien van molenwieken bij windstilteGa naar voetnoot7, het suizen van wind bij windstilteGa naar voetnoot8 en kennelijk dus ook voor de windhoos, die vanwege zijn onverklaarbare optreden wel tot de verbeelding heeft moeten spreken. De oudste attestaties, die steeds v-anlaut hebben, lijken dit benoemingsmotief te steunen. Het MWBGa naar voetnoot9 geeft, even afgezien van de tweede betekenis ‘lichtekooi’, als betekenissen: vreemde vrouw, vrouw van elders (varende vrauwe in de Vocabularius CopiosusGa naar voetnoot10 en vaerende wijf (‘vetus’) in Kiliaen), bosgodin (vaerende vrouwe en vaerend wijf (‘vetus’) in Kiliaen), toverheks (die wittewiven of die varende vrouwen in Des coninx summe, varende vrouwen in Natuurkunde van het Geheelal, varende vrauwen in het Oostvlaamse (!) Nu noch, een vaerende vrouwe in Trou moet Blycken en tenslotte weer als ‘vetus’ bij Kiliaen), wervelwind (vaerend wijf, vetus j. draeyenden wind in Kiliaen en varende vrowe | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||
in de Vocabularius Copiosus). Er zijn dus al attestaties vanaf het begin van de 15de eeuw met v-anlaut (in Des coninx summe), terwijl anderzijds het type barende vrouw in het MWB niet voorkomt. Eerst uit 1573 dateert de eerste attestatie met b-anlaut: barende vrouwe, maar met als betekenis genetrixGa naar voetnoot1. In feite volgt hieruit dat de hele woordgroep varende vrouw, vaak ook de varende vrouw, identiek is met ‘heks’ en zo zie ik dan weer overeenkomst met een andere benaming voor de windhoos, namelijk heks in G 257, L 79, 159a, 163, 163a, 215a, 269, 321, P 99 en 104. De benaming berust derhalve op personifikatie van een natuurverschijnsel, een zeker niet ongebruikelijk procédé. Een zelfde personifikatie, maar dan op het mannelijke vlak, is terug te vinden in de benamingen hooimenke of he(i)menke in de streek tussen Weert, Venlo en Roermond voor diezelfde windhoos (zij het in 'n minder hevige vorm doorgaans). Hier komt nog bij dat van heksen toch al werd aangenomen dat ze konden vliegen, een motief om juist déze benaming te kiezen voor de wervelwindGa naar voetnoot2. De vorm barende vrouw met de betekenis ‘windhoos’ is veel jonger; de oudste attestatie die ik gevonden heb dateert van 1843Ga naar voetnoot3. Deze vorm zou, als men mijn redenering volgt, ontstaan moeten zijn uit varende vrouw. Is dit een klankwettige ontwikkeling of een min of meer bewuste volksetymologie, die een onbegrepen varende vervangen heeft? De overgang van v naar b is in het gebied waar men van de barende vrouw spreekt zeker wel aanwezig. Men kan ze konstateren in het westelijk Brabantse blak voor ‘vlak’Ga naar voetnoot4 en in het Oostvlaamse barespel (of barrespel)Ga naar voetnoot5 naast algemeen Vlaams varespelen (of barrespelen)Ga naar voetnoot6. Ik geef hier ook nog een aantal voorbeelden van de wisselmogelijkheid van v en b: viggen voor biggen in dit gebied op de kaart ‘jong(e) varken(s)’Ga naar voetnoot7, dat volgens HeeromaGa naar voetnoot8 waarschijnlijk is ontstaan door spontane (!) ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||
andering van b in v; westelijk Brabants vlek voor blek ‘blik’, vrek of vrak voor ‘brak’Ga naar voetnoot1; Aarschots vlek naast blek voor ‘blik’Ga naar voetnoot2; inlautend in Zuidoostvlaams saavələ ‘sabel’Ga naar voetnoot3, kavel voor ‘kabel’Ga naar voetnoot4; de b/v overgang in het Land van WaasGa naar voetnoot5. Uit deze voorbeelden kan ik in geen geval besluiten tot een tendens van v naar b, de meeste ervan wijzen trouwens op het omgekeerde (behalve de inlautsgevallen). Wel blijkt eruit dat de stemhebbende explosief b en de stemhebbende spirant v in elkaars nabijheid zitten, waardoor verwisseling mogelijk is. Tegen het feit dat barende oorspronkelijk zou zijn spreekt in geval dat het werkwoord baren vooral is opgekomen in religieuze teksten en ‘nog altijd een min of meer deftig woord’ isGa naar voetnoot6. De overgang van v-anlaut naar b-anlaut moet, even afgezien van de fonetische kant, een zinvolle geweest zijn. De redenering zou zijn dat betekenisloos varen vervangen is door betekenisdragend baren, maar de dialektwoordenboeken spreken dit tegen, getuige het volgende tabelletjeGa naar voetnoot7:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||
Ook andere dialektwoorden met het element baren ‘voortbrengen’ heb ik in de onderzochte bronnen niet aangetroffen. Intussen kan baren (zoals al hiervoor in een noot opgemerkt is) niet geheel onbekend zijn. In O 234 bijvoorbeeld is de heilige Margaretha (patronersse in barensnood en tegen kramp die ge eerd word te NeyghemGa naar voetnoot1. Vermoedelijk is dan ook baren niet in de idiotica terechtgekomen om zijn min of meer deftige karakter. Het grote aantal varianten wijst mijns inziens al op het niet vertrouwd zijn met dit woord, ook al heeft de samenhang met baren ‘voortbrengen’ daar waar die wél begrepen werd, geleid tot ontroerende verklaringenGa naar voetnoot2. Zo vertelt J.B.C.Ga naar voetnoot3 ‘Dit bygeloof heeft by het volk zynen oorsprong door in doodzonde barende en stervende vrouwen, welke, krachtens hunne doorgestane smart, uit de hel verlost doch tot het Ryk der zaligen niet toegelaten zyn, waerdoor zy, op wanden gedreven, een zwervende voortduring behouden’. Ook al leggen de sagenvertellers soms verband met ‘baren’, toch wijst ook deze laatste verklaring eigenlijk indirekt naar het grondwoord varen, omdat de ziel moet zwerven (‘gaan, trekken, rondreizen’). Voor het secundaire karakter van de vormen met b-anlaut kan ter afsluiting ook pleiten dat de samenstellingen met barende kennelijk in opmars zijn: in ongeveer 2/3 van de opgaven (171 ×) is er b-anlaut in ongeveer 1/3 (86 ×) v-anlaut, terwijl juist bij het voorkomen van zowel b- als v-anlaut op één plaats de v-anlaut de oudste genoemd wordtGa naar voetnoot4. Intussen kan ik niet voorbijgaan aan het feit dat in het distrikt Thuin (Prov. Hainaut) en in de distrikten Luik en Verviers (Prov. Luik) een benaming voorkomt van grof genomen het type damabômeGa naar voetnoot5. Men kan zeggen dat ook in het Waals de benamingen voor de wervelwind voor wat ons probleem betreft uiteenvallen in een westelijke groep met v (madam du vẽ, madam dœ̀ vẽ, madèm du vẽ en eventueel mṓvḕš | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||
fḗmGa naar voetnoot1 en een oostelijke en zuidelijke groep met b (damabõt, damabõd, damabõč, damabṓm, damabṓn en vervormd amabṓm, balabṓm, vagabṓm, damazṓn). Waarschijnlijk door de grote expansieve kracht van het type tourbillon sluit het laatste gebied echter niet aan bij het gebied van de barende vrouwGa naar voetnoot2. Ook al moet er natuurlijk samenhang zijn tussen al deze benamingen, veel verder ben ik met de Waalse opgaven niet gekomen, omdat ook Jean Haust in zijn aantekeningen betreffende damabômeGa naar voetnoot3 niet verder komt dan de Dame Abonde ‘du moyen âge, fée qui parcourait, disait-on, les maisons et les celliers’. Er zou een attestatie van dit fenomeen zijn uit 1579. Ook deze verklaring gaat dus weer terug op het volksgeloof, zoals bij de barende vrouw. Het woorddeel bôme omschrijft hij in zijn Dictionnaire des rimesGa naar voetnoot4 als ‘cavité souterraine’; later geeft hij bij damabôme als verklaring ‘dont le nom était syn. d'abondance’Ga naar voetnoot5. GrandgagnageGa naar voetnoot6 verwijst bij damabòme slechts naar ‘Lob.’, maar deze afkorting ontbreekt in de bronnenlijst. Ik neem aan dat wel bedoeld zal zijn het Waalse woordenboek van LobetGa naar voetnoot7, dat ik echter bij het afsluiten van dit artikel nog niet heb kunnen raadplegen. Ook de opgave damabôm in een ander Luiks woordenboekGa naar voetnoot8 geeft in deze geen opheldering. Hoewel ik geen zekerheid heb dat het gebied van het type damabôme ooit geraakt heeft aan dat van barende vrouw, lijkt het me mogelijk dat de Waalse vorm met zijn b invloed heeft gehad op de overgang van varende naar barende. Zeker een variant als baande vrouw ligt dicht bij damabõd, evenals bonte vrouw bij damabõt. Een volstrekt duidelijk inzicht in de naamgeving van de wervelwind in dit gebied heb ik met dit alles nog niet gekregen. De woordgroep varende vrouw staat in elk geval niet alleen: het Middelnederlands kent | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||
van hetzelfde type ook nog varende viande (met een interessante variant vaer ende viandeGa naar voetnoot1, varende man, varende have en varent goetGa naar voetnoot2. De konklusie die ik toch wel durf te trekken is dat de oudste benaming de varende vrouw isGa naar voetnoot3, dat deze benaming onder invloed van de mogelijkheid van de overgang van v naar b is overgegaan in de barende vrouw. Hierbij kunnen de Waalse benamingen en andere met b anlautende woorden een rol gespeeld hebben, terwijl zeer zeker ook aannemelijk is dat barende in de sfeer van het volksgeloof meer tot de verbeelding gesproken heeft. Het werkwoord baren zou zijn verbreiding te danken gehad kunnen hebben aan religieuse teksten, getuige bijvoorbeeld de opgaven van het type baarlievevrouwGa naar voetnoot4. Aanwijzingen voor een verband met bernen ‘branden’ heb ik niet kunnen vindenGa naar voetnoot5. Voor de juistheid van deze theorie is het van belang dat al de varianten in dit ontwikkelingsschema geplaatst kunnen worden, vandaar dat ik nu de verschillende varianten afzonderlijk bespreek. Uit de benaming varende vrouw hebben zich een aantal varianten ontwikkeld, op de kaart aangegeven met een schuine streep. Zo te zien hebben ze zich vooral ontwikkeld door het niet meer begrijpen van de oorspronkelijke betekenis. Dicht bij het oorspronkelijke blijft də vɔr ɛndə vrɔwə (H 72), de vaar en de vrouwe (I 183a, 185), də vɔir ɛn də vraːə (I 231), de vaär en de vrouw (O 15, 18, 85, 90, 92, 94, 95, 97), de varie en de vrouw (O 91), de varie en zijn vrouw (O 87), vormen die kunnen wijzen op reïnterpretatie, omdat het participium praesens zelden voorkomt in de dialekten. De BoGa naar voetnoot6 geeft immers de nevenvorm vaar voor vader. In I 167 en I 241, helemaal aan de oostgrens van het gebied met v-anlaut, noemt men de wervelwind resp. də vɔᵊr ɛ˕ndə murə en de vaer en de moer, de reïnterpretatie van het eerste lid heeft geleid tot een voltallig ouderpaar! Aan de noordgrens van het gebied met v-anlaut komt voor de vliegende vare (I 154), vliende vare (I 155, met als toelichting ‘vliegende | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||
vaar (vrouw)’) en in O 205 de vliegende vrouw; het eerste deel van de woordgroep is zelfstandig geworden en een nieuw begrijpelijker deelwoord is toegevoegdGa naar voetnoot1. De toelichting vaar is ‘vrouw’ neem ik niet over, omdat in die streek deze metathesis-achtige vorm niet voorkomtGa naar voetnoot2. Het is ondanks deze toelichting duidelijk dat dit dialektwoord zijn oorspronkelijke betekenis geheel verloren heeft en dat de benamingen van het type de vaar en de vrouw (zie hierboven) daar de oorzaak van zijn. Meer verkorte vormen van het participium varende zijn vɔːrndə vrɔuwə (N 45), voår(ə)ndə vraeːwə (O 83) en də vɔirndə vraːə (I 231). De opgaven vaar(ne) vrouw uit het geïsoleerde I 258a en voːrdəvra▴ (P 128) zijn hieruit weer afslijtingsprodukten, ver buiten het kerngebied van de varende vrouw, evenals de voerrede vrouw uit I 270. Door metathesis van varende naar *vaardene en met uitval van r voor dentaalGa naar voetnoot3 lijkt me de benaming də vɔdənə vraː in P 126 ontstaan te zijn. Resteren nog twee varianten met een ɛ/ae-achtige stamklinker in varende te weten ventevrouw in N 22 en vaerntə vrowə in N 78 in het uiterste zuidwesten. Hoewel eerstgenoemde opgave ontwikkeld kan zijn uit de tweede, die het dichtst bij varende vrouw komtGa naar voetnoot4, komt toch eerder invloed van de Waalse benaming madame du vent (vlakbij in N 129 en 165) in aanmerking. De Waalse benamingen, waar ik hierna nog eens op terugkom, kunnen niet los gezien worden van de Vlaamse. Ver naar het oosten in P 32 vond ik tenslotte nog de opgave de verhauwGa naar voetnoot5. Het ligt misschien meer voor de hand bij deze benaming te denken aan het grondwoord vrouw met een svarabhaktische klinker tussen v en r. Een stimulans voor dit svarabhakti kan echter uitgegaan zijn van benamingen met v-anlaut. De varianten van barende vrouw zijn voor een deel gelijk aan die van varende vrouw. In dezelfde volgorde som ik op də bɔᵊr ɛn də vraː in I 255 (de invuller ligt toe ‘de baar in de vrouw’Ga naar voetnoot6, də boar ɛn də vraː (I 251). Colinet geeft voor AalstGa naar voetnoot7, dat midden in het gebied van de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||
barende vrouw ligt, al enige voorbeelden van een verkorte realisatie van de participium praesensuitgang en̄Ga naar voetnoot1, endn, edn, zodat de volgende opgaven als verkorte vormen kunnen worden verklaardGa naar voetnoot2: bɔːrndə vraː (O 158), bernde vrouw (I 168), bornde vra (I 258), verder verkort tot bɛərnə vrɑː (I 168), byɛrnɔ˕ vrɔ˕ː (I 208), be:rnavrouwGa naar voetnoot3 (I 208, bij JoosGa naar voetnoot4 beernavrouw), ən bɔᵊrnə vraː (I 258a), bɔ˕rnɑ vraː (O 157), birnevra (I 178), bɪrnɔ˕ vrɔ˕ː (O 73), də bɛrnaː vraː (I 208), baarna vra (I 213), baarnevra (O 59), beerne vra (I 213), beirnavra (O 59, 66), beernevra (O 61), borne vra (O 58), borne vrouw (O 217), bornavra (I 264, O 58), bournevra (O 63). Een gerekonstrueerd participium heeft de bornende vrouw in I 258. Met behoud van ə ook nog barene vrouw (I 116c, O 176b, 236, 275, 282), də baːrənə vraː (O 43), beirena vra (I 147) en borene vra (O 148). Hoe zwak de reïnterpretatie was blijkt al uit de vormen met verlies van r, ik denk aan assimilatie, namelijk: boanə vrɔ˕ː (I 253), bona vra (I 263), də bɔnavra (I 264), bonɑvraː (I 273), bonavra (O 158a) en bɔnavraː (I 261, 273, O 151). Als verkortingen zie ik ook de opgaven bɔrdəvra. (P 128), də baːrdə vraː (O 43), beuːerde vraːwe (O 241), baarde vrouw (O 241, 281), de boerrede vrouw (I 270), buːerede vraːwe (O 241) en gereïnterpreteerd bewuːrede vraːwe (O 275). Naar betekenis verwant met varen zijn de vormen samengesteld met het werkwoord banenGa naar voetnoot5. Een invuller uit O 165 ligt dan ook toe dat de banende vrouw zich een weg baant. Dit type moet gestimuleerd zijn door de hierboven genoemde afslijtingsprodukten van het deelwoord barende. Ik trof aan ən bɔ.unəndə vraː (I 257), bɔːᵊnəndə vrɑː (I 259), bonəndə | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||
vraː (O 68), bɔ.unəndə vraː (O 63a), də baːnəndə vraː (O 69), banəndə vrau. (O 165), de bonnende vra: (O 40), banende vrouw (I 259) en de banende vrouw (O 166)Ga naar voetnoot1. Met verkorting, maar mogelijk ook rechtstreeks uit het type baarnde vrouw (zie boven), ontstaan dan baːñdə vra. (O 72), buːndə vrɔː (O 255), bondəvraː (P 127), bɔndə vraː (O 177) en bɔndə vra. (P 18). Zulke vormen komen ook voor in het Waals: damabonde te Renlies, Rance, Monbliart en ChimayGa naar voetnoot2, damabondje te Grandrieu. Uit deze betekenisloze vormen ontstaan dan weer door volksetymologie bonte vrouw (tussen Leuven en MechelenGa naar voetnoot3), bɔntə vraː (P 76) en ən bɔntə vra. (P 70). De vormen met l zijn problematischer. Zijn ze afgeleid van blaren ‘schreeuwen’Ga naar voetnoot4 naar het lawaai van de wervelwind, of heeft het bestaan van dit woord slechts de overgang van baarne naar baarle en varianten gemakkelijker gemaakt? Eerder denk ik dan nog aan brullen met de metathesisvormen burlen en burrelen dat overal in het gebied van de barende vrouw bekend isGa naar voetnoot5. De vormen van het type baarle vrouw komen vrij dicht opeen voor in de zuidwesthoek van de provincie Antwerpen en grenzen zo in elk geval aan een westelijker gebied met baarne vrouw. Een minder waarschijnlijke mogelijkheid vind ik dissimilatie van *bare naar baarle, hoewel EylenboschGa naar voetnoot6 daar wel een voorbeeld van geeft. Soms wordt het verschijnsel, waar hier over gehandeld wordt, omschreven als een plotselinge golving door het op het veld staande koren. Op grond daarvan zou bij deze vormen met l ook gedacht kunnen worden aan het Zeeuwse baerele(n) ‘golven, rimpelen’Ga naar voetnoot7, maar bij Cornelissen-Vervliet ontbreekt dit woord. De aangetroffen benamingen zijn ən bɔrlə vraː (I 221), berlavraː (K 332), bɛrləvra. (K 320), bɪrlɑvra. (K 324), boerlavrouw (I 219), beerluvra (I 268). Door toepassing van religieuse kennis ontstaan dan ook vormen die begrepen worden als -lieve vrouw, dat met haplologie lie- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||
vrouwe luidtGa naar voetnoot1. De klankkleur ie voor de sjwa is in deze streek zeker niet vreemdGa naar voetnoot2. De twee bedoelde vormen zijn baeːir lijvraː (I 268) en ən baːrlːivraː (I 271). Barele vrouw, dat Schuermans opgeeft voor WillebroekGa naar voetnoot3, heeft een svarabhaktische ə tussen r en lGa naar voetnoot4. Vermoedelijk door reïnterpretatie (is hier sprake van metathesis?) komen ten westen van het baarne vrouw-gebied de blaarne vrouw (O 46), də blaːrəndə vraː (O 43), blarende vrouw (O 44a, 238, 254a) en blarene vra (O 41) voor. Ik wijs hier nog op Gents een zotte blaar ‘een uitgelaten vrouwspersoon’Ga naar voetnoot5 en Zuidoostvlaams blare ‘onnoozel, dom wijf’Ga naar voetnoot6. Met l is ook de benaming bɔləndə vra (P 7) en het eventueel daaruit ontstane bɔldəvra. (P 128). Mogelijk is er verwantschap gevoeld met bollen ‘rollen’Ga naar voetnoot7. Tenslotte is er nog het unicum də bẹidələndə vrɔ˕ (P 4), door de korrespondent omschreven met ‘bedelende vrouw’, eveneens een geval van volksetymologie. Resteert nog een aantal woorden met rz, z en zj. Ze komen niet in een klein aaneengesloten gebied voor, zoals bijvoorbeeld de baarle-opgaven, maar enigermate gekonsentreerd in het uiterste zuiden en aan de westzijde van het gebied met b-anlaut. Wel aan de randen dus en daarom moeten ook deze vormen aansluiting vinden bij het type barende vrouw. Voor het Westvlaams neemt WeijnenGa naar voetnoot8 nog wel een suizende r aan, maar niet voor dit gebied, zodat een zuiver klankwettige verklaring niet mogelijk is. Ook de RNDGa naar voetnoot9 geeft voor de huidige toestand geen aanwijzingen. Toch heb ik in het Naembouck van 1562Ga naar voetnoot10 een houvast gevonden: op pg. 28 staat baren een kind b. baerzen en op pg. 27 dan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||
baerzen een kind ‘Enfanter (...)’, dus toch een vorm met rz in een OostvlaamseGa naar voetnoot1 bron. Het unicum boarzəndə vraː (I 255), de meest westelijke vorm van deze groep, lijkt me dan ook de oudste vorm, omdat in deze streek de overgang rz naar z normaal isGa naar voetnoot2. Een andere parallel is mogelijk het Vlaamse godsbaarsege, dat Schönfeld geeft. Hij denkt bier aan een gelegenheidsvervorming met het suffix -iggeGa naar voetnoot3. Vooral op de mijns inziens jongere vormen van dit type is volksetymologie van toepassing geweest, waardoor een onbegrepen derivaat van barende weer betekenisdragend is geworden. Betekenisdragend is in ieder geval de benaming boze vrouw (O 290), maar ook de boezige vra: (O 286), boezjige vrouw (O 286, 290a) en de boezjende vra: (O 286), boezjende vrouw (O 152, P 198). EylenboschGa naar voetnoot4 en Mars e LareGa naar voetnoot5 geven immers voor deze streek boezjig ‘plotseling nukkig, onhandelbaar’ en boezje ‘kwade bui’' zodat deze benamingen in betekenis aansluiten bij eerstgenoemde boze vrouw. Onmiddellijk hiermee verwant zijn natuurlijk buːəzədə vraː in P 198 en bazene vra in O 66. Aan het slot nog enige losse opgaven, die wel met het type barende vrouw in verband moeten worden gebracht. Dat zijn de interessante vormen gəbɔrtə vraː in P 60a en de geboortevrâ in P 123a; twee duidelijke gevallen van zelfkorrigerende volksetymologie. De dialektspreker heeft hier door de betekenisondermijnende vervormingen van barende een nieuwe passende benaming gezochtGa naar voetnoot6. I 168 kent nog het voor zichzelf sprekende unicum beijnoardsə vra., de invuller licht zelf toe ‘Bernardse vrouw’. I 275 tenslotte geeft op də bejənə vraː een benaming waar ik geen verklaring voor heb of het zou ‘biddende vrouw’ moeten zijn. Niet op de kaart opgenomen is de benaming brouw (K 291)Ga naar voetnoot7, omdat het meer voor de hand ligt dat deze vorm een verkorting is van boeren- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||
houw (K 339, ook boerenhoos in K 295). Evenmin heb ik de benamingen boor (P 35) en boos (P 86) opgenomen. Het is echter wel duidelijk voor mij dat deze drie unica aan de uiterste oostrand van het barende vrouw-gebied verwant zijn met of gestimuleerd zijn door de benamingen van het type barende vrouw. Har Brok. | |||||||||||||||||||||||||
NaschriftBij het afsluiten van dit artikeltje wees Prof. Weijnen me erop dat mogelijk de betekenisdifferentiatie van het werkwoord varen een rol gespeeld heeft bij de overgang van varende naar barende. Hoewel ik er op korte termijn niet meer in geslaagd ben voldoende materiaal met betrekking tot die hypothese te verzamelen, wil ik er hier toch even kort op ingaan. Uitgaande van de idiotica moet ik konstateren dat in het gebied waar men spreekt van de varende vrouw (het westelijke deel dus) het werkwoord varen doorgaans slechts voorkomt met de betekenis ‘gaan, trekken’ e.d. In het gebied van de barende vrouw is de betekenis ‘varen met een schip’ en ook ‘rijden’ meer specifiek geworden. Dit verschaft een belangrijk argument om de benaming varende vrouw los te laten en te vervangen door een andere benaming. De oorspronkelijke benaming is er door een andere betekenisontwikkeling van varen onlogisch en zinledig geworden. Har Brok. |
|