| |
| |
| |
Kroniek
Het Instituut voor Dialectologie te Amsterdam:
In de reeks Bijdragen en Mededelingen van de Dialectencommissie verscheen als nr. XL Transformationeel-generatieve dialectologie, door J.J. Spa en A. Sassen, dat de lezingen bevat die op 10 oktober 1970 voor de Dialectencommissie van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen zijn gehouden, en als nr. XLI Tweetaligheidsproblemen, door A. Feitsma en M. van Overbeke, de publikatie van de lezingen, op 13 maart 1971 voor de commissie gehouden.
| |
Los en vast:
Als Nijmeegse dissertaties verschenen:
Th. H. van Doorn, De terminologie van de riviervissers in Nederland (1971) en M.C.H.J. van de Ven, Taal in Hulst (1971).
P.H. Vos stelde een doctoraalscriptie samen, getiteld: Het fonologisch systeem van het huidige Gemerts. Historische achtergrond van de fonemen. Deze zal worden uitgewerkt tot een dissertatie.
Aan Prof. Dr. J.L. Pauwels (Leuven) werd bij zijn emeritaat een bundel aangeboden, getiteld ‘Mélanges’ (1970). Het bevat o.a. een bibliografie. Aan Prof. Willem Pée (Gent) werd, eveneens bij zijn afscheid, een nummer van de Driemaandelijkse Bladen aangeboden (1971, nr. 3), getiteld ‘Willem Pée-nummer’, met bijdragen van de medewerkers aan de Reeks Nederlandse Dialektatlassen uit het noordelijke deel van het Nederlandse taalgebied.
Aan Prof. Dr. Poul Andersen (Denemarken) werd ter gelegenheid van zijn 70e verjaardag opgedragen: Studier i dansk dialektologi og sproghistorie (1971).
Aan Prof. Dr. C.F.P. Stutterheim werd bij zijn emeritaat een bundel van eigen artikelen aangeboden, getiteld ‘Uit de verstrooiing’ (1971). Nr. 5 van jg. 1971 van de Nieuwe Taalgids verscheen als Stutterheim-nummer te zijner ere.
Een nieuw tijdschrift voor neerlandistiek wordt vanaf oktober 1971 uitgegeven onder de titel ‘Spektator’. De uitgave wordt verzorgd door de stichting Heliogabalos, het bestuur van deze stichting wordt gevormd door G. Stuiveling, mw. F. Balk-Smit Duyzentkunst en F. Veenstra.
Theater Klank en Beeld, Herengracht 168 te Amsterdam, leent aan zijn deelnemers (f. 26. - per jaar) kopieën van middelnederlandse hoorspelen uit, die door de NCRV zijn uitgezonden, voor de duur van twee weken, tegen vergoeding van f 7.50 per band.
In het laatst van 1971 verscheen nr. 9 van de Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde der Katholieke Universiteit te Nijmegen. Het bevat een beschrijving van het archief Van Ginneken, door H.J.T.M. Brok, en A. Weijnen geeft enkele kritische opmerkingen naar aanleiding van de dissertatie van G.H. Kocks, die elders in dit nr. wordt besproken. Nr. 10 verscheen
| |
| |
in 1971 in een groter formaat. A. Weijnen schrijft over de namen van de armstoel in Limburg en Oost-Noord-Brabant, over klankontwikkeling in Vlaardingen, en bij twee kaartjes over het medewerkersnet van het Brabantse en Limburgse woordenboek.
Nr. 15 van Neerlandica extra muros verscheen in het najaar van 1970. De nieuwe sekretaris van de I.V.N. (Internationale Vereniging voor Neerlandistiek), Dr. J. de Rooij, neemt afscheid van de oude sekretaris, Dr. J.M. Jalink. Het nr. bevat een verslag van het vierde colloquium te Gent en van de oprichting en de eerste werkzaamheden van de nieuwe vereniging, die werd gevormd uit de vroegere Werkcommissie. Nr. 16 verscheen in het voorjaar van 1971. Behalve de aankondiging van het nieuwe jaarboek bevat het de gewone rubrieken over vacatures, beurzen, stipendia, leer- en hulpmiddelen enz.
Op 21 oktober 1971 werd de historische afdeling van het Rijksmuseum te Amsterdam heropend. Onder de verzameling objekten die de geschiedenis van Nederland toelichten, zijn ook taalkaarten opgenomen; met behulp van mikrofoons kan men horen vertellen over de geschiedenis van het Nederlands en ook hoe dat Nederlands in de 17de eeuw waarschijnlijk werd uitgesproken. Het materiaal werd ontworpen door de afdelingen Dialectologie en Naamkunde van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, de 17de-eeuwse uitspraak werd gerekonstrueerd door Prof. Dr. W.J.H. Caron. Ook enkele dialekten zijn te horen; hoewel het spreken van dialekt thans nog niet helemaal verleden tijd is, vóór het kritische jaar 2000 zou dat wel eens het geval kunnen zijn.
Streektalen hebben nog een funktie in het dagelijks leven. P.H. van der Plank, die promoveerde op een dissertatie, getiteld ‘Taalassimilatie van Europese minderheden’, nam de volgende stelling op:
Het verdient aanbeveling voor het onderwijs konklusies te trekken uit onderzoekingen naar het effekt van het gebruik van de moedertaal op de emotionele en intellektuele ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen; met vermijding van ‘Volkstümelei’ dienen ook de streektalen een grotere plaats te krijgen in het onderwijs, met name in de laagste klassen.
Maken de sprekers van de Fabeltjeskrant onbewust of opzettelijk gebruik van de effekten van sociale en regionale taalnuances? Van hen kan men ook leren dat er een nauwe samenhang is tussen sociale en regionale nuances. In het onderwijs staan de sociale verschillen op de voorgrond. De belangstelling voor de radiorede van G.A.C. Hubers (10-5-1970) bewees dat de tijd er rijp voor was. De meeste aandacht wordt echter gegeven aan de taalarmoede van het stadskind uit minder ontwikkelde milieus, een aandacht die de kleine kinderen, ook buiten Friesland op het platteland eveneens nodig hebben.
Elseviers Weekblad gaf op 2 oktober 1971 een uitvoerig verslag van een onderzoek in de Lopikerwaard, uitgevoerd door het pedagogisch instituut van de universiteit te Utrecht in samenwerking met de Utrechtse schooladviesdienst, op verzoek van een werkgroep van leerkrachten van het kleuter- en basisonderwijs in die streek. Als belemmeringen voor goed onderwijs worden vier oorzaken genoemd, in volgorde van belangrijkheid: het streekdialekt staat een goede
| |
| |
taalontwikkeling in de weg; de kinderen gaan te laat naar bed; de ouders lezen hun kinderen niet voor; de ouders doen te weinig aan kreatieve spelletjes met de kinderen. Ik vraag me af of de oorzaken 3 en 4 niet veel belangrijker zijn dan de eerste, het spreken van dialekt kan heel goed samengaan met een ruime algemene ontwikkeling. Zouden de kinderen, bij wie de eerste belemmering niet geldt, maar de andere drie wel, zoveel beter af zijn? Of zou het zo zijn dat het woord ‘dialekt’ niet in de eerste plaats voor regionale variëteit wordt gebruikt, maar voor de spreektaalvariëteit die hoofdzakelijk op het niveau van de allereenvoudigste kommunikatie funktioneert?
De sprekers van deze taal bezitten een soort kreativiteit die aandacht verdient. Prof. Dr. A. Sassen pleitte in zijn inaugurele rede, in oktober 1971 ter gelegenheid van zijn ambtsaanvaarding te Groningen, voor aandacht voor het ongrammatikale evengoed als voor het grammatikale gebruik. Het eerste is vaak verrassender dan het tweede.
| |
Ieder het zijne:
Het noord-oosten:
In januari 1971 bestond de RONO (Radio-omroep noord-oost) 25 jaar. Bij de viering van dit jubileum wees de voorzitter van de NOS, E.A. Schüttenhelm, op het belangrijke werk dat door deze omroep wordt gedaan. De omroep is nu 18 uur per week in de lucht.
In maart 1971 zond deze omroep een reportage uit van een kongres over ‘Poëzie in streektaal’, georganiseerd door de Schrieverskring Achterhook-Liemers en de Plattdeutsche Schriwerskring Münster, die leden heeft in Westfalen. Het kongres werd geleid door Dr. H. Entjes als voorzitter.
Op 30 augustus j.l. werd een gesprek uitgezonden, gehouden door Dr. H. Entjes en drie stafleden van het pedagogisch centrum in Enschede. Dit instituut had een onderzoek gedaan in het gebied van Borkulo, Eibergen en Nede, en was daarbij tot de konklusie gekomen dat het dialekt de ontwikkeling van het kind belemmert. Eenzelfde konklusie dus als in de Lopikerwaard. Het is natuurlijk wel prettig voor het onderwijs een zondebok te hebben voor de minder dan ideale resultaten. Die ideale resultaten liggen dan zeker in het verstandelijke, en niet in het kreatieve of emotionele vlak. In de Moespot (nr. 14, 1971) schreef H. Krosenbrink naar aanleiding van de krantenverslagen over dit onderzoek, dat het resultaat veel genuanceerder is dan uit de verslagen blijkt en somt voordelen op die staan tegenover de nadelen.
Een krantenbericht kondigt een verdere diskussie aan in een programma ‘Door taal tot leven’. Daar de RONO met een gewoon radiotoestel in het westen niet is op te vangen, heb ik deze diskussie tot mijn spijt niet kunnen volgen. Ik vermoed dat het probleem daarin eveneens genuanceerder belicht zal zijn.
Op een bijeenkomst van het Verbond van Neersasse Schrieverskringen, in oktober 1972 te Gorsel, werd gepleit voor het gebruik van het dialekt. Jan Vredenberg verklaarde in zijn 47-jarige loopbaan als onderwijzer nooit iets gemerkt te hebben van de belemmerende invloed. Hij merkte op dat men duizenden uitgeeft om oud kultuurgoed in stand te houden als het gebouwen en voorwerpen betreft, maar dat het kultuurgoed taal door nivellering dreigt te verdwijnen. Hij vroeg
| |
| |
zich af hoe een streektaal schade kan doen aan een taal die op allerlei manieren verknoeid wordt door Gallicismen, Germanismen, Anglicismen en Amerikanismen. Ik zou haast zeggen: U bent welkom, mijnheer Vredenberg. De streektaal wordt tot zondebok gemaakt. Als de nivellering volkomen is zal men wel merken dat er een andere zondebok gezocht moet worden. Maar dan is het voor de streektaal te laat.
Niet alleen de streektaal, maar ook de sprekers en degenen die deze talen (als onderdeel van taalstudie) bestuderen, zijn het onderwerp van diskussies, slachtoffers van tegenstanders en vaandeldragers van voorstanders.
Het Nedersaksisch en het Fries Instituut van de Groninger Universiteit werden in het Groot Groninger Gedenkboek der jaren '60 semifascistisch genoemd, ‘omdat de mensen aldaar in een regionalistische fixatie van behoudzucht verkeren; behoudzucht a priori en reactionair is een regionalisme, dat een soort geografische bewustzijnsvernauwing impliceert, het ligt niet ver van de Blut und Boden-ideologie van Hitler af’. De schrijver, Plopatou, had een aanstelling bij het Nedersaksisch Instituut geambieerd, maar werd niet aangesteld in verband met ongunstige informaties over zijn politieke aktiviteiten (Winsch. Crt. 11-8-'71).
Prof. Dr. K. Heeroma, direkteur van het Nedersaksisch Instituut te Groningen, ontving in mei 1971 de Ubbo Emmiusmedaille van de Ostfriesische Landschaft. Het motief was dat hij in zijn ‘Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden’, en ook in andere publikaties veel aandacht besteedt aan de samenhang van taal en kultuur, waaruit blijkt dat voor hem de dialekten meer zijn dan alleen een objekt van onderzoek. In een interview van de Winschoter Courant heeft Heeroma gezegd dat de streektalen van Groningen en Oost-Friesland steeds meer uit elkaar zullen groeien, omdat de kulturen van beide gebieden verschillend zijn; de leenwoorden worden overgenomen uit de respektievelijke kultuurtalen. Door het onderwijs wordt de invloed van deze kultuurtalen steeds groter en door het nivelleringsproces, dat daardoor in gang wordt gezet, verdwijnt het eigen karakter van de streektalen, in de eerste plaats wat betreft de woordenschat. Het aksent blijft voorlopig wel bewaard.
Groningen:
Dit aksent is nog steeds een aangrijpingspunt voor de diskriminatie van het Gronings. David Hartsema, leraar Nederlands en Engels aan de Pedagogische Akademie te Herenveen, liet zich hierover uit met felle woorden in een van de Groninger programma's van de RONO. We halen hier zijn woorden aan, zoals ze werden weergegeven in de Winschoter Courant van 27 februari 1971: ‘Ik geloof in de mogelijkheid om op niveau iets in het Gronings te brengen. Iedereen vindt het doodgewoon om naar een Russisch lied te luisteren, maar als het Gronings is, dan wordt er plotseling gezegd: “Ik versta het niet”. Weet je wat het is: de Groningers laten zich veel te veel onder het mous stoppen (dat betekent: laten de baas over zich spelen J.D.). We moeten heel gauw van die discriminatie van het Gronings af. Kijk maar eens naar de teevee. Driekwart van de idioten, die ze nodig hebben voor een of ander toneelstuk, spreekt met een Gronings accent’. Ik geloof niet dat de teevee dit kan ontkennen. Maar misschien is het een troost voor Hartsema, dat de fabeltjeskrant Teun de stier en Greta, de koe die voortreffelijke melk levert, ook Gronings laat spreken; die twee zijn toch wel steunpilaren van het grote dierenbos.
| |
| |
Jan Rupp, van het Milieu Aktiverings Project te Oude Pekela, is ook niet van plan de Pekelder kinderen het Gronings af te nemen, want ‘dat is het laatste wat je moet doen, iemand zijn taal afnemen. Dat is zoiets eigens, daar moet je niet aankomen’, zegt hij (volgens de Winschoter Courant van 16 oktober 1971). Ook Mw. E.F.M. Sluys, inspectrice van het kleuteronderwijs in Zuid-Oost-Drente en Zuid-Oost-Groningen wil de streektaal op de kleuterscholen handhaven omdat de kinderen zich daarin goed kunnen uiten (Winschoter Courant van 10 mei 1971).
De toneelvereniging ‘De Grunneger spraok’ die al meer dan 50 jaar bestaat, heeft thans ruim 1800 leden en treedt vele malen op met een toneelstuk in de Groninger taal. Op 26 juni 1971 werd door de Groningse Schrieverskring gedebatteerd over het Gronings, meer over het gebruik op school en op straat dan in de literatuur, hoewel de toepassing in de literatuur een belangrijke faktor is om de belangstelling voor de streektaal te vergroten. Een landbouwer uitte zich over de streektaal op school en op straat als volgt: ‘Hollands in d'schoul, en 't Grunnegers op 't schoulplain, dat is mie braid noar d'zin’.
De verenigingen ‘De Grunneger spraok’ en ‘'t Grunneger Genootschap’ hebben zich aaneengesloten. Zo werken de Groningers in en buiten de provincie weer samen.
Simon van Wattum publiceerde in de Winschoter Courant een verzencyclus over Friesland in het Gronings.
W. Diemer publiceerde een bloemlezing van Groningse en Nederlandse gedichten, getiteld: Calendarium poeticum Groninganum. De ondertitel luidt: dat is 'n Grunneger moandkalender dichterliek opklanderd mit 'n inlaaiden tou 70 van de mooiste gedichten over laand en volk 't haile joar rond (1970).
Ter gelegenheid van de herdenking van de 100e geboortedag van K. ter Laan werd door het Grunneger Genootschap en de gewestelijke Culturele Raad voorgesteld een Cultureel Fonds K. ter Laan in het leven te roepen waaruit gelden kunnen worden toegekend aan hen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de Groninger taal en geschiedenis.
Drente:
Bart Veenstra publiceerde een toneelstuk in Drents dialekt, getiteld ‘De supermarkt is troef’ (1970).
Gelderland:
G.H. Deunk, geboren Winterswijker, gepensioneerd onderwijzer, heeft sedert 1930 materiaal verzameld voor een woordenboek en een grammatika van het Winterswijkse dialekt. Het woordenboek, dat 5300 woorden bevat, is verschenen in december 1971, de grammatika zal nog volgen. De publikatie is verschenen bij uitgeverij Sasland, onder de titel ‘Het dialect van Winterswijk’, verzorgd door G.H. Deunk en H. Entjes.
In Winterswijk is een onderzoek gedaan naar het gebruik van het dialekt. 1000 formulieren werden verstrekt aan 20 lagere scholen, 600 kwamen ingevuld
| |
| |
terug. Hieruit blijkt dat van de ouders 77% met elkaar dialekt spreekt, en 53% met de kinderen. 33 % van de ouders leest graag verhalen in de streektaal. Uit het enquêtemateriaal blijkt ook dat het dialekt nog altijd een rol speelt in het kontakt met Duitsers uit het grensgebied.
De vraag of op school aandacht aan het dialekt besteed moet worden, leverde een aantal boze antwoorden op, die blijk gaven van de mening dat het gebruik van dialekt het leren op school belemmeringen in de weg legt. Dr. Entjes, die over dit onderzoek sprak op de 7de Dialectdag van de Culturele Grenscontactencommissie Achterhoek-Westmunsterland (juni 1971) was van oordeel dat de school dan verkeerd les geeft, omdat er geen rekening wordt gehouden met het feit dat de meerderheid van de kinderen thuis dialekt hoort en spreekt.
De toneelvereniging T.O.E.D. in Kotten bij Winterswijk heeft een prijsvraag uitgeschreven voor een toneelstuk in Achterhoeks dialekt. De inzendingen werden verwacht voor 30 september 1971.
Noord-Holland:
Ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van drukkerij J. Heijnis Tzn. te Zaandijk verscheen een herdruk van ‘De Zaansche volkstaal’ door G.J. Boekenoogen, met aanvullingen van Boekenoogen en van K. Woudt. Het heeft dezelfde titel, maar is gedrukt in de thans vigerende spelling. Het Aanhangsel van de 1e druk is binnen het woordenboek gebracht, en er zijn twee nieuwe aanhangsels, een van de aantekeningen die Boekenoogen maakte in zijn eigen exemplaar en een dat K. Woudt samenstelde met behulp van enkele andere Zaankanters.
Jan Pannekeet publiceerde bij de uitgeverij West-Friesland te Hoorn een verzameling Westfriese spreuken en zegswijzen onder de titel ‘Mooi zoid’.
Limburg:
Pater Servaas Wijsen, voorzitter van de Katholieke schoolraad in Kerkrade, is van oordeel dat het onderwijs moet zoeken naar een aanpak, uitgaande van de bestaande taalsituatie van de kinderen, d.w.z. dat het dialekt niet uit het onderwijs geweerd moet worden, maar dat het onderwijs zich aan het dialekt moet aanpassen.
Het eerste nummer van jg. 1971 van het tijdschrift ‘Veldeke’ werd gewijd aan het 45-jarig bestaan van de gelijknamige vereniging.
Friesland:
Ook dit jaar gebeurde er veel vermeldenswaardigs in Friesland. Hierachter volgt zoveel mogelijk in zo weinig mogelijk woorden, om het verhaal kort te houden.
De 150e geboortedag van Waling Dijkstra werd herdacht op 14 augustus 1971. Zijn geboortehuis in Lieve Vrouwenparochie zal als museum worden ingericht. Van zijn woordenboek van het Fries verscheen een fotomechanische herdruk in 2 delen; in het tweede deel werd ook de Friesche Naamlijst opgenomen. Y. Poortinga schreef een inleiding (1971). 500 exx. kregen een Engelse inleiding t.b.v. geïnteresseerde buitenlanders. In 1970 was al verschenen een Waling Dykstrabibliografie, verzorgd door J.J. Kalma en S. Sybrandy; in 1971 verschenen een
| |
| |
boek over Dykstra, Mar ik sil stride, door F. Daam, J.J. Kalma en Y. Poortinga, en een bundel verhalen van Dykstra met inleiding en aantekeningen van Y. Poortinga onder de titel: In dei fan plezier.
Gryt Ant Piebenga promoveerde aan de universiteit van Groningen op een dissertatie, getiteld ‘Een studie over het werk van Rasmus Rask, in het bijzonder over zijn Frisisk Sproglaere.’
De Fryske Akademy stelde een onderzoek in naar het gebruik van de aanspreekvormen.
Ter huldiging van Prof. Dr. W.J. Buma, die in 1970 60 jaar werd, is hem een bundel met artikelen van vakgenoten aangeboden, getiteld ‘Flecht op 'e koai’ (1971).
Prof. Dr. Thomas L. Markey (Harvard University, Cambridge, Mass.) bezocht Friesland en onderzocht de varianten van 42 woorden in Friesland, met het doel een taalatlas samen te stellen, waarin de hedendaagse verspreiding wordt vergeleken met die van Hof. Zijn belangstelling is echter evenzeer diachronisch en gaat verder terug dan de toestand uit de tijd van Hof.
In een nieuwe dialektrige van de Fryske Akademy zal Prof. Miedema een publikatie laten verschijnen over het onderzoek in de Zuidwesthoek door wijlen Prof. Fokkema.
De Fryske Akademy heeft met steun van het provinciebestuur het pand Doelestraat 6 kunnen aankopen ter uitbreiding.
Op verzoek van en in samenwerking met de Fryske Akademy is door de afdeling Schoolpedagogyk van het Pedagogisch instituut van de Rijksuniversiteit in Utrecht in januari 1971 een onderzoek gestart naar de moeilijkheden van de Friestalige kinderen in de beginfase van het basisonderwijs. Het doel is om zo goed mogelijke voorwaarden te scheppen voor het onderwijs van Friestalige kinderen. Een stukje in de Leeuwarder Courant van 13 juli 1971 over tweetaligheid, naar aanleiding van verzet van Nederlandssprekende ouders tegen onderwijs in het Fries, besluit met de volgende zinnen: Als iemand de taal leert van het volk waartussen hij woont, heeft dat een sociale functie. Een tweetalige school is zo Fries, Frieser kan het niet.
Door het Buro foar Taelbifoardering werd in de zomer van 1971 een onderzoek gedaan naar de positie van het Fries in de verschillende gemeenten. In 13 van de 44 gemeenten spreken alle raadsleden Fries in de gemeenteraad, in 8 geen enkel lid. Op de scholen zijn wel verschuivingen opgetreden, maar het totaal is niet veranderd. Het aantal leerkrachten met een Friese akte is echter wel minder geworden en in twee jaar gezakt van 203 tot 184.
In enkele artikelen in de Leeuwarder Courant van begin april 1971 is tevredenheid geuit over de resultaten, behaald bij de landsregering. Er is een ton beschikbaar gesteld voor de bevordering van de Friese taal -en kultuur, de principiële
| |
| |
juistheid van verplicht onderwijs in het Fries is erkend, maar daarmee wil de regering nog geen haast maken. De toepassing van het Fries in het schriftelijk rechtsverkeer ondervindt nog steeds, 14 jaar nadat het mondeling gebruik is toegestaan, tegenstand.
Op 15 maart waarschuwde L. ten Cate, in hetzelfde blad, tegen bepaalde statische, ideologisch-door-vroeger bepaalde opvattingen. Hij is van oordeel dat het Fries moet en kan bevorderd worden, maar dat moet niet betekenen dat iedereen al zijn kommunikatie uitsluitend en alleen in het Fries zou moeten doen.
Op 19 november 1971 werd Kneppelfreed van 20 jaar geleden herdacht. Er was slechts weinig belangstelling voor.
In de Leeuwarder Courant van 30 juli 1971 noemt L. ten Cate B.J. Fridsma een gevaar voor Friesland. Ten Cate keert zich fel tegen uitlatingen van Fridsma als deze: De Friezen worden door de Hollanders onderdrukt, maar de meeste Friezen realiseren zich gewoon niet dat ze door de niet-Friese machthebbers worden geknecht; en tegen diens oplossing: zelfbestuur. Ten Cate noemt dit een idioot voorstel, want zelfbestuur in de zin van volledige autonomie is een krankzinnig plan, volledig onbestaanbaar. Hij besluit zijn stuk met: Fridsma is welkom in Friesland, maar dan moet hij wel meteen ophouden ons dwars te zitten en de anti-Friezen, want die zijn er uiteraard, stof te geven voor hun vooroordeel, dat dit volk van ons bestaat uit fanaten en andere gekken. Als we dan in de Leeuwarder van 16 juli lezen dat Fridsma elke maand een nummer van de Frisian News Items vol schrijft, dat over de hele wereld verstuurd wordt, houden we ons hart toch wel even vast (Fridsma was hoogleraar in Grand Rapids, Michigan, U.S.A. en is verleden jaar gepensioneerd).
Op 16 oktober 1971 wijdde de Leeuwarder Crt. 4 kolommen aan een verslag van de meningen t.o.v. Fridsma's standpunt en de situatie van het Fries, zoals die weerspiegeld waren in de Friese tijdschriften. Een samenvatting zou ons te ver voeren, maar de lezing beveel ik aan degenen, die belangstelling hebben voor de problemen van taalminderheden, aan.
De Provinciale Staten van Friesland hebben aan de Friestalige bladen een subsidie verleend, volgens de rijksnorm voor literaire tijdschriften.
Van de schrijver D.H. Kiestra (overleden in 1970) verscheen postuum de boerenroman ‘Ien wike útbuorren’, die speelt tijdens de hete zomer van 1911. Het boek wordt door de recensent J. Noordmans een tijds- en een menselijk dokument genoemd (Leeuw. Crt. 19 juni 1971).
De Algemiene Fryske Underrjocht Kommisje organiseert 19 kursussen in het Fries, zowel voor niet-Friezen als voor Friestaligen.
Jo Smit vertaalde Van den Vos Reynaerde in het Terschellings dialekt.
Verhalen en gedichtjes in Stellingwerfs dialekt van H.J. Bergveld zijn door H. Bloemhoff verzameld, en uitgegeven door Taconis te Wolvega (1971).
|
|