Taal en Tongval. Jaargang 23
(1971)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |||||||
Fries sneon ‘zaterdag’ en snein ‘zondag’De weekend-bijlage van de Leeuwarder Courant draagt de toepasselijke naam Sneon en snein. Niet-Friezen hebben echter grote moeite met het uit elkaar houden van deze twee benamingen. Toen de Friezen en hun buren in de loop van de derde eeuw na Christus de romeinse weekindeling overnamen, werden de latijnse goden- en planetennamen vervangen door germaanse godennamen. Omstreeks 700 kwamen hier Willibrord, Bonifatius en andere Angelsaksen het christendom brengen. Ze ijverden toen tegen de heidense goden en hun namen. De toenmalige vorm voor ons ‘zaterdag’ hebben ze echter slechts ten dele weten te vervangen door de inheemse vorm voor het oudengelse sunnanǣfen, (de vertaling van vigilia), niet alleen in een groot deel van Friesland, maar ook in een deel van Duitsland, waar men nog Sonnabend kentGa naar voetnoot1. De oostfriese Brookmerbrief uit de 13de eeuw heeft sunnaêwend voor ‘Sonnabend’ naast sunnandei ‘Sonntag’Ga naar voetnoot2. In het westerlauwerse oude schoutenrecht dat uit de 11de eeuw kan dateren, vinden we echter steeds het oude saterdey(s) en dit is ook het geval in het jonge schoutenrechtGa naar voetnoot3. Daarentegen komt saterdeys alleen bij hoge uitzondering in een oudfriese oorkonde voor, b.v. in I, 85 van 1441, uit de omgeving van DokkumGa naar voetnoot4. Dit gebied sluit aan bij de streek waar nu nog saterdi wordt gezegd, namelijk de zogenaamde Friese Wouden, het oosten van de provincie Friesland: tussen Lauwerszee en HeerenveenGa naar voetnoot5. De gewone benaming voor de zaterdag is nu sneon snö▴ən, een zeer sterke verkorting van bovengenoemd oudfries sunna(n)êwend. In oorkonden vinden we al kortere vormen, zoals sneuwend(is), sonnaiond en vooral snyond(es)Ga naar voetnoot6, met een stijgende tweeklank, evenals in het | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
tweede deel van de samenstelling: jônd uit jûnd en iûwend, met accentverspringing in de tweeklank van êwend ‘avond’. Van het eerste deel der samenstelling: sunna, sonna, sinne ‘zon’ is alleen sn-overgebleven. De dichter Gysbert Japicx schreef omstreeks 1650 snjoen, waarin dus de slot-d is afgevallen en in 1779 komt al sneun voor in Mayke Jakkelis' waarzeggerijGa naar voetnoot1. Dit is de moderne uitspraak, waarvoor nog steeds de spelling sneon gebruikelijk is. Terschelling heeft snjong met velarisering van de -nd tot -ng evenals in jong ‘avond’, grong ‘grond’ en tonger ‘donder’. Schiermonnikoog zegt sniun volgens SpenterGa naar voetnoot2. In het ‘Friesch Woordenboek’ van Waling Dijkstra vinden we onder Snjeon, Snjeun voor Terschelling Snjong, maar voor Workum Snien. Deze laatste vorm is niet zo gemakkelijk te begrijpen. Hiervoor moeten we teruggaan naar de oudfriese vorm met dalende tweeklank sn-êwend, die wel kan schuilen onder een spelling als sneuwend(is) van 1464 (I, 171). De Hindelooper zeemansalmanak voor 1679 heeft sneeond naast eeond ‘avond’ en nu zegt Hindeloopen snieand en ieandGa naar voetnoot3. Door een afval van de -d krijgen we de vorm snien die Waling Dijkstra omstreeks 1900 voor Workum vermeldde. Bij het onderzoek dat K. Fokkema in 1965 met een groep studenten heeft ingesteld in de zuidwesthoek van Friesland troffen zij sni▴ən ook nog aan bij enkele oude autochtonen in Molkwerum en Warns, waar snö▴ən nu even gewoon is als in Workum. In het kleine Laaxum aan de zuidkust bleek dat een van de twee gevraagde oudere personen daar ook geboren was en de vorm snI▴ən gebruikte met de I van pit. Deze uitspraak sluit dus aan bij de vroegere tweeklank van Hindeloopen sneeond, voordat de I▴ə tot i▴ə vernauwd werdGa naar voetnoot4. Op het bijgaande kaartje heb ik getracht het gebied aan te geven dat nog lang vormen met een oorspronkelijke dalende tweeklank heeft bewaard, getypeerd door de vorm snö▴ən. Deze wordt of is verdrongen door de gewone friese vorm snö▴ən, die vroeger een vorm met een stijgende tweeklank was: snjeun of snyônd. Op het kaartje dat de toestand van omstreeks 1900 wil aangeven, heb ik geen verschil gemaakt tussen | |||||||
[pagina 125]
| |||||||
ZATERDAG (ca. 1900)
| |||||||
[pagina 126]
| |||||||
de varianten van Hindeloopen: sni▴ənd, Workum (ca. 1900), Molkwerum en Warns: sni▴ən en van Laaxum: snI▴ən. Het gebied is kennelijk een relictgebied, waarin het vroeg ontfrieste stadje Staveren een enclave vormt.
Samenvattend zien we dus voor ‘zaterdag’ drie friese vormen:
Over snein ‘zondag’ kan ik korter zijn. We hebben gezien dat sunnandei in de oostfriese Brookmerbrief van de 13de eeuw voorkomt. Een van de oudste oudfriese oorkonden: I, 3 van 1390 heeft al de verkorting tot snande, maar sonnandey staat nog in I, 11 van 1405. Dan treedt in snande de diftongering op tot snaynd(es) in II, 29 van 1450 en sneyndes in I, 157 van 1459. Verder vinden we steeds sneyn(d), ook bij Gysbert Japicx omstreeks 1650: sneyn en als snein in 1779 en nu. Snande heeft zich echter anders ontwikkeld op Terschelling: snɔːn en Schiermonnikoog snaunGa naar voetnoot1. Hindeloopen had evenwel in de zeemansalmanak voor 1679: Sennedei, nu: Sende, rijmend op Mende uit Mennedei. Hier kom ik op terug in Naamkunde 3 van 1971.
H.T.J. Miedema |
|