s.v. hei op een heel wat latere noordhollandse plaats van aiuyen: ‘Eyeren, peelen, wortelen, aiuyen, hey, karnemelek of diergelijc eetbair oft drinckbair wair, Wfri. Stadr. 2, 149, 285’. Ik sloeg het supplement-deel van het WNT voor de letter A na en vond daarin toen ook nog: ‘Wy... Swermen aen elcken cant Om wortelen ende Ajuyen Den hongher hebben wy soo groot, Geuzenliedb. 1, 149 (rijmwoord “Suyen”)’. Het laatste, 16de-eeuwse citaat bewijst wel bijzonder duidelijk dat er in Holland een driesyllabige vorm ajuujen heeft bestaan. Hoe is deze te verklaren? Is het een mengvorm van hollands ajuun en utrechts uujen? Of - en nu kom ik in de buurt van Van Wijk en Vercoullie - is het utrechtse uujen uit een ouder utrechts ajuujen ontstaan? We zouden dan drie achtereenvolgende uitstralingen van Utrecht naar Holland kunnen aannemen, eerst van ajuujen, daarna van uujen en tenslotte, nadat de brabantse diftongering Utrecht had veroverd, van uien. Bij een dergelijke ontwikkelingsgang spreekt het vanzelf dat de uu van uujen dezelfde kleur heeft als de uu van ajuun, het is, historisch, dezelfde uu.
Maar hoe kan in Utrecht, en blijkbaar al vóór het laatste kwart van de 14de eeuw, ajuun tot ajuujen zijn geworden? Ik heb er onlangs, in Ts 86, 176, op gewezen dat de vermoedelijk dortse dichter van de Tweede Reinaert al omstreeks 1380 in rijmpositie de vorm gecroeyen, ‘gekrooien, gekruid’ heeft gebruikt. In Dordrecht was dus toen al de brabantse j uit intervocalische d doorgedrongen, een stukje vroege brabantse expansie, zeker wel een eeuw voordat de brabantse diftongering het noorden zou gaan veroveren. Utrecht zal de brabantse j uit d wel niet later hebben ontvangen dan Dordrecht. Wat zei men in Dordrecht en Utrecht voordat daar ‘gekrooien’ in gebruik kwam? Was het ‘gekroden’ of... ‘gekroon’? Ik vermoed het laatste. De syncopering van de intervocalische d is in het noorden al heel vroeg opgetreden. Wanneer, om nu maar eens een paar andere voorbeelden te nemen, in boom, ‘bodem’, een j werd ingevoegd, zodat het boojem werd, en in uur, ‘uier’ (uit uder), eveneens, zodat het uujer werd, kan zo'n j hypercorrect ook zijn terechtgekomen in een woord waar het historisch gesproken niet mócht, bv. in ajuun, dat dan ajuujen werd. En een dergelijke, eigenlijk ‘bij vergissing’ ontstane vorm kan vervolgens een eigen vitaliteit hebben ontwikkeld, en niet alleen in Utrecht de algemeen gangbare zijn geworden, maar ook nog met de utrechtse expansie zijn uitgestraald naar west en oost. Zoals men achter de spreekvorm boojem de correcte schrijfvorm bodem kende
en achter uujer - dat overigens veel zeldzamer tot opschrijven uitnodigde - misschien ook uder, zo kon men uujen gaan schrijven als uden, Utrecht 1433. De hypercorrect ontstane