Taal en Tongval. Jaargang 22
(1970)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Nog eens de ovenpaal in de ‘fläming’In een brief aan mw. dr. Jo Daan verklaart professor dr. G. De Smet zich ‘diep gekrenkt’ door de inhoud van mijn bijdrage over de ovenpaal, verschenen in de vorige jaargang van dit tijdschrift en hij zendt haar een antwoord met verzoek tot publicatie. Uit dat antwoord laat ik hier de alinea volgen die betrekking heeft tot de grond van de zaak: ‘3. Wat de kern van het verwijt betreft: dat ik aan O. Kieser, sedert jaren een goede kennis van mij, wel het bescheiden boekje van Dr. J. Weyns heb gestuurd, doch niet het Leuvense en Gentse materiaal over de ‘ovenpaal’ heb gesignaleerd, vindt zijn oorsprong in het feit, dat voor wie goed lezen kan, het bestaan van het Gentse materiaal aan O. Kieser (waarschijnlijk op grond van inlichtingen van zijn Nederlandse zegslieden) alreeds bekend was. (Zie Nd. Jb. 86, bl. 114: Bis jetzt ist es nur in den Fragebögen von E. Blancquaert verzeichnet; die Ergebnisse dieser Umfrage sind aber noch nicht veröffentlichtGa naar voetnoot(1), met een bedankje voor K. Heeroma, W. Foerste en J. van Bakel). Uit ‘die Ergebnisse dieser Umfrage sind aber nicht veröffentlicht’ moet wie goed lezen kan, afleiden dat de schrijver ervan wel, zoals ik blz. 220 schreef, ‘een klok heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt’. Op dat ogenblik waren immers - zoals ik trouwens in mijn artikel heb meegedeeld - reeds tien delen van de R.N.D. verschenen en stond het ovenpaal-materiaal voor geheel Vlaams-België, Frans-Vlaanderen en het zuidelijke deel van Nederland ter beschikking van alle taalonderzoekers. De heer O. Kieser wist daar klaarblijkelijk niets van en ik meen dat ik het recht had te verwachten dat een Vlaams hoogleraar een Oostduits vakgenoot ‘had moeten wijzen op zijn verkeerde opvattingen ten aanzien van Blancquaerts onderneming; aldus had hij hem misschien belet met een zekere zelfgenoegzaamheid een onjuist en nutteloos kaartje te publiceren’ (blz. 223). En daar heb ik niets aan toe te voegen. Willem Pée. |
|