Taal en Tongval. Jaargang 22
(1970)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 99]
| |
[pagina 99]
| |
Maurits GysselingOp 27 jl. werd - voor de tweede maal - de vijfjaarlijkse prijs voor geesteswetenschappen Baron Holvoet, ten bedrage van 750.000 Belgische frank, toegekend. Die prijs, welke de naam draagt van een der overleden voorzitters van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - de andere, bestemd voor het onderzoek op het gebied van de wiskunde, natuurkunde en scheikunde heet trouwens ‘Wetenschappelijke Prijs Ernest-John Solvay’ - kon, dank zij een toelage van het Francqui-Fonds, in 1965 worden gesticht. Voor deze hoge wetenschappelijke onderscheiding komen enkel in aanmerking Belgische geleerden en ook vreemde, verbonden aan een Belgische instelling voor hoger onderwijs of wetenschappelijk onderzoek. Op 26 juni ll. werd tijdens een plechtige akademische vergadering te Brussel die onderscheiding uitgereikt aan een van onze trouwe medewerkers, dr. Maurits Gysseling, geaggregeerde hoger onderwijs en verbonden aan de leerstoel Nederlandse taalkunde van de Rijksuniversiteit te Gent.
De jury die hem de prijs toekende, bestond uit de heren: P. Demieville, lid van het ‘Institut de France’ en ere-hoogleraar van het ‘Collège de France’. S. Groenman, hoogleraar in de Sociologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht en ondervoorzitter van de Internationale Raad van Sociale Wetenschappen. S. Marchal, hoogleraar aan de Fakulteit der Rechten en der Ekonomische Wetenschappen te Parijs. P. Mercier, Studiedirekteur aan de ‘Ecole Pratique des Hautes Études’ van de Sorbonne te Parijs. G. Tellenbach, hoogleraar aan de universiteit te Freiburg en directeur van het ‘Deutsches Institut’ te Rome. J. Vossen, hoogleraar aan de Katholieke universiteit te Nijmegen. A.A. Weijnen, hoogleraar aan de Katholieke universiteit te Nijmegen. De voorzitter van het N.F.W.O., tevens voorzitter van de jury, had mij verzocht op die akademische zitting in beknopte vorm de wetenschappelijke verdiensten van de gelauwerde uiteen te zetten. | |
[pagina 100]
| |
Daar het aantal genodigden op die plechtigheid veeleer beperkt was en mijn mededeling pas in het algemeen rapport van het N.F.W.O. zal worden opgenomen, omdat daarenboven dat rapport maar een zeer klein aantal van onze lezers bereikt en Dr. M. Gysseling zowel in Nederland als in eigen land een grote schaar sympatizanten en vrienden telt, heb ik niet geaarzeld hier de tekst van mijn ‘voorstelling’ als een blijk van hulde en vriendschap voor deze zo verdienstelijke geleerde te laten verschijnen.
* * *
Eenendertig jaar geleden - om precies te zijn op 8 juli 1939 - woonde ik in de zaal van de toenmalige Franse Schouwburg, in mijn hoedanigheid van oud-studiemeester en -leraar, de prijsuitdeling bij van het Koninklijk Atheneum te Gent. Ik had al meer dan acht jaar die school verlaten en ik kan mij nu niet meer herinneren waarom ik op die plechtigheid aanwezig was, want, op een paar uitzonderingen na, waren al die jongens mij onbekend. Zo kon ik mij aan eigen overpeinzingen overleveren. Plotseling werden die gestoord door luid handgeklap en gejuich. Op het podium verscheen een eerder overslanke, gebrilde, blonde krullebol, die weldra met een hoge stapel boeken beladen en na het drukken van veel handen, de trap vrij onhandig afdaalde. Dat was mijn eerste kennismaking - van verre dan - met Maurits Gysseling, die daarna nog herhaalde malen het podium besteeg en, onder oorverdovend gejuich van zijn medeleerlingen, alle mogelijke prijzen wegkaapte. Enkele maanden later werd ik te Luik benoemd en de enige betrekkingen die ik met de Gentse universiteit bewaarde, waren die met mijn vriend Blancquaert. Maurits Gysseling was mij helemaal uit het geheugen gegaan tot op het ogenblik dat ik in 1944, na de bevrijding, een deel van de kolleges van Blancquaert overnam toen hij tot rektor van de Gentse universiteit werd verkozen. Een van mijn eerste taken was het lezen van een doktoraal proefschrift van een van zijn oudstudenten over de Toponymie van OudenburgGa naar voetnoot1. De auteur ervan was Maurits Gysseling, die met deze studie maxima cum laude de titel van doctor in de Letteren en Wijsbegeerte verwierf. Toen leerde ik Maurits Gysseling en als wetenschapsman en als mens kennen. Dr. Gysseling is een alumnus op wie het N.F.W.O. fier mag zijn. Van 1 oktober 1944 tot 31 december 1948 was hij verbonden aan dat | |
[pagina 101]
| |
Fonds, eerst als buitengewoon, dan als gewoon aspirant en ten slotte als aangesteld navorser. In de jaren 1946-1948 bereisde hij geheel België, Nederland, Luxemburg en Noord-Frankrijk en verzamelde er in de verschillende archieven en bibliotheken uit de handschriftelijke bronnen alle vermeldingen van plaats- en persoonsnamen voorkomend in deze gebieden (en in het Zuiden tot aan de Somme), tot 1225. Zijn doel was daarbij een studie te maken van de vroege taalgeschiedenis van deze gewesten. Toen de grens met Duitsland ook voor wetenschapsmensen opengesteld was, zou hij in 1955-1956, dank zij een toelage van het N.F.W.O. ook de Duitse Rijnprovincie in zijn onderzoek betrekken. In 1948 schreef hij, op aanraden van zijn leermeester E. Blancquaert en in samenwerking met de Nederlandse historicus gandavensis Dr. A.C.F. Koch, zijn eerste grote publikatie: Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta, verschenen in 1950 als eerste deel van de Reeks ‘Bouwstoffen en Studiën uitgegeven door het Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek’Ga naar voetnoot1. Mag ik er terloops op wijzen dat ook dit Centrum door professor Blancquaert was in het leven geroepen. Die Diplomata Belgica is een uitgave van de oudste oorkonden (tot 1099) in het toenmalige Nederlandse taalgebied - van Sint-Omaars tot Utrecht en Maastricht. In deze Latijnse oorkonden vindt men de vroegste vermeldingen van plaats- en persoonsnamen. Intussen had Maurits Gysseling, op 22 november 1946, ook het diploma van archivaris-paleograaf behaald. Op 1 januari 1949 werd hij stagedoend archivaris bij het Algemeen Rijksarchief te Brussel, op 1 januari 1950 archivaris-paleograaf bij het Rijksarchief te Gent en op 1 oktober 1955 adjunkt-konservator. In 1960 zag zijn Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226)Ga naar voetnoot2 het licht. Ook deze belangrijke publikatie werd door het Belgisch Centrum voor Neerlandistiek in zijn Reeks ‘Bouwstoffen en Studiën’ uitgegeven. Hij behaalde hiermee op 18 november 1960 aan de Rijksuniversiteit te Gent de titel van geaggregeerde van het Hoger Onderwijs en op 1 februari 1961 werd hij in de hoedanigheid van fakulteitsgeaggregeerde verbonden aan de leerstoel Nederlandse taalkunde van de Rijksuniversiteit te Gent. Gysselings tweedelig Toponymisch Woordenboek werd door de weten- | |
[pagina 102]
| |
schappelijke wereld algemeen als een van de belangrijkste toponymische prestaties erkend. Het bestrijkt België, Nederland, Luxemburg, de voormalige Duitse Rijnprovincie, de départements du Nord et du Pas-de-Calais en een deel van de departementen Somme, Aisne en Ardennen. Het materiaal hiervoor verzamelde hij in de archieven en biblioteken van dit uitgestrekte gebied en ook daarbuiten, grotendeels tijdens de jaren dat hij aan het N.F.W.O. verbonden was. Voor Nederland en Noord-Frankrijk had hij, op enkele kleine gebieden na, helemaal geen voorgangers. Voor zijn aggregaatschap voegde Dr. Gysseling aan dat lijvige woordenboek een eerste synthese toe. Over die synthese schreef Dr. D.P. Blok, de direkteur van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam in het Tijdschrift voor Geschiedenis 75 (1962), blz. 188: ‘Gysselings synthese is een zeer gewichtige bijdrage vol nieuwe gegevens en gelukkige vondsten. Het interessantste, meesterlijkste deel van de synthese is ongetwijfeld het gedeelte dat de volksverhuizingstijd en de daarop volgende eeuwen behandelt. Wat de verschillende chronologische lagen der naamvormingen betreft, lijkt Gysselings uiteenzetting mij overtuigend.’ Een tweede toponymisch woordenboek, nl. van Oost- en Zeeuws-Vlaanderen, is in voorbereiding. Het omvat reeds een 100.000-tal fiches. Een groots opgezette synthese over de nederzettingsnamen in de Nederlanden, Noord-Frankrijk en Noord-West-Duitsland verscheen voor enkele tijd te AmsterdamGa naar voetnoot1. Op zijn archiefreizen verzamelde Dr. Gysseling niet alleen de plaatsnamen, maar ook de persoonsnamen, met het oog op een gelijkaardig antroponymisch woordenboek. Een daarop steunende syntese, voorlopig nog beperkt tot Nederland, publiceerde hij onder de titel Overzicht over de Noordnederlandse persoonsnamen tot 1225Ga naar voetnoot2. Zijn allerbelangrijkste publikatie wordt echter die van de oudste teksten in het Nederlands tot 1300. Ze bestaat uit 2 reeksen. De eerste reeks - de ambtelijke teksten - is zogoed als persklaar. Zij omvat meer dan 2.000 dokumenten en zal wellicht 4.000 bladzijden in 4o beslaan. | |
[pagina 103]
| |
Dit is voor 90% onuitgegeven materiaal. De tweede reeks, die de literaire handschriften behelst, is eveneens ver gevorderd. Enkele van de alleroudste en belangrijkste teksten werden door Dr. Gysseling al afzonderlijk uitgegeven, o.m. de Gentse leprozenstatuten van 1236Ga naar voetnoot1, die de oudste ambtelijke tekst in het Nederlands zijn. Het enorme goederenregister van Oudenbiezen, 1280, de belangrijkste bron voor het oudste Limburgs, gaf hij uit in samenwerking met de historicus Dr. J. BuntinxGa naar voetnoot+. Dit corpus van de Nederlandse teksten tot 1300 wordt de grondslag voor de studie van het Middelnederlands. Dat is dan ook de reden waarom het Belgisch Centrum voor Neerlandistiek, dat reeds twee belangrijke werken van Dr. Gysseling publiceerde, nu ook de mogelijkheden en modaliteiten onderzoekt voor de uitgave van dat corpus. Met het materiaal uit de ambtelijke en literaire handschriften en uit het antroponymisch woordenboek kan dan een vroegmiddelnederlands woordenboek worden samengesteld. De geschiedenis van het oudste Nederlands is trouwens Gysselings hoofdbekommernis en einddoel. Bewijzen hiervan zijn o.m. zijn twee artikelen, verschenen in de Studia Germanica Gandensia onder de titel Proeve van een Oudnederlandse GrammaticaGa naar voetnoot3. Ook als tekstuitgever heeft Dr. Gysseling al een vruchtbare carrière achter de rug. Wie de lijst van Gysselings publicaties - 145 boeken en artikels - even doorloopt, vraagt zich af hoe één enkel persoon het werk van een hele ploeg heeft kunnen verwezenlijken - en het meeste wacht nog op publikatie. Hier moet m.i. terecht hulde worden gebracht aan de uitzonderlijke geestelijke gaven en de onverdroten ijver van deze geleerde, die ook de zwaarste tegenslag moedig het hoofd heeft geboden. Misschien zal Maurits Gysseling enigszins verwonderd opkijken als ik hem zeg, dat hij onder een gelukkig gesternte is geboren, en toch is het zo. Hij heeft van jongsaf belangstellende leraars en professoren gekend. Dr. Emiel de Waele, die hem gratis privélessen gaf in Grieks en Latijn, wat hem in staat stelde Germaanse filologie te studeren; Dr. Jozef Goossenaerts, die hem als ateneumleerling aanzette zijn eerste wetenschappelijke studie over Folklore uit Oudenburg en omlig- | |
[pagina 104]
| |
gendeGa naar voetnoot1 te schrijven; Prof. Frank Baur, die zijn ouders overreedde om hem verder te laten studeren; Prof. E. Blancquaert, die zijn eerste stappen in de Nederlandse taalkunde leidde en met zijn eerste grootwetenschappelijk werk de Reeks Bouwstoffen en Studiën van het Centrum voor Neerlandistiek opende; de Leuvense professoren die hem aanmoedigden en op wier hulp hij steeds kon rekenen, en de vele vrienden in binnen- en buitenland, die met de grootste sympatie en belangstelling zijn wetenschappelijke carrière volgden. Maurits Gysseling weet wel dat ik er geen ogenblik zou aan denken zijn verdiensten - die zeer groot zijn - te verminderen, maar ik meen dat ik deze gelegenheid niet mag laten voorbijgaan zonder te wijzen op de voorname rol die het N.F.W.O. - en ook het departement van Onderwijs - in Gysselings loopbaan heeft gespeeld. Ik zeg dit vooral voor de jongeren, die te gemakkelijk geneigd zijn deze verdiensten over het hoofd te zien. Maurits Gysseling heeft zich van 1944 tot 1949, dank zij het N.F.W.O., aan wetenschappelijk werk kunnen wijden en het Nationaal Fonds heeft hem in de mogelijkheid gesteld in het buitenland zijn materiaal te verzamelen. Hij heeft weliswaar elf jaar als ambtenaar in het Rijksarchief gewerkt, maar hij zal zeker niet beweren dat dit verloren jaren waren. In 1961 wordt hij fakulteitsgeaggregeerde aan de Universiteit te Gent bij de leerstoel voor Nederlandse taalkunde, wat betekent dat hij zich helemaal kan wijden aan zijn wetenschappelijk werk. Dr. Maurits Gysseling mag zich gelukkig achten dat hij als Belg het levenslicht zag, want in welk Westeuropees land bestaan dergelijke wetenschappelijke ambten? Wij zijn in België erg kritisch aangelegd, maar ik heb de indruk dat wij te gemakkelijk kankeren en niet genoeg vergelijken. Wie heeft de uitgave van zijn twee grote werken mogelijk gemaakt: het departement van Onderwijs, dat - zo hoop ik tenminste - ook de uitgave van dit corpus zal financieren. Ik zei dus dat Dr. Gysseling met de helm geboren was. Waarom? Omdat hij ook - op de leeftijd waarop de man eindelijk tot de jaren van verstand is gekomen - de huidige mevrouw Gysseling heeft ontmoet. Indien hij zoveel wetenschappelijk werk heeft kunnen voortbrengen dan is het toch zeker in grote mate omdat zijn vrouw hem alle materiële zorgen van de schouders heeft genomen. De wetenschappelijke onderscheidingen werden hem ook niet ont- | |
[pagina 105]
| |
houden. In 1953 werd hij tot lid verkozen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en werd hem de prijs der Alumni van het N.F.W.O., groep Letteren en Wijsbegeerte, toegekend. In 1961 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. In 1969 kende de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden hem de Meesterschapsprijs voor taal- en letterkunde toe, en nu verleent het N.F.W.O. hem de hoogste Belgische onderscheiding op het gebied van de geesteswetenschappen, de prijs Baron Holvoet. Omdat mijn medewerker, professor V.F. Vanacker, en ikzelf overtuigd zijn dat Dr. Gysseling door zijn talrijke en waardevolle publikaties een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot de vestiging van Belgiës wetenschappelijke faam in het buitenland, hebben wij hem voor deze hoge wetenschappelijke onderscheiding voorgesteld en wij zijn dan ook overtuigd dat de toekenning ervan niet enkel door ons, maar door zijn talrijke binnen- en buitenlandse vakgenoten en vrienden van ganser harte wordt toegejuicht.
Willem Pée. |
|