Taal en Tongval. Jaargang 15
(1963)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Ter herdenking van Jan NaardingGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina t.o. 108]
| |
[pagina 109]
| |
Ik mag, ik moet Jan Naarding herdenken als een levende onder de levenden. Hij was geboren in het Drentse Sleen, op 21 juni 1903, hij is gestorven in het Drentse Assen, op 20 juli 1963. Hij heeft geleefd van zomer tot zomer, 60 jaar lang, in de eerste plaats in en voor Drente, maar daarnaast toch ook in en voor de buurprovincies van Drente, Groningen en Overijsel. Hij kwam naar Groningen en Overijsel en keerde terug naar Drente als onderwijsman. Hij leefde ook in en voor het onderwijs, zijn leven lang. In Groningen had hij als jongen de Rijkskweekschool bezocht en was hij onderwijzer en schoolhoofd geweest, het laatste gedurende vele jaren in Hoogkerk, waar onlangs, kort voor zijn 60ste verjaardag een lagere school naar hem genoemd is. In Groningen had hij ook verder gestudeerd, eerst voor de akte Geschiedenis M.O., later, onder Overdiep, voor zijn candidaats- en docraal-examen Nederlands. Aan de Groninger universiteit promoveerde hij op een dissertatie Terreinverkenningen inzake de dialectgeographie van Drente, aan diezelfde universiteit heeft hij later zijn beste krachten gegeven aan de opbouw van het Nedersaksisch Instituut en terreinverkenningen uitgevoerd in heel Oost-Nederland. In Overijsel, in Almelo, is hij leraar geweest bij het middelbaar onderwijs, zoals later in Assen. Het middelbaar onderwijs heeft evenzeer zijn hart gehad als tevoren de lagere school. Hij heeft er boeken voor geschreven of bewerkt, hij heeft er ook, op de Noordelijke Leergangen, vele leraars voor opgeleid. Werkelijk, als ik zeg, dat Naarding heeft geleefd in en voor het onderwijs is dat geen woord te veel. Hij zou zelf deze woorden, zoal niet als lof voor zijn persoon dan toch als karakteristiek van zijn leven hebben moeten aanvaarden. Maar hij zou dit niet minder moeten doen met de uitspraak dat hij heeft geleefd voor Oost-Nederland in het algemeen en zeer in het bijzonder voor Drente. Hij was de meest volkomen Drent die ik ooit ontmoet heb, ook in die zin dat Drente in zijn persoon zijn meest volkomen verschijningsvorm had gevonden. Naarding was de belichaming van de Drentse beweging, de Drentse geest, de Drentse taal, de Drentse wetenschap. Naarding wist alles en was alles van Drente. Ik kan hier onmogelijk opnoemen wat dit ‘alles’, deze Drentse totaliteit omvatte, laat ik het samenvatten in die ene functie die hij ook zo met zijn volle hart heeft uitgeoefend, die van voorzitter van het Drents Genootschap, de Culturele Raad voor Drente. Voor Drente heeft hij ontzaglijk veel geschreven, tijdschriftartikelen maar ook boeken. Ik noemde al zijn dissertatie, ik wil daar hier alleen nog zijn drie geschiedenissen van Drentse dorpen, Nijeveen, Eelde en Ruinen, aan toevoegen. Hierin is de volkomen Drent Naarding wel het volkomenst aanwezig. | |
[pagina 110]
| |
Als derde aspect van Naardings activiteit naast onderwijs en regionalisme moet ik toch ook nog uitdrukkelijk en afzonderlijk de wetenschap noemen. Als leven in en voor de wetenschap alleen zou mogen betekenen dat men de wetenschap beoefent om de wetenschap, zonder de horizon der humaniteit, zou men Naarding geen karakteristieke wetenschapsman mogen noemen. Wetenschap was bij hem altijd een bij uitstek menselijke aangelegenheid, een werken in dienst van de mensen en van de menselijkheid. Daarom heb ik hem ook een belichaming van Drèntse wetenschap genoemd. Drentse wetenschap is wetenschap niet alleen van, maar ook voor Drente. Maar dat betekent niet dat hij ook niet tenvolle deel had aan de gemeenschap der wetenschapsbeoefenaars. Drente was het uitgangspunt, de grondslag van zijn wetenschapsbeoefening, omdat hij Drent was en zijn Drentzijn in zichzelf tot volkomenheid moest brengen. Zijn bijdrage aan het wetenschappelijk gesprek was allereerst wat hij als Drent wist en was. Maar deze bijdrage kon functioneren niet alleen als wetenschap voor Drente, maar ook als wetenschap in het algemeen, omdat Naarding ieder isolement in eigen beperkte kring, iedere provinciale zelfgenoegzaamheid afwees. Talrijk zijn ook zijn bijdragen in zuiver-wetenschappelijke tijdschriften geweest, vooral op het gebied van de naamkunde. In de namen beleefde Naarding de eenheid van menselijke en landschappelijke werkelijkheid, geschiedvorsing en taalonderzoek. De naam was voor hem het meest werkelijke woord, de taalvorm waarin de menselijke gemeenschap het meest concreet bestond. Zijn bijdragen aan de Driemaandelijkse Bladen, het Oostnederlandse tijdschrift dat hij in 1949 samen met Bezoen opnieuw oprichtte en dat in 1953 het orgaan van het nieuwe Nedersaksische Instituut werd, zijn niet toevallig voor het grootste deel naamkundig. Ik mag, ik moet hier het leven van Naarding herdenken, niet zijn dood. Daarom mag ik ook eindigen met te herinneren aan zijn 60ste verjaardag - juist een maand geleden, op 21 juni - als aan de herdenking van zijn 60ste volbrachte lévensjaar. Hij was toen al wel ziek, maar nog vol levenslust en levensmoed en niemand wist nog dat het zijn laatste verjaardag zou zijn. Wij hadden als zijn vrienden hem op die dag willen huldigen met de aanbieding van een bundel wetenschappelijke bijdragen, te zijner ere geschreven, die als titel had ‘Sint Jan te Midzomer’. Hij was immers een kind van de midzomer, van het hoogtepunt van het jaar. Hij leefde van zomer tot zomer en nu hij 60 werd, leek het meer dan ooit of hij in de zomer van zijn leven stond. Niemand dacht aan zijn dood, ook niet toen de huldiging en de aan- | |
[pagina 111]
| |
bieding van de feestbundel om de ziekte van de jarige moest worden uitgesteld. Hoe lang? Een week? Een paar weken? Een paar maanden misschien?... Laten we ook nu niet aan zijn dood denken, maar laten wij, als straks de feestbundel onder een andere titel zal verschijnen, hem huldigen als de levende die hij 60 levensjaren lang in ons midden is geweest. Laten wij hem in gedachten huldigen als ‘Sint Jan te Midzomer’, als onze goede vriend Jan Naarding die onder ons geleefd heeft en onder ons leven blijft van zomer tot zomer.
K. Heeroma |
|