Taal en Tongval. Jaargang 13
(1961)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Nederlandse klanken bekeken met een Franse brilIn 1952 publiceerde Pierre Fouché, hoogleraar aan de Sorbonne, zijn ‘Phonétique historique du Français - Introduction’Ga naar voetnoot(1). In het derde deel van dit - ook voor niet-romanisten - boeiend en leerrijk studieboek, beschrijft hij de huidige toestand van het Franse klanksysteem en betrekt hij bij de behandeling van de Franse vocalen ook de klinkers van een aantal andere Europese talen. Waar P.F. zijn kennis van die vreemde talen vandaan haalt, kan ik u niet zeggen; hij geeft immers geen algemene bibliografie op en als hij ergens in de tekst auteur en werk vernoemt dan gebeurt dit alleen ter gelegenheid van een of andere aanhaling. Voor het ‘Hollands’, een van de geciteerde talen, heb ik nergens een bibliografisch gegeven kunnen ontdekken; daaruit meen ik te moeten besluiten dat zijn mededelingen over de Nederlandse vocalen - en diftongen - op eigen ervaring berusten. Laten we nu eens nagaan in hoeverre Fouché's ziens- - of moet ik zeggen hoorwijze? - met de algemeen aanvaarde overeenstemt. Wat ons onmiddellijk treft is het gebruik van de term ‘Hollands’ voor Nederlands - het boek van C.B. van Haeringen over ‘Netherlandic Language Research’Ga naar voetnoot(2) is immers pas twee jaar later verschenen. Nog twee jaar later echter vinden wij dezelfde terminologie terug in Fouché's ‘Traité de Prononciation Française’, waarover wij het nog verder zullen hebben. Het is dus duidelijk dat P.F., zoals trouwens ongeveer alle niet-Nederlandssprekenden, met ‘Hollands’ het Beschaafd Nederlands van Nederland bedoelt en dat ook voor hem het Beschaafd van de Zuidnederlanders het ‘Vlaams’ is, een taal die wel enige tekens van verwantschap vertoont met het ‘Hollands’, maar toch niet als volwaardig kan worden beschouwd. Naar aanleiding van de Franse geronde voorklinkers zegt hij dat het Hollands er ook drie van dat soort kentGa naar voetnoot(3), nl.: de korte [y] | |
[pagina 107]
| |
zoals in uur; de [ø], lɑng zoals in neus en kort zoals in leuk; de korte [ʌ] zoals in vruchtGa naar voetnoot(4). Elkeen, die zich met de uitspraak van het Nederlands onledig houdt, weet, dat over de lengte van de Nederlandse vocalen, en meer speciaal van de [y], [e], [ø], [u] en [o] nog niet alles is gezegd, en dat de fonetici het in bepaalde gevallen niet helemaal eens zijnGa naar voetnoot(5). Verklaren echter dat de [y] van uur kort is en dat de [ø] van neus en leuk in lengte verschiltGa naar voetnoot(6) gaat toch over de schreef. Fouché heeft het ook over de rijkdom van het Frans vocalisme - het telt namelijk tweeëntwintig klinkers - en naar aanleiding hiervan deelt hij ons mee dat onder de Europese talen het Duits er vijftien, het Deens en het Hollands dertien, het Engels twaalf, het Pools acht, het Italiaans zeven, het Tsjechisch en het Spaans elk vijf, tellen. Laten we eens zien wat hij van die dertien Hollandse klinkers zoal verteltGa naar voetnoot(7): [i] lɑng, gesloten in iets; [ɪ] kort open in kip; [e] lɑng in zee en kort in eet; [ɛ] kort in mes; [a) lang in aap en kort in maal; [α] kort in man; [ɔ] kort in hol; [o] lɑng in hoog en kort in hoofd; [u] lɑng in goed en kort in boek; [y] lang in gluren en kort in uur; [ø] lɑng in neus en kort in leuk; [ʌ] kort in vrucht; [ə] in vader. Zoals de lezer zelf zien kan is de aangegeven lengte, - die van de korte klanken [ɪ], [ɛ], [α], [ɔ], [ʌ] en [ə] uitgezonderd -, voor zeven klanken fout. Dit is zeker geen waarborg voor de preciesheid der gegevens betreffende de andere talen. | |
[pagina 108]
| |
Fouché constateert verder dat het Frans klanksysteem, ondanks zijn rijkdom, toch niet volledig is. Het bezit geen mediale vocalen zoals het Russisch, het Noors, het Engels, het Duits, het Deens en het Hollands, en het kent ook geen ongeronde velare klinkers zoals het Deens en het EngelsGa naar voetnoot(8). Bovendien kent het Frans niet meer, zoals voorheen, stijgende en dalende tweeklankenGa naar voetnoot(9). Onder de talen die nog echte dalende diftongen bezitten met een tweede ‘vocalisch’ element, citeert Fouché het Hollands, met de tweeklankenGa naar voetnoot(10): [ɛi] in eigen; [ai] in kraait; [oi] in ooit; [ui] in groeit; [œy] in uit; [iu] in nieuw; [eu] in sneeuw. Het gaat hier niet over de fonetische weergave van deze diftongen, alhoewel ik er niet mee akkoord ga. Ik wil er terloops op wijzen dat het Nederlands er meer kent, nl.: de [ɔu] van brouwen en de [yu] van ruw, dat naast de [iw], [ew] en [yw]-uitspraak van het Zuiden, in het Noorden de uitspraak [i.uw], [e.uw] en [y.uw] overheerst en dat Blancquaert en Zwaardemaker-Eijkman het over de klankwaarde van de ui niet helemaal eens zijn. Vier jaar later, in 1956 dus, publiceerde P. Fouché zijn ‘Traité de Prononciation française’Ga naar voetnoot(11), een boek dat ik nu al vijf jaar lang haast dagelijks ter hand neem en dat een rijke mijn is van gegevens over de uitspraak van het huidige Frans. Ook hier heeft hij bij de behandeling van de Franse klanken, ter vergelijking, een aantal andere Europese talen betrokken, waaronder het Hollands. Ik kan in dit kort bestek niet op alle onnauwkeurigheden wijzen en ook niet verder op de vergissingen ingaan; ik wil slechts de treffendste dwalingen vermelden. De auteur verwittigt de lezer dat bij de vergelijking van de klanken alleen het timbre en niet de duur in aanmerking komt. Bij de behandeling van de Franse [ɛ] van procès, forêt, tête, mai enz. (blz. XIII-XIV) citeert hij de e van het Hollands bel, lekker, redding enz., maar niet de Engelse e-klank. Aan die Eng. (ɛ)-klank wijdt hij een paar afzonderlijke regels, waarin hij zegt dat men hem niet mag vergelijken met de Franse [ɛ] omdat hij een klank is tussen de Fra. [ɛ] en [a] et dat de Eng. klank die het dichtst bij de Franse [ɛ] | |
[pagina 109]
| |
staat het eerste element is van de Eng. diftong [ɛə] van care, bear, hair enz. Kende Fouché de Hollandse klanken door eigen waarneming dan zou hij zeker niet hebben nagelaten de Holl. e-klank hierbij te betrekken; zijn kennis moet boekenkennis zijn, want zowel Zwaardemaker-Eijkman als Eijkman en Blancquaert gebruiken nog het [ɛ]-teken voor de vocaal van Nederl. bed, lef, zeg, bek, rem, mep, mes enz. en dit m.i. ten onrechte, want van de Ndl. e-klank kan met evenveel recht worden gezegd wat Fouché van de Engelse zegt. De Eng. [æ] is wel wat meer open, maar in ieder geval staat de Nederlandse veel dichter bij de Engelse [æ] dan bij de Franse en de Duitse [ɛ]. Ik zou dan ook voor de Nederlandse het fonetisch teken [æ] verkiezen en de [ɛ] behouden voor het eerste element van de diftong ei, ij. Men vraagt zich af op wie of wat Fouché steunt als hij zegt (blz. XV) dat de Holl. [ɔ] van los, onzin, pot enz. meer open en de Holl. [o] meer gesloten en meer velaar is dan de Franse. Nu nog een woord over de consonanten. Van de Holl. begin-[v] zegt hij terecht (blz. XXV) dat ze stemloos is en op een stemhebbende [f] lijkt, dat zij zelfs tussen klinkers niet steeds helemaal stemhebbend is en ook daar de indruk van een stemh. [f] verwekt. De Vlaming die niet zeer goed bekend is met de bovenmoerdijkse uitspraak van de [v] moet dit eerder een fonetische ketterij toeschijnen. Sprekende van de [s] en de [z] zegt Fouché (blz. XXVI) van de eerste dat de Holl. [s] van soort, jas enz. iets cerebraals heeft, dat ze lichtjes op een [ʃ] doet lijken en dat ze maar weinig geschikt is voor het Frans? Ook de Holl. [z] is niet geschikt voor het Frans. De aanvangs-z, zoals in zak is eerder stemloos en lijkt op de Holl. begin-s, zwakker, ook steeds licht cerebraal, zoals vermeld werd voor de s. De intervocalische z van muziek is stemhebbend, maar zij heeft toch ook ietwat de cerebrale klank van [ʒ]. Hier schijnt Fouché's opmerking op eigen waarneming te berusten, want die uitspraak komt bij heel veel beschaafdsprekende Nederlanders voor, misschien wel bij de meerderheid, maar noch Zwaardemaker-Eijkman noch Eijkman signaleren die, behalve bij slordig spreken (Zw.-Eijkm., blz. 198). Zoëven hoorde ik ze nog in Radio Hilversum. Bij de [ʃ] en de [ʒ] (blz. XXVII) maakt Fouché geen enkele opmerking wat het Hollands betreft. Voor hem zijn de Franse en de Holl. [ʃ] en [ʒ] dus ongeveer identiek. Dat is op zijn minst | |
[pagina 110]
| |
zonderling, want als werkelijk iets de Franssprekende Nederlander last berokkent, is het wel de uitspraak van die twee prepalatale en interdentale fricatieven, die bij hem steeds ietwat gemouilleerd zijn, dit is met een lichte j-naslag. Voor deze klanken steunt Fouché klaarblijkelijk noch op eigen ervaring, noch op auteursGa naar voetnoot(12). Van de twee r-klanken die in het Nederlands voorkomen, [r] en [R], gewaagt hij niet. Om te besluiten wil ik nog wijzen op een eigenaardig geval. Van de [ñ]Ga naar voetnoot(13) zegt Fouché (blz. XXX) dat ze in het Hollands enkel voorkomt vóór een medeklinker, zoals in eendje, eventjes enz. Ook hier kan ik niet nagaan waarop deze bewering berust, want [ñ] komt in het Nederlands gewoon vóór vocaal voorGa naar voetnoot(14): champagne, oranje, franje, ben je, kan je enz. Wel zeggen Zw.-E. dat Indischmensen een duidelijk gemouilleerde n uitspreken in woorden als Bandoeng [baⁱnduŋ]. Eigenlijk worden eendje, eventjes met een gemouilleerde t uitgesproken waarvan de mouillering misschien lichtjes op de n overslaat, maar van een zuiver gemouilleerde n zou alleen spraak kunnen zijn bij eventjes, op voorwaarde dat men, slordig sprekend, de t onderdrukt. De normale [ñ] komt in het Hollands alleen voor in woorden als: champagne, campagne, konsigne, magnifiek, oranje, signaal enz., dus vóór vocaal en niet vóór consonant. De Franse [ñ] van Agnès, incognito, magnétiser, magnétisme, magnétophone, magnéto, prégnant enz. worden in het Nederlands zelfs [gn] uitgesproken. Ik meen dat dit volstaat om aan te tonen hoe gevaarlijk het is, zelfs voor een doorgewinterd foneticus, zich op het glad ijs van vreemde talen te wagen. Men kan misschien wel met één of twee talen vergelijken die men in zekere mate beheerst en dan steunen op degelijke fonetische beschrijvingen van die talen, maar wie te veel hooi op zijn vork neemt, slaagt kwalijk. Willem Pée |
|