Taal en Tongval. Jaargang 11
(1959)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Hoe heet een vlegelknuppel in Limburg?In een opstel Over het taalkundig onderzoek van de landbouwtermenGa naar voetnoot(1) dat een paar jaar geleden verscheen, zegt V. Verstegen: ‘Bij J. Goossenaerts treft het ons dat het deel van de vlegel waarmee op de schoven wordt geslagen “geerd” wordt genoemd. Welnu in Limburg is geerd de stok die men vasthoudt en heet het ander deel de (vlegel)kop. Op het einde van de 16e eeuw was het ook zo te Lokeren, terwijl nu het woord er onbekend is’. Onlangs publiceerde E. Eylenbosch een artikel waarin hij de hier aangehaalde zin citeertGa naar voetnoot(2). Op die manier zou in de geïnteresseerde kringen de mening ingang kunnen vinden dat het Limburgs woord voor de vlegelknuppel, het gedeelte van de vlegel dat bij het dorsen op de schoven terechtkomt, ‘kop’ of ‘vlegelkop’ is. Dat is onjuist. Wij beschikken voor dit begrip over gegevens voor 172 plaatsen in Belgisch-Limburg, verzameld door mondelinge enquête. De vlegelknuppel heet in ons materiaal 137 × vlegel, 21 × kop, 11 × vlegelskop (vlegelkop bestaat niet), 2 × werden kop en vlegel naast elkaar opgegeven en 1 × kop en vlegelskop. Het gewone woord is dus duidelijk vlegel (Op de uitspraakvarianten kunnen we hier niet ingaan). (Vlegels)kop vormt een betrekkelijk kleine minderheid, die slechts in de Maasvallei en de Kempen verspreid tussen de vlegel-opgaven voorkomt en die in ons Haspengouws materiaal volkomen ontbreekt. Meestal zijn het jongere boeren die kop of vlegelskop opgaven. Bij de oudere generatie, die zelf nog veel met de vlegel gedorst heeft, heet de vlegelknuppel bijna steeds vlegel. Dit verklaart ook waarom (vlegels)kop totaal ontbreekt in ons Haspengouws materiaal. In die landbouwstreek hebben wij zoveel mogelijk ons licht opgestoken bij bejaarde boeren, omdat de mechanisering van het bedrijf er vroeger begon en ook verder gevorderd is dan in het noorden van de provincie. (Vlegels)kop is | |
[pagina 22]
| |
blijkbaar een jonger woord, vooral verspreid bij boeren die zelf niet (veel) meer met de vlegel gedorst hebben en bij buitenstaanders die de zaak een naam willen geven. Vlegel is de oude technische term die bij de vaklui het meest verspreid is. Men stelt hier hetzelfde verschijnsel vast als bij andere werktuigen met een steel, waaraan een ander tuig bevestigd is dat het essentiële van de handeling verricht waarvoor het hele gereedschap is gemaakt. De steel heeft een aparte naam, maar het werkend deel van het gereedschap krijgt de naam van het geheel. Ter vergelijking beschikken wij over een even uitvoerig materiaal (172 plaatsen) voor het blad van een zeis. Een zeis bestaat in Belgisch-Limburg uit een snaad, snaar, snaard, steel of boom (= de steel) plus een zeis of mej (= het zeisblad)Ga naar voetnoot(3). In ons materiaal voor het zeisblad vinden we 146 × zeis en 11 × mej, en daarentegen 9 × blad, 4 × mes en 2 × zeis en blad naast elkaar. Twee zegslieden maakten een onderscheid tussen zeis en blad: de zeis was voor hen het hele metalen onderste gedeelte van het werktuig, het blad was dit deel zonder de rug en de arend mee te tellen. Men merkt op dat de toepassing van de naam van het hele gereedschap op het werkende deel ervan nog frequenter is dan bij de dorsvlegel. Dat is niet te verwonderen, vermits een zeis nog geen museumartikel geworden is. De hier beschreven toestand vindt men blijkens de uitlatingen van Van VessemGa naar voetnoot(4) in het hele Nederlandse taalgebied terug. Hetzelfde verschijnsel geldt ook voor andere werktuigen, o.a. de zicht, de spade, de zweep. Hier beschikken we slechts over enkele losse gegevens, die echter volkomen bevestigen wat wij hierboven uiteenzetten. Een zicht bestaat uit een (ge)werf (= de steel) plus een zicht of pik (= het blad)Ga naar voetnoot(5); een spade uit een steel plus een schup; een zweep uit een steel plus een zweep of een van de talrijke andere zweep-namen in LimburgGa naar voetnoot(6). Die zweep in enge zin kan dan nog verder onderverdeeld worden. Een stukje ervan is de bekende kletsoor. | |
[pagina 23]
| |
Zo zit het ook met de dorsvlegel. Hij bestaat uit een geerd (= de steel. Verstegen's uitlating is hier voor gans Belgisch-Limburg geldig) plus een vlegel (= de knuppel). Komt de toestand elders in ons taalgebied overeen met de Limburgse? Wij weten het nietGa naar voetnoot(7). In ieder geval stellen we vast dat hij er in Luiks (Waals) Haspengouw hetzelfde uitziet. J. Haust onderscheidt in zijn Dictionnaire liégeoisGa naar voetnoot(8) als de twee voornaamste onderdelen montagne (= steel) en bata (= knuppel). L. Warnant, die naderhand grondige, op mondelinge enquête bij de boeren zelf berustende studie maakte van de landbouwtaal in Luiks-Haspengouw, vermeldt het bewuste bata niet: een dorsvlegel bestaat voor hem uit de vermelde montagne (= de steel) en li floyê, floya (= de knuppel), wat ook de naam is voor het hele werktuigGa naar voetnoot(9).
J. Goossens |
|