Taal en Tongval. Jaargang 6
(1954)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Varken ‘stoffer’In Taal en Tongval 4 [1952], blz. 22 volg. heeft Mej. Dr. J. Daan een kaartje getekend van het hierboven genoemde, in het huishouden zo nuttige, ja onontbeerlijke gereedschap. Bovendien heeft ze uiting gegeven aan haar twijfel aan de verklaring die in het W.N.T. XVIII, 591 [1949] van varken ‘stoffer’ wordt gegeven, t.w. aan de bewering: ‘De benaming is te verklaren uit de grondstof waarvan de stoffer gemaakt is, t.w. varkenshaar’. ‘Eerder geloof ik’ - zo schrijft Dr. Daan - ‘dat men enige gelijkenis heeft gezien, misschien met een associatie aan egel (in het westen van ons land stekelvarken genoemd) en met het besef dat het haar varkenshaar was (in vroeger tijd)’. Ondergetekende die de verantwoordelijkheid voor de in het W.N.T. gegeven verklaring heeft, kan wel voelen voor de door Dr. Daan geformuleerde kritiek. De voorstelling in het W.N.T. is inderdaad nogal abstract, en de kans, dat de naamgeving van een huiselijk instrument op een veel concreter associatie berust lijkt me vrij groot. Het is alleen jammer dat de sluitsteen ontbreekt, die de verklaring van Dr. Daan van plausibel evident had gemaakt, namelijk het bewijs dat varken in de betekenis ‘egel, stekelvarken’ inderdaad voorkomt. In andere betekenissen vindt men varken weliswaar als verkorting van of in elk geval naast stekelvarkenGa naar voetnoot1, echter niet in die van ‘egel’. Er zou eigenlijk nauwelijks aanleiding bestaan terug te komen op de voorzichtig geformuleerde kritiek van Dr. Daan, als niet al veel eerder iets dergelijks was gezegd, en wel in J.H. Hoeufft's Proeve van Bredaasch Taal-eigen [1836]. Dat het W.N.T. in 1949 geen profijt heeft getrokken van een reeds meer dan honderd jaar eerder geboekstaafde wijsheid, is intussen te wijten aan het feit, dat Hoeufft's etymologische verklaring van varken ‘stoffer’ niet bij Varken, doch pas bij Veger wordt gegeven. Op blz. 630 leest men: ‘Veger wordt hier altijd gebruikt voor hetgeen men elders een stoffer, en, naar de gelijkende gedaante of de borstels, een varken of een stofvarken noemt’. Dat men in 1836 en 1952, onafhankelijk van elkaar, tot een min of meer parallelle verklaring van varken ‘stoffer’ komt, pleit voor de in Taal en Tongval verdedigde opvatting. Nu Dr. Daan de etymologie van varken ‘stoffer’ toch opnieuw aan de orde stelde, is het jammer dat ze geen aandacht heeft besteed aan de betekenis 9 van varken in het W.N.T., t.w. de eertijds in zeemanstaal bekende naam voor een werktuig, hoofdzakelijk uit bezems of borstels samengesteld, waarmee men de huid van een schip onder water schoonmaakt. Wanneer Witsen in 1671 dit varken beschrijft, als ‘een werck- | |
[pagina 190]
| |
tuigh, 't geen vol bezems steeckt’, dan roept hij toch eigenlijk direct het beeld van de egel op. Het Franse equivalent van varken ‘scheepsbezem’ daarentegen, t.w. goret, wijst weer niet in de richting van de egel, doch in die van het gewone varken, want fr. goret is een afleiding van ofra. gore ‘truie’, wat ons terug brengt naar de Zeeuwse zeuge als benaming van de stoffer. Van het Engelse equivalent van ndl. varken en fr. goret ‘scheepsbezem’, t.w. hog, vindt men in de N.E.D. slechts twee citaten uit de jaren 1769, resp. 1867, beide uit zeemanswoordenboeken; in het eerste maakt hog de indruk van een vertaling van fr. goret. Men kan vervolgens de vraag stellen of fr. goret ‘scheepsbezem’ - de oudste plaats is volgens F.E.W. IV, 197a van 1694 - een vertaling is van ndl. varken of een zelfstandige vorming. Volgens W. von Wartburg is goret ‘bezem’, evenals alle dieren en werktuigen die hij onder 1, d opnoemt ‘von schwein aus zu verstehen’ (a.w. blz. 199b). ‘De overeenkomstige benamingen, eng. hog en fr. goret’, waar het W.N.T. naar verwijst, zijn hiermee tot betere proporties herleid. In het ‘Kort ende waerachtigh verhael van de tweede Schipvaerd by de Hollanders op Ost-Indien ghedaen, onder den Heer Admirael Iacob van Neck, getogen uyt het Journael van Roelof Roelofsz, vermaender op 't schip Amsterdam, ende doorgaens uyt andere Schrijvers vermeerdert’ wordt de scheepsschrobber op blz. 2 b reeds vercken genoemd. In het W.N.T. is het citaat naar de editie van het verhaal, t.w. Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlantsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie, op 1646 gedateerd. Indien de aanhaling echter uit het hierboven genoemde journaal komt, mogen we de datering bijna een halve eeuw terugschuiven en wel naar het jaar 1600. Vercken ‘vloerveger’ echter komt reeds voor in 1550, t.w. in de Gem. Duytsche Spreckw. Het is dus niet uitgesloten dat de betekenis ‘scheepsbezem’ slechts een uitbreiding is van de bet. ‘stoffer, schuier’. In dit laatste geval zouden we de egel die Witsen ons aan de hand deed ‘op stal’ moeten zetten. Concluderend lijkt het nu toch wel vast te staan, dat aan de naamgeving van de stoffer en de scheepsbezem een concreet, visueel beeld ten grondslag moet liggen. Associatie met de egel blijkt nu achteraf toch weer minder waarschijnlijk dan associatie met het bekende, evenhoevige, allesetende zoogdier, zoals Hoeufft reeds in 1836 heeft gedachtGa naar voetnoot1. Leiden. F. de Tollenaere |
|