Taal en Tongval. Jaargang 6
(1954)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||||||||
Hij hed liever een bloern horen flueten...Deze Limburgse tekst uit 1534 komt voor bij J. Lyna, Bull. Soc. Scient. Litt. Limb., XXXV, p. 93. Volgens L. van de Kerckhove, Leuv. Bijdr., XXXIII, pp. 49, 54-55 is bloern een hypercorrecte spelling voor Zuidlimburgs blǭn (= merel) < *bəlǭn < *məlǭn < *mərlǭn < *merlān. Deze verklaring moet m.i. worden herzienGa naar voetnoot1. In het Lonerlands en het TongerlandsGa naar voetnoot2 zijn Wg. â en ō samengevallen, maar hun reflexen worden er in de meeste plaatsen lichtjes verschillend gearticuleerd, naar gelang zij vóór gutturaal of labiaal staan, of vóór dentaal. Zo b.v. te Borgloon (Q 156):
De reflexen van Wg. ō + (r)d, (r)t, (r)n vallen in bedoelde dialecten echter samen met die van Wg. ō/â + gutturaal of labiaalGa naar voetnoot5. Zo b.v. te Q 156 naast hu˕▴ə*və, bu˕▴ə⁎və, ku˕▴ə⁎kə,... en wu˕▴əΧ, sΧu˕▴əp, hu˕▴ək,... ook tu˕▴ə⁎n, ku˕▴ə⁎n, bu˕▴ə⁎t (= resp. too[r]n [= toren], koo[r]n [= koren] en boo[r]d), waarin Wg. ō + (r)d, (r)t, (r)n dus anders klinkt dan Wg. ō in hu▴ə⁎l, bu▴ə⁎r, slu▴ə*⁎t en dan Wg. â in dru▴əət, zu▴ən, nu▴ət...Ga naar voetnoot6. | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Aangezien nu in deze dialecten ook het Zuidlimburgse woord voor merel tot de reeks too[r]n, koo[r]n... behoort (b.v. te Q 156 blu˕▴ə⁎n), moet er ook hiervoor een prototype op -rn worden aangenomen, nl. *merlōrn of eventueelGa naar voetnoot1 *merlârn. Daar echter in dit gebied de reflexen van Wg. ō steeds sleeptonig zijn, terwijl die van Wg. â er in overgrote mateGa naar voetnoot2 met stoottoon worden uitgesproken, pleit de sleeptoon in het zoeven vermelde blu˕▴ə⁎n voor het prototype *merlōrn. Op grond van het merkwaardig parallelisme (ook buiten het gebied van het Lonerlands en het Tongerlands) tussen de vertegenwoordigers van *merlōrn en die van (duif)hoornGa naar voetnoot3 (b.v. te Q 156 blu˕▴ə⁎n/dəvu˕▴ə⁎n, te P 176 balʊ̃▴/davʊ̃▴, te P 183 məlʊ̃▴/dəvʊ▴, etc.), mag er misschien worden aangenomen, dat *merlōrn ontstaan is uit of volksetymologisch vervormd werd tot *merlhoorn, waarin hoorn vermoedelijk (volksetymologisch?) ontstaan is uit *arnu = vogel (vgl. o.m. Franck-van Wijk, s.v. arend)Ga naar voetnoot4. Hoe het ook zij, voor de verdere evolutie van *merlōrn moet er ongetwijfeld volgend schema worden aangenomen: Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
Of de 16de eeuwse grafie bloern nu een dialectische spelling is, waarachter een fonetische realiteit schuilt, dan wel de pennevrucht van een etymologiserende scribentGa naar voetnoot1, kan voorlopig moeilijk met zekerheid worden bepaaldGa naar voetnoot2. Hypercorrect is zij echter niet. | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
Bij de kaartDe kaart bij dit opstel weid getekend naar de gegevens van een mondelinge en schriftelijke enquête, aangevuld met het materiaal uit vragenlijsten 1 (uittreksel) en 38 van de Zuidnederlandse Dialectcentrale te Leuven. Enkele plaatsen die niet voorkomen bij W. Pée-P.J. Meertens, HCTD, VIII, pp. 149-260 heb ik zelf gelocaliseerd en genummerd, nl.: Kortenbos (enclave van Brustem) P 118 b, Melveren (onder St.-Truiden) P 176 a, Bevingen (onder St.-Truiden) P 176 b en Heiselt (onder Jeuk) P 219 a. De vorm blʊ▴n die ik heb opgetekend te Booienhoven (een gehucht van P 161, gelegen langs de weg van P 112 naar P 172), kon niet meer op kaart gebracht worden. De vorm walọ̃ die ik bij A.W. Mathijs, Klankleer van het dialect van St.-Truiden (onuitg. Leuv. proefschr., 1924) voor P 176 b vermeld vond, werd niet opgenomen: deze blijkbaar humoristische benaming hadden mijn zegslieden nooit gehoord. Op kaart 29 vergist schr. zich, waar hij P 174 bij het mę̄rəl/mę̄əl-gebied rekent. De Gete-lijn werd getekend naar de kaart van J.L. Pauwels in Steden en Landschappen, VIII, p. 33 en die van A. Stevens, o.c., p. 16. Vgl. voor P 160 en P 161 J.L. Pauwels, o.c., pp. 33-36; voor P 210 a, P 211 a en P 212 A. Stevens, o.c., pp. 11-14, 16. De onderbreking in de westelijke grens van het prinsbisdom Luik wordt gemotiveerd bij Jo Daan-G. Winnen, Taal en Tongval, VI, p. 45, waar men ook (voetnoot 1) verdere literatuur over de Gete-lijn vindt. G. Winnen | |||||||||||||
AddendumDeze bijdrage was reeds gezet, toen ik in het verzamelwerk Limburg (Brussel, 1953), tegenover p. 48 een reproductie vond van de titelpagina van het eerste nummer van 't Daghet in den Oosten, waar s.v. blaan een andere etymologie (< *merelhaan) voor de Zuidlimburgse benaming van de merel wordt opgegeven. Deze etymologie zal ik later bespreken in een opstel over De benamingen van de mannetjesduif in Zuidoostbrabant, Zuidwestlimburg en het noordwesten van de provincie Luik. G.W. |
|