Taal en Tongval. Jaargang 6
(1954)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
De oorworm in het Friese en Saksische taalgebied van NederlandDe kaart van Oorworm in het Fries-Saksische taalgebied van Nederland, hier ter ere van Collega Blancquaert afgedrukt, is samengesteld in het Nederlands Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen. Zij berust op schriftelijk enquête-materiaal, dat in 1939 door Prof. J.C. Kapteyn werd verzameld en door ons Bureau werd herzien en uitgebreid. Een noodzakelijk aanvullende beschrijving volgt hierbij. In het Fries-Saksische taalgebiedGa naar voetnoot1 komen als benaming voor de ‘forficula auricularia’ vier groepen van samenstelling voor; die met een substantief als eerste lid, nl. die met 1. oor-; 2. fri. foarke- (= nedl. vork-); 3. gaffel-; en één met een werkwoordsstam als eerste component: 4. kniep- (nedl. knijp-). Alle vier benamingswijzen zijn gevarieerd, hetzij door klankverschillen van één of beide componenten, hetzij door een ander woord als tweede component. Bovendien grijpen de verspreidingsgebieden der verschillende benamingsgroepen op de randen maar soms ook dieper in elkaar, zelfs liggen die van categorie 3 en 4 door elkaar heen. Zo kan het voorkomen dat in bepaalde streken of plaatsen twee, soms zelfs drie benamingen naast elkaar voorkomen. Mijn aanvullende omschrijving richt zich meer op de aard der samenstelling dan op de klankvariaties. 1. De samenstellingen met oor-. a. oorworm, de in het algemene Nederlands gangbare naam, is met de klankvarianten oorwórm, oorwòrm, oorwurm, oorwörm de enige benaming op de Veluwe en afgezien van het zeer beperkte gebied van ooratel en oorakel in de Lijmers. Verder komt het verspreid voor in De Graafschap (de Achterhoek) naast de dominerende samenstelling met gaffel- (Zelhem s 18, Vragender t 19, Groenloo t 18, Eibergen t 17, Heelweg s 19) en ten Noorden van Zutfen (Gorsel, Eefde, Almen, Groot Dochteren). Ook in Salland reikt het over de IJsel: in Olst, blijkens navraag de enige benaming, overigens naast gaffel- in: Wijhe, Heeten (r 14), Hessem (r 12), Lemele (s 13), Hoge Heksel (t 14); zelden in Twente (Goor, Diepenheim). Wel daarentegen algemeen benoorden Zwolle, Oostelijk tot Staphorst, Rouveen en IJhorst (r 11), op het Kampereiland en in de Kop van | |
[pagina 160]
| |
Overijssel; in het bij Weststellingwerf aansluitende gedeelte naast het Friese oorkroeper (zie b). Op enkele plaatsen in Zuidwest Drente (aansluitend bij de kop van Overijssel) en verspreid door de provincie (o.a. enkele plaatsen benoorden Koevorden: Nieuweroord (t 10), Gees (u 9), Erm (u 9), Holsloot (u 10), in Westerbork (t 8), Hijken (s 8) en meermalen aan de grenzen van de Groninger Veenkoloniën en Westerwolde. In Groningen vindt men het licht verspreid door de provincie naast het algemeen Groningse oortiek, meermalen in de Noordelijke helft van WesterkwartierGa naar voetnoot1 en in het Noordoosten langs de Dollart vanaf Delfzijl; zelden in het Noorden van Hunsingo en Fivelgo. Niet al deze verspreide vermeldingen van oorworm konden op bijgaande kaart worden ingetekend; de meeste zullen trouwens wel op invloed van de cultuurtaal berusten. Afzonderlijk is te noemen de eigenaardige vorm aordwurm, opgegeven in Ermelo (n 15), Hierden (o 14) en Hoef-Putten (n 15). b. het type ‘oorkruiper’, ongewoon in het algem. Nederlands, wel gewoon in Noordholland (vgl. Boekenoogen voor het Zaans, Keyser voor Texel) is de toonaangevende benaming in Friesland, speciaal in het Westelijk klei- en in het merengebied de meest voorkomende vorm is earkrûper, soms vermeld als jerkrûper of als jerrekrûper (Exmorra m 6) en als earrekrûper (Jelsum o 4); erekrûper (Hoorn Tersch.); andere varianten: earke-, jerkekrûper (West- en Oostdongeradeel en naaste omgeving t. W. en t. Z.); earte-, eart-, jetkrûper (Engwierum q 3, Grouw o 6, Bozum en Deinum o 4); oorkroeper in Weststellingwerf en aansluitend gebied van de Overijselse kop; orekruper (Midsland op Tersch., Ameland, Kollum en in het Bildt); oorkruper in steden als Sneek, Leeuwarden en in het Bildt; ook in Pieterzijl (W. kw. r 3, naast oortiek); aarkrûper (Hindelopen)Ga naar voetnoot2. c. aireforker, is vermeld voor Schiermonnikoog. d. oortiek(e) is het algemeen Groningse woord; in het Zuid-Westen van Westerkwartier overheerst door knieptang (niet vermeld in Gron. Wdb.) en oorwurm (zie a). Ook in de noordpunt van Drente (s-t, 5-6: Paterswolde, Eelde, Roden, Een, Vries, ten dele naast gaffeltaand) en in het gebied van de Hunze, vooral in ‘De Monden’ (aansluitend bij de Gron. Veenkoloniën), waarnaast ook oorwurm (a). | |
[pagina 161]
| |
[pagina 162]
| |
e. oorratel is beperkt tot het uiterste Zuiden: Stokkum (r 20), 's Heerenberg (r 20), Varsselder (s 20). Daarnaast oorakel in Ulft (s 20). 2. De samenstelling met ‘vork’. Deze benaming komt slechts in een beperkt gebied voor, maar dan ook dominerend, in het Noordoosten van Friesland, gewoonlijk opgegeven als foarkestekker: West- en Oostdongeradeel, Dantumadeel, Kollumerland (waarnaast minder vaak representanten van ear(ke)krûper, zie 1b), Tietjerksteradeel en Achtkarspelen. Buiten dit gebied in Opeinde (W. kw. r 4 in de vorm van fjurkestekker en naast knieptang) en in Beetsterzwaag (q 6 naast knieptang en earkrûper), terwijl het geheel geïsoleerd staat in Nijemirdum (n 8). In Paesens werd de vervorming ‘varkensstekker’ opgegeven (q 2). 3. De samenstellingen met gaffel-. Deze vormen overheersen in Drente, Salland, een deel van Twente en in de Graafschap (Achterhoek). De twee meest gangbare combinaties, gaffeltand en gaffeltang (met klankvariaties in het tweede lid: -tand(e), -taand, -tang(e), -taange) zijn geografisch moeilijk van elkaar te scheiden. a. gaffeltang: in de Achterhoek vrijwel het enige woord naast spaarzamenlijk oorworm (1a) ten Z. van de lijn Eibergen (t 17), Groenlo (t 18), Lichtenvoorde (t 19), Westendorp (s 19), Doetinchem (r 19); in Overijssel overheerst het sterk zijn concurrent gaffeltand boven de lijn Wierden (t 14), Nijverdal (s 14), Wijhe (q 14); ten Z. van die lijn werd het opgegeven door Enter (t 15), Hengevelde (t 16) en Zenderen (u 15 naast knieptang)Ga naar voetnoot1. In de kop van Overijssel komt het slechts voor in het Z.O. van de gem. Steenwijkerwold (q 9) en in Wanneperveen (q 10). In Z.W. Drente met het aansluitende Overijsselse gebied van Rouveen-Avereest is het zwak vertegenwoordigd: Veendijk (r 10), Drogteropslagen (s 11); maar wel is het opgegeven voor Nijensleek (r 8), Wapse (r 8), Diever (r 8), Dwingelo (s 8), Lhee (s 9), Pesse (s 9), en in het Westen van Oosten het Oosten van West-StellingwerfGa naar voetnoot2. Ook in het Z.O. van Drente komt het meermalen voor: Zwinderseveld, Dalen (u 10), Schoonebeek (v 10), N. Dordrecht (v 9), Erm (u 9), Z. Sleen (u 9), Schoonoord (u 8), Odoorn (v 8), Valthe (v 8), Roswinkel (w 8); in verschillende van deze plaatsen naast andere benamingen: gaffeltand of knieptang. Zelden in Noordelijker Drente: Laaghalerveen (t 7), Smilde (s 7), Oude Molen (t 6), Bunne- | |
[pagina 163]
| |
winde (t 5), Borger (v 7). Een enkel geval in Groningen: Jipsinghuizen (w 7). b. gaffeltand: vrijwel alleenheersend in het gebied tussen de gegeven lijnen Eibergen-Doetinchem en Ootmarsum-Wijhe (zie a); verder overheersend in het Zuidelijke gedeelte van de Z.W. hoek van Drente + aansluitend gebied in Overijssel; met -tange gemengd in Z.O. Drente en overigens sterk overheersend in Midden en Noord Drente. c. graffeltand verspreid in de Graafschap en ter weerzijden van de grens Salland-Graafschap: Bathem (r 15), Colmschate (r 16), Epse (r 16), Harfsen (r 16), Warnsveld (r 17), Hengelo (r 18), IJzevoorde (r 19, naast gaffeltang), Ruurlo (s 17), Lochem (s 17), Larensebroek (s 16), Groenlo (t 18). d. gaffeltieke op de grenzen van het oortiek-gebied en Drente: Nieuw-Buinen (v 17), Emmererfscheidenveen (w 9 naast knieptange), in Kolham (u 4), Kielwindeweer (u 5) en Wildervank (v 6), behalve in E. steeds naast oortiek in dezelfde plaatsen. e. gaffel alleen, in Staphorst en Rouveen (r 11). 4. De samenstellingen met kniep-. a. knieptang(e) is de meest verbreide vorm in deze categorie; het doet zich voor in verschillende streken, vooral in de Oostelijke grensgebieden en merkwaardigerwijze in het Friese zandgebied. Precieser aangeduid zijn er drie streken, aldus: 1. in het O. van Twente, speciaal ten Noorden van Hengelo is het vrijwel het enige woord. In het Westelijke randgebied kennen enkele plaatsen het naast gaffeltand (of -tang). Beide woorden hebben ook De Pollen (t 13) en Votmarsum (v 14). Zuidelijker op de grens met Gelderland is het ook opgegeven voor Markvelde (t 16). 2. Naar het Noorden schijnt het na Sibculo en Kloosterhaar (u 12) te verdwijnen, maar in het Zuid-Oosten van Drente is het tussen gaffeltange en gaffeltand weer ruim vertegenwoordigd, afnemend naar het Noorden, ten Zuid-Oosten van de lijn Kerkenbosch (s 10), Hoogeveen (s 10), Nieuw Balinge (t 9), Odoorn (v 8). Noordelijk daarvan is het alleen nog gesignaleerd in Gasselte (u 7). 3. Het derde verschijningsgebied is dan het Friese gebied van Smallingerland, Opsterland en Schoterland; en aansluitend daarbij in het Zuiden: enkele plaatsen in Ooststellingwerf en in het Noorden: het Zuidwestelijke deel van Westerkwartier. b. knieptand: naast knieptange alleen in Denekamp (w 14). c. kniepworm: in Barchem (s 17), Usselo (v 16), Enschede (v 16). d. knieper: werd naast knieptang (en oortiek) opgegeven in Kornhorn (W. kw. r 4). | |
[pagina 164]
| |
Met voorbijgaan van details (waarvan niet alle in dit verband konden worden vermeld) kunnen we zeggen: 1. het Westelijk Friese gebied sluit zich aan bij Noordholland. 2. Groningen, Friesland, Veluwe (en Westen), hoewel verschillend in het tweede lid, hangen in zoverre samen, dat ze één lijn trekken wat betreft de eerste component (oor-). 3. het Saksische taalgebied van Drente-Overijssel-Gelderland vormt een samenhangend geheel, maar twee benamingen kruisen elkaar: gaffeltand, -tang van Zuid naar Noord of omgekeerd - knieptang van Zuid-Oost naar Noord-West. Aantrekkelijk moet het lijken te zoeken naar historische achtergronden voor dit kaartbeeld. Daarvoor hebben we echter nog geen werkelijk historische gegevens; bovendien kan men op één kaart slechts ijle speculaties bouwen. Wel hoopt mijn assistent, Dr. A. Sassen in een volgend artikel een korte beschouwing te leveren over de etymologische tegenstellingen en samenhangen tussen deze benamingen voor de oorworm. Overigens stellen we de grondkaart en het materiaal gaarne voor dieper-belangstellenden ter beschikking in ons Dialectbureau.
Groningen. G.A. van Es |
|