Taal en Tongval. Jaargang 6
(1954)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe benamingen van de vlinder in Midden-NederlandProf. Pauwels heeft in zijn studie over de vlindernamen, opgenomen in de H. Top. Dial. van 1936 naast eigen gegevens en die van de Zuidnederlandse Dialectcentrale, ook de notities verwerkt, die zin 20 van Blancquaert's lijst over de naam van dit insect toen had opgeleverd. | |
[pagina 108]
| |
Dank zij Schrijnen's art. in de Beiaard van 1917 was het Pauwels voor het oostelijk deel mogelijk een overzicht te geven tot de streek der grote rivieren. Het moet prof. Blancquaert voldoening geven te zien, hoe op het ogenblik de vlindernamen met behulp van het materiaal voor zijn Atlassen kunnen worden bekeken tot ongeveer de zuidkust van de voormalige Zuiderzee. Wel is het jammer, dat ik voor Holland en west-Utrecht, als ook voor de Achterhoek en zuid-Overijsel hierover niet de beschikking had. Prof. Pauwels heeft mij de gegevens, die hij indertijd voor Nederland had verzameld, afgestaan en drs. J. Passage heeft mij zijn aantekeningen, uit zijn opnamen voor Atlas X, meegedeeld. Vraag 8 van de 18de lijst, uitgezonden door het Dialectenbureau te Amsterdam, heeft het mij mogelijk gemaakt de hiaten aan te vullen. Het woord uit de tegenwoordige cultuurtaal, vlinder, blijkt in het westen de benaming te zijn, alleen bestaan daarnaast namen van het type kapel, terwijl op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden met een paar plaatsen op de Veluwe ook uul in gebruik is. Het woord vlinder maakt carrière. In verschillende opgaven leest men: de jongeren vlinder, de ouderen... en dan volgt de plaatselijke benaming, of ook wel: nu vlinder, vroeger zei men... enz. Gaat men in oostelijke richting, dan volgt op de benaming kapel er een, die samengesteld is met -vogel en ook met -vleugel: pennevogel en -vleugel, pannevogel en -vleugel, spannevogel en -vleugel, zomervogel. Zomervleugel ontbreekt. De vocaal in de eerste lettergreep van vogel is niet in de hele streek gelijk, het is een u, ook een ɔ, o., ook een œ en ø. Deze variaties zijn eigen aan het woord vogel. Zij kunnen hier dus buiten beschouwing blijven. De nachtvlinder heet op veel plaatsen œ˔▴yl, yl, u▴l, op andere mɔt en op sommige zowel het een als het ander, een gevolg van niet nauwkeurig onderscheiden. Maar uilen enz. en motten worden niet geacht pennevogels en -vleugels te zijn, een bijzonderheid in de naamgeving, waarop al meer de aandacht is gevestigd: een bepaald soort dier wordt benoemd, de meer algemene naam voor de grotere groep, waartoe het behoort, is onbekend. Op mijn kaart staan de namen van de dagvlinder. De naam kog, die Schrijnen opgeeft voor kleine gebieden in oost-Noord-Brabant, bestaat daar nog. Passage heeft hem gehoord in L 209a en L 186 voor de nachtvlinder. In het Amsterdamse materiaal trof ik kog voor vlinder in het algemeen aan in de opgaven van L 184a en L 190, voor nachtvlinder in die van L 185, 186, 188 en 209a. Een samenstelling met mus, mus heeft hierin de ruimere betekenis | |
[pagina 109]
| |
[pagina 110]
| |
vogel gekregen, is: fli▴mœs (in L 250 en 268). Flippeteer van L 263 en 264. - Schrijnen vermeldt het voor L 263 - vormt met flikketeer en flikkerantier van de Antwerpse Kempen één groep. Snuffel, wat mij alleen bekend is uit L 244 en 265, komt voor op de grens van Noord-Brabant en Limburg, ook van Belgisch Limburg. De groep schoenlapper, panlapper, etc. van Pauwels, ontbreekt ook hier niet. sΧunlɑpərs heten in L 93 de bruine vlinders, pɛnlɑpərs de dagvlinders in L 47 en 88, pɑnəlɛpərs in L 113, 114, 159c, 160, 163 en 164. Het is wel opmerkelijk dat deze benamingen in ver van elkaar gelegen plaatsen voorkomen, dat men dus op verschillende plaatsen dezelfde gedachtensprong heeft gemaakt. Het is mij een raadsel, hoe Schrijnen voor de grensstreek tussen Noord-Brabant en Gelderland, het grootste deel van Maas en Waal, voor het Rijk van Nijmegen en het zuidelijk deel van de Over-Betuwe alleen pannevogel kon opgeven. Stonden hem slechts notities uit de grotere plaatsen ter beschikking? In Nijmegen en Grave (L 110) werd inderdaad die naam genoemd, en ook in L 100, 153 en 116. In het westen heet de dagvlinder pɛnəvlø▴gəl, in het oosten pɑnəvlø▴gəl, spɑnəvlø▴gəl, spɑnəvo▴gəl. Of Schr. wel goed op de hoogte was, toen hij verklaarde, dat in een gedeelte van oost-Noord-Brabant ons insect niet anders heet dan vlinder? In L 146 kreeg ik, als in L 145, zomərvo˒▴gəl, in L 152 zɔmərvɔgəl, wat ook staat op de Amsterdamse lijsten van die plaats. In L 149 noteerde ik inderdaad alleen vlinder. Ook in L 212 heeft Passage pɑnəvoːgəl gehoord. Toch blijft hier langs de Maas het aantal plaatsen met vlinder opvallend groot. Het gedeelte van de Rijnprovincie, dat grenst aan Noord-Limburg heeft volgens het Rheinisches WörterbuchGa naar voetnoot1 Pfannenvogel (is de p hier verschoven?). Even ten noorden van Venlo wordt het Schmetterling. Bij de Nederlandse grens, ten zuiden van Lobith (L 180), ligt links van de Rijn een klein gebied met Pfannenflugel, rechts een met Spannflügel. Ten zuiden hiervan is het Spannvogel en hierbij sluit in oostelijke richting een streek met Sommervogel aan. Alle benamingen, die in ons land in deze buurt ook in gebruik zijn. Sinds men geconstateerd heeft, dat het woord flinder reeds in de 14de eeuw voorkomt in een Engels dialect (Kent) en dat het daarin beschouwd wordt als ontlening uit het mnl.Ga naar voetnoot2, staat het wel vast, dat ook vlinder een oude benaming is, al heeft men die dan het eerst bij Kiliaen | |
[pagina 111]
| |
aangetroffen. Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat het me. het ontleend heeft aan een onzer kustdialecten. Ook nu nog is vlinder het woord van de zeekant. Pauwel's noemt in West-Vlaanderen 8 plaatsen, waarin vlinder de enige benaming is, terwijl in 35 andere vlinder met een andere naam er naast bekend is. Zuidoost Walcheren heeft eveneens vlinder. Vlinder komt in het zuidelijk deel van Vlaamssprekend België niet voor. In het noordelijk deel, in de provincie Antwerpen, dichtbij de Nederlandse grens wel, maar niet als enige benaming. Dit is het wel in de omgeving van de stad Antwerpen. Op Heeroma's uierkaart is te zien, dat de kuststreek een eenheid vormt in de benaming van dit orgaan. Elder heet het daar en deze naam is ook bekend uit midden-Engeland. In het noorden van Belgisch Limburg is vlinder, naar het schijnt de laatste tijd doorgedrongen. Op het vasteland van Zuid-Holland met west-Utrecht en heel west Noord-Brabant, de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden met uitzondering van Noord- en Zuid-Beveland spreekt men over een vlinder en ook over een kapel. De mening van Schrijnen en Pauwels, dat kapelGa naar voetnoot1 vóór vlinder het cultuurwoord is geweest, lijkt mij bevestigd door de omstandigheid, dat dit kapel in het oostelijk deel van ons gebied in de grotere plaatsen gebruikt wordt naast de streekbenaming. Zo in Deventer (F 133), Delden (G 203), Doesburg (F 204), Gennep (L 164); in Arnhem (L 23), Oss (L 99) en Venlo (L 271) praat men over een vlinder maar ook over een kapel. Oostelijk van de streek, waarin tot voor korte tijd kapel de enige benaming is geweest, krijgt men in de rivierenstreek een compositum met vleugel. Op de noordwest-Veluwe een met vogel. Dat een diertje, dat vliegt, door uitbreiding van betekenis een vogel kan genoemd worden, is wel te begrijpen. Maar wat is de betekenis van het eerste lid? De andere composita met vogel zijn hier: panne-, spannevogel. Verklaringen als beestje, dat op of onder de pannen zit voor het eerste, als diertje, dat voortgekomen is uit de spanners, een bepaald soort rupsen, en vervolgens met uitbreiding van betekenis uit alle rupsen, kunnen buiten beschouwing gelaten worden. Kiliaen noemt de papilio ook pellevogel of pennevogel. Pellevogel is volgens hem Sicambrisch. De Teuthonista geeft als synoniemen: capelle, pennenvogel, vivalter. Het mnl. somt als vindplaatsen van pellevogel op | |
[pagina 112]
| |
één, die te vinden is in de levensschetsen uit het klooster Diepenveen en één, die voorkomt in het Geld. Maandwerk (2, 10). Pennevleugel wordt niet vermeld. De betekenis van het zelfst. nwd. pellen is kleed van kostbare stof, van het bijv. nwd.: van pellen gemaakt of ook: de kleur van pellen hebbend, d.i. purperkleurig zijnde. Nu kunnen de vleugels van bontgekleurde vlinders, b.v. dagpauwoog, atalanta, enz. gemakkelijk tot vergelijking met een kostbare stof brengen. De benaming van deze is dan overgegaan op alle dagvlinders. Toen het woord pellen van dit compositum niet meer begrepen werd, kon pelle(n) worden tot penne. Dat er overeenkomst is gezien met een pen, een veren pen dan, lijkt mij niet waarschijnlijk. Van penne is het panne geworden, waarschijnlijk doordat de meer open uitspraak van de ɛ de æ nog opener is geworden. De isofoon ɛ/æ loopt door de rivierenstreek. Daar het eerste lid betekenisloos geworden was, kon panne worden tot spanne. Maar naast penne-, panne, spannevogels zijn er penne, panne-, spannevleugels. Nu is het een feit, dat aan een vlinder de vleugels het meest opvallen. De naam vleugel is gegeven aan het hele insect. Het is te hopen, dat het weldra mogelijk zal zijn met behulp van het materiaal van de Atlassen de vlinderkaart af te maken en dat schrijver dezes of iemand anders daarop dan meer commentaar zal kunnen geven, dan in deze bijdrage mogelijk was. A.R. Hol |