Taal en Tongval. Jaargang 6
(1954)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Structuurvergelijking tussen Nederlands en AfrikaansHet vraagstuk van de verhouding tussen het Nederlands en het Afrikaans is tot nu toe vrijwel uitsluitend onderzocht van het standpunt van de externe taalgeschiedenis en de historische grammatica. Hierdoor valt dit onderzoek samen met dat naar het ontstaan van het Afrikaans en zo is dan ook, uit de aard der zaak, de nadruk gevallen op de verschijnselen die de divergerende ontwikkelingstendenzen demonstreren. Men onderzocht de krachten die ten slotte twee talen deden ontstaan, al heeft een reactie op de zg. creoliseringstheorie weer de aandacht gevestigd op materiaal en kenmerken van onmiskenbaar Nederlandse aard en oorsprong. De structurele taalwetenschap, die, zoals men weet, tot nu toe in de eerste plaats problemen van synchronische aard heeft trachten op te lossen, kan op een eigen en een in verschillende opzichten wellicht verrassende wijze een bijdrage leveren tot het taalhistorisch onderzoek, zonder daarbij haar eigen doelstelling - d.i. het verschaffen van inzicht in een telkens weer specifieke taalstructuur - op te geven. Integendeel, het onderzoek naar structuurkenmerken van resp. het Nederlands en het Afrikaans, dat gestimuleerd wordt door de wisseling van overeenkomst en verschil tussen de beide talen, geeft aanleiding tot vergelijking van de beide opengelegde taalstructuren, en uit een dergelijke vergelijking treedt de vraag naar de verklaring, treedt dus - naast de synchronische - de taalhistorische probleemstelling opnieuw naar voren. Aan een enkel voorbeeld, een der resultaten van een Nederlands-Afrikaanse samenwerking op een taalkundig gebied waarop tweeledig georiënteerd ‘moedertaalbesef’ wordt vereist, mogen de perspectieven van zulk een structuurvergelijking worden gedemonstreerdGa naar voetnoot1. De wetenschappelijke persoonlijkheid van de Jubilaris, die door consequent veelzijdig georiënteerd taalonderzoek de neerlandistiek steeds wist uit te heffen boven meer of minder verkapte regionaal gerichte probleemstelling (‘hollandistiek’ en haar Vlaams pendant!), is daartoe zelf reeds een krachtige stimulans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De syntactische structuur van zowel het Nederlands als het Afrikaans (twee historisch gegeven feitencomplexen!) wordt onder meer gekenmerkt door de zeer belangrijke regel: ‘De nadere specificatie gaat vooraf’. Hierdoor wordt bv. de woordvolgorde in de adnominale groep geheel bepaaldGa naar voetnoot1:
Maar in de verbaalgroepen gaan de twee talen soms uiteen. Beschouwen wij, uit een veelheid van voorkomende modellen, eerst de volgende structuurmodellen van Nederlandse zinnen; hierbij vooraf opmerkend, dat wij een taalgebruikseenheid welke in zich zelf of door de context-syntaxis gekenmerkt wordt door het voorkomen van S. Vf, een zin noemen.
Allereerst constateren wij - in dit geval niet ten overvloede -, dat de Bijzin tegenover de Hoofdzin gekenmerkt wordt door het scheidbaar zijn van de syntactisch complementaire groep S... Vf. In de Bijzin komt dan Vf, nu dit taalgebruiksmoment ‘vrij’ is, in eindpositie te staan, in overeenstemming met de hierboven genoemde regel voor de specificatie; Vf is namelijk de complementaire en derhalve primaire bepaling van het Subject, dwz. van die er-zijns-vorm die door het Verbum finitum op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
specifieke wijze in de tijd gesteld wordt (een typologisch feit dat voor alle Westerse cultuurtalen in de laatste eeuwen schijnt te gelden). De andere, adverbiale, bepalingen moeten daaraan dus voorafgaan. Maar wanneer Vf in de Bijzin een semantisch complementaire verbaalgroep isGa naar voetnoot1, dan kan daarin de vervoegde verbaalvorm (de tijds-indicator) ook vóór het z.g. verleden deelwoord (de specificator van de er-zijns-wijze) staan. In zulk een geval praevaleert dus de specificatie binnen de verbaalgroep boven de specificatie binnen de zin. En deze mogelijkheid van keuze blijkt voor het Nederlands tegenover het Afrikaans kenmerkend te zijn. Het Afrikaans heeft de volgende syntactische structuurmodellenGa naar voetnoot2, die corresponderen met de hierboven genoemde Nederlandse voorbeelden:
Het Afrikaans heeft dus hetzelfde kenmerkende structuurverschil tussen Hoofdzin en Bijzin als het Nederlands; ook hier komt in de Bijzin Vf in eindpositie te staan. Het verschil is echter, dat de tijds-indicators het, word, is en was in de verbaalgroep uitsluitend de eindpositie kunnen innemenGa naar voetnoot3. Deze fixatie van één model, waar het Nederlandse taalsysteem conventionele varianten heeft, is in overeenstemming met de tendenz die de reorganisatie van het historisch gegeven taalmateriaal gedurende de ontwikkelingsperiode van het Afrikaans beheerst. Een veelzijdig doorgevoerd historisch onderzoek naar de syntactische structuurmodellen van Nederlandse omgangstaal in de XVIIde en XVIIIde eeuw zal het mogelijk kunnen maken, te bepalen of in het Afrikaans hier een keuze werd gedaan dan wel of het taalgebruik in het kader van het taalsysteem in de loop der tijden conservatief is gebleven, óf dat dit kenmerk van de Bijzin samenhangt met de eigen structuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het verbaalsysteem van het Afrikaans. Juist structuurvergelijkingen tonen aan, hoezeer er een leemte is gebleven in onze kennis van het Nederlands taalverleden door de eenzijdige bestudering van de historische grammaticaGa naar voetnoot1. Het kiezen van slechts weinige gevallen binnen een wijd veld van onderzoek is altijd onbevredigend. Bij een structurele analyse wordt dit bovendien nog als een principieel tekort gevoeld en kwelt dit het geweten van de onderzoeker. Een dergelijke analyse krijgt immers juist haar waarde (en haar bekoring!) wanneer men kan laten zien hoe inderdaad ‘alles met alles samenhangt’. Mogen deze weinige bladzijden, met het weinige al te weinige dat daarin gedemonstreerd kon worden, echter gelden als een voorproefje van substantiëler ‘kos vir Nederlands-Afrikaanse taalkundiges’. W. Gs Hellinga J. du P. Scholtz |
|