Taal en Tongval. Jaargang 6
(1954)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||
Uit het SchiermonnikoogsHet zou de jubilaris en mij een grote voldoening geschonken hebben, wanneer op deze plaats een studie gepubliceerd had kunnen worden die berustte op de Friese dialect-atlas uit de ‘Reeks Nederlandsche Dialect-Atlassen’, die onder zijn voortreffelijke leiding tot stand is gekomen. Echter de atlas is nog ter perse, zodat ik het materiaal helaas nog niet heb kunnen gebruiken. Toch zij het mij vergund ter ere van de zestigjarige twee gevallen uit het meest Noordelijke dialect dat op de atlassen voorkomt, namelijk dat van Schiermonnikoog, te behandelen. Het dialect van de ‘lytj pôle’, zoals de eilanders hun eiland wel noemen, behoort met dat van Hindeloopen en Terschelling wel tot de meest afwijkende van de Friese dialecten, zoals uit bovenbedoelde atlas zal blijken. Het heeft dan ook nog al eens de aandacht getrokkenGa naar voetnoot1, maar een afdoende beschrijving is er nog niet van verschenen, al heb ik gegronde hoop, dat die binnen enige jaren te verwachten is. Er is haast bij dit werk, want de taalkundige toestand verandert snel op het eiland door de invloed van de inkomende bevolking (in hoofdzaak Friezen en Groningers). Toch leeft de liefde voor de eigen taal nog sterk bij de ‘autochthone’ bewoners. Het eerste geval dat ik wil noemen betreft de woordontlening. Bij een gesprek dat ik met een enthousiast dialectspreker had, klaagde deze er over, dat het Schiermonnikoogs zo hard achteruitging. ‘Ik hoorde zo pas de kinderen “ferstoppertje” spelen’, zo zei hij. ‘Direct vroeg ik ze waarom ze het mooie oude Schiermonnikoger woord ʹdɛləfre▴ niet gebruikten, dat wij in onze jeugd zeiden. Ze kenden het niet meer’. Het woord trof me om zijn Frans uiterlijk en ik hoorde er delivrez in. Echt Schiermonnikoogs was het ongetwijfeld niet. Een oudere bewoner deelde me mee dat het op Schiermonnikoog omstreeks 1890 in gebruik was gekomen door de kinderen van de burgemeester, de heer Eyck van Zuijlichem. Deze had in Amersfoort gewoond en vertrok van daar naar Schiermonnikoog. Het zou interessant zijn te weten of het woord inderdaad in Amersfoort voorkomt of -kwam. Ik kon hier nog geen onderzoek naar doen. Wel bleek me dat het in Haarlem door de jeugd gebruikt werdGa naar voetnoot2 en in Monnikendam. Dr. M. van den Hombergh-Bot deelt in haar | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
dissertatieGa naar voetnoot1 mee dat men in genoemde plaats zegt dɛləvərè▴j en ze geeft deze omschrijving: De medespelers stellen zich verdekt op en roepen daarna dɛləvərè▴j ten teken dat degene die ‘hem is’, kan komen zoeken. Ze hollen om de huizen heen. Als degene die hen tikken moet, van honk is, vliegen ze er heen en roepen ‘in de vree’. Als de mededeling dat het woord door het burgemeestersgezin op Schiermonnikoog is gebracht, juist is, hebben we hier een aardig voorbeeld van de invloed van een enkel gezin op de taal van deze keine gemeenschap en tevens zien we, hoe een ‘vreemd woord’ voor anderen een oud dialectwoord wordt. Het woord is naar mijn weten verder in Friesland onbekend. Naast dit woord kent men in Schiermonnikoog ook het oudere friese woord fərʹsidə▴a▴lsjə; tegenwoordig gebruiken de kinderen ferstoppertje of ferstopperstje. (Het Sch. kent de verbinding -tsje niet). Ook blijkt het dat het hoog tijd wordt het complete woordmateriaal van het Schiermonnikoogs te verzamelen en liefst in ‘betekenisvelden’. Behalve dat een dialect nieuwe woorden overneemt, bewaart het ook veel ouds. Het was juist om dat oude, dat aanvankelijk de dialecten bestudeerd werden, en ook nu nog vormt het oude dat in de algemene taal verloren is gegaan, maar in de dialecten voortleeft één van de interessantste en bèlangrijkste onderdelen van deze studie. In het vastelandsfries is het genus-onderscheid bij de begeleiders van de substantieven verdwenen; de toestand is daar ongeveer zoals in het A.B.N. Op Schiermonnikoog zijn er echter nog resten van bewaard. Het oudfries kende als demonstratief pronomen en als artikel de vormen thi voor het mannelijk enkelvoud en thiu, dio voor het vrouwelijk. In de loop der zestiende eeuw kwamen overal de -d-vormen in gebruik en werd het artikel de, maar het aanwijzend voornaamwoord kreeg de vorm die voor het mannelijk en dio voor het vrouwelijk. Dit dio verdween uit het vastelandsfries en werd die. Bij Gysbert Japicx komt nog een enkele maal jae voor in de verbinding met faem: jae faem (dat meisje). Op Schiermonnikoog en elders werd dio tot jo vereenvoudigd en zo vinden we in het enkelvoud die en jo als genusonderscheiding. In het meervoud bleef de da-vorm (ofri, thâ, dâ) voor alle geslachten. Derhalve:
Verder ook die blompot, jo blom, jo deus (doos), jo kruk, enz. | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
Zo vinden we straks in de atlas: jʊ pɔ˔▴.r, jʊ daːr en da˔ rø▴zə, die peer, die deur, en die rozen. Het Schiermonnikoogs vertoont hierin grote overeenkomst met de noordfriese dialecten van Amrum en Föhr, die ook het artikel en het demonstrativum gescheiden hebben: artikel: a(e) en het demonstrativum: di, jü, det, meervoud doGa naar voetnoot1, eveneens met het Moringer dialect op het Noordfriese vasteland: echter art. en pron. dem. de, jü, dat, mv.: daGa naar voetnoot2. Ook het adjectief heeft in sommige gevallen een ‘mannelijke’ vorm; wanneer het attributief gebruikt wordt, krijgt het een -e, als het bepaalde artikel of een ander bepalend woord voorafgaat, en -en, wanneer het volgt op het onbepaald artikel; voor een vrouwelijk of onzijdig substantief blijft het onveranderd. Dus: de meui haun (hand), maar de meuie stuel (stoel) in lytj haun maar in lytjen stuel. De uitgang is waarschijnlijk een overblijfsel van de uitgang van de accusatief. Ook Amrum en Föhr kennen de -en uitgang: an letjen manGa naar voetnoot3, eveneens het Moringer Noordfries, dat evenals het Schiermonnikoogs -e en -en gebruiktGa naar voetnoot4. Dit oud en nieuw uit Schiermonnikoog moge ditmaal volstaan om onze waardering te uiten voor het werk van de jubilaris.
Oegstgeest. K. Fokkema |
|