Taal en Tongval. Jaargang 6
(1954)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Over enige gevallen van ie > î bij homoniemenverwisselingDe klanken die oude ie voortzetten verschillen in onze dialecten meestal zeer, en in ieder geval merkbaar, van die welke uit î ontstaan zijn. Bij verschil in eind- en uitgangspunt moet men noodzakelijk besluiten dat ze, in één zelfde streek nooit met elkaar identisch geweest zijn. De veelvuldige pre- en vroeg-Mnl. î-grafieën voor ie en zelfs het door-elkaar haspelen van ie en î bij sommige copiïsten, waaronder vooral die van het La.-hs. uitmunt, kunnen dat besluit niet wijzigen. Zij verplichten ons echter wel te vermoeden dat ieder dialect na de monoftongering van ie - die wellicht in onze oudste letterkundige teksten ver gevorderd, zoniet voltrokken was - en vóór de merkbare diphtongering van î - waarvan het begin zeker veel hoger opklimt dan haar weergave in het schrift - een min of meer lange periode gekend heeft, waarin ie en î door zeer nauw verwante klanken werden vertegenwoordigd. Daar de huidige resultaten van elkaar afwijken, soms tot volkomen tegenstrijdigheid toe (vgl. Gronings schaiten en schieten = Tongersch ṣî.ten en ṣaiten), zal bedoelde periode van quasi-identiteit ook in iedere streek een verschillend begin- en eindpunt gehad hebben. In die periode konden dan bij gunstige omstandigheden, onder een of andere, normaal onbewuste, psychische drang, ie en î uitzonderlijk gelijkgesteld worden. Een dergelijke drang was de rijmnood (de studie van Maerlant's zeldzame ie: î rijmen in Franck's Alexander-uitgave van 1882 is zowat het begin der discussies over de verhouding ie: î); maar we vinden die dwang ook in het zwak van ongeletterden zowel als van geletterden voor, op homoniemenverwisseling berustende, verrassende en liefst triviale pseudo-beeldspraak, die, veelal reeds bij de derde toehoorder en dan normaal bij het hele nageslacht (taalkundigen inbegrepen) voor echte beeldspraak wordt gehouden. De volgende voorbeelden zullen verduidelijken wat hier bedoeld wordt.
I. Schuermans vermeldt voor schijten, uitschijten de bet. uitschieten, uitrafelen, af- en inzakken en merkt daarbij (voor de op hem volgende generatie heretisch, maar niet minder juist) op: ‘hier kan schijten wel voor schieten staan; men zegt ook die kant(barm) schiet af’, wat Teirlinck bevestigt met: dien barm, die mijt, schijt af of in. In het Hageland griffelde zich hierop een nieuwe homonymie: van wegschijten voor weg- | |
[pagina 84]
| |
schieten kwam men over een andere bet. van schijten (Kil. schijten = vijsten) tot wegvijsten, op bedremmelde of sluwe wijze er van door schieten; waarbij dan ook composita met af-, achterna, enz. Deze gezegden werden dan door dietse, later verwaalste, uitwijkelingen naar het Luikse gebracht en daar door hen gecalkeerd. Zo vindt men bij Haust: les tères hitèt (hiter < schiten) djus del hûrêye, de aarde schiet van den barm af; dès hayis' qui hite tot èvôye, schalieschilfers die ‘wegschijten’; en aansluitend bij het secundaire gezegde uit het Hageland, li måhîre pète évôye, de wand ‘vijst’ weg of af.
II. Voor uitschijten kent Schuermans ook de verspreide bet. uitschelden. Als men bedenkt dat mnl. verba met nauwverwante bet. als oplopen, opvaren, opspreken, toeschieten e.a. de datief van de pers. regeren en dat schelden met te geconstrueerd kon worden (= uitvaren tegen), dan vermoedt men onmiddellijk dat we hier te doen hebben met een oorspronkelijk intr. uteschieten = uitvaren. In een zinnetje als hi schiet te hem uut, hij vaart tegen hem uit, werd te volkomen opgeslorpt; het resultaat was hi schiet hem uut, waaruit dan... natuurlijk... hi schijt hem uut.
III. Het Mnl. enen te hovede spreken of lopen betekent iemand smaden (vgl. enen oplopen, opvaren en Nl. tegen iemand uitvaren, iemand voor het hoofd stoten). Wanneer we in een banaal zinnetje als hi laet hem (= zich) niet te hovede lopen het laatste woord door zijn gangbaar equivalent schieten vervangen (vgl. Mnl. enen toeschieten Nl. tegen iemand uitschieten), hebben we het rechtstreeks prototype van Antw. hij laat (hem) niet op zijn kop schijten... dat toch wel niemand, hoop ik, voor een oorspronkelijke, echte, metafoor zal willen houden.
IV. Alle Znl. Idiotica kennen zij schijten uit één gat, zij zijn het roerend eens, waarbij aansluit het Luikse i tchiyèt po l'minme cou (reeds in een Pasquèye van 1732, cf. Spot 891). Het Mnl. (ge)sate is zowel huis en hof als... achterste (Hgd. Gesäss); het prototype zal dan geweest zijn: si schieten uut ener (ge)sate, zij zijn afkomstig van - behoren tot - hetzelfde hof, (en verdedigen dus dezelfde belangen)Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 85]
| |
V. Praktisch gelijkwaardig is het N. Nl. zij schijten in één pot, en dat zou een geniepige Grunneger Stoupschieter of ook een kale - maar plezierige - Mezeikenêr vandaag nog opnieuw scheppen, indien hij door een Brabander, resp. een Tongenaar nog kon horen zeggen ‘zij schieten (storten hun bijdrage, fr. écot < schot) in dezelfde broederschapspot’ d.i. zij staan onder eenzelfde potmeester, zijn lid van hetzelfde gild. Hierbij de, laat ons maar zeggen cuphemistische, variante: in één potje pissen op Goeree (N.T. XIII, p. 132). Zoals bij alle vorige gezegden is het oorspronkelijke type nuchter en deftig; de triviaal-grappige var. is secundair, en haar psychische natuur speelde ongetwijfeld een rol bij de phonetische verspringing.
VI. De meeste der besproken gevallen van schieten > schijten dagtekenen wel uit de tijd toen de î nog niet gediphthongeerd was, en dus zeer kort bij de ie stond. Toch kon de verspringing ook in later tijd nog gebeuren: overal en in alle eeuwen hebben de mensen een open oor gehad voor opvallende klankvarianten in verwante, speciaal naburige, dial. In kringen van dietse inwijkelingen te Luik bvb. betekent ṣîten vandaag nog voor een Maazeikenaar schijten en voor een Tongenaar schieten. Dat wordt wel degelijk opgemerkt, en bij de minste aanleiding kan daar - nu zo wel als vroeger - mee gespeeld worden. Bij gebrek aan historische gegevens kan men weinig bevestigen over de ouderdom van de nu volgende Luikse gezegden, maar dat ze door ingeweken en verwaalste Vlamingen met schijten < schieten gecalkeerd werden zal men wel niet betwijfelen. De drie eerste staan bij Haust, het vierde vindt men in het Dict. des Spots onder no. 756. 1.Vos îrez lon, mins vos tchîrez près, vos dépenses vous auront bientôt ruiné. Vgl. gij zult ver komen, maar gij zult te kort schieten. De partikel te werd door zinphonetiek opgeslorpt. 2. ènn'a(tant qu') po tchîr dissus, il y en a à foison. Vgl. er zijn er genoeg om over te schieten (Mnl. over = op). 3. il est si lêd qu'i n'pout tchîr, il est horriblement laid. Vgl. hij is zo lelijk (mnl. lelijc is o.a. mismaakt) dat hij niet kan (op)schieten, groeien - gangbare bet. van mnl. schieten. Het gezegde had oorspronkelijk betrekking op een mismaakt kind. | |
[pagina 86]
| |
4. Vos l'kinohez; vos l'avez vèyou tchîr, vous le connaissez, vous avez vécu dans son intimité. Vgl. Gij kent hem, gij hebt hem zien (op)schieten, opgroeien, groot worden, met hetzelfde schieten als onder 3. De lezer lette op de fra. parafrase van deze dingetjes; en probere dan ook eens ze te interpreteren als z.g. ‘echte’ metaforen. Het bestek laat niet toe mijn documentatie uit te putten. Het spijt me o.m. niet te kunnen ingaan op die ezel of hondGa naar voetnoot1, die sedert eeuwen geld of goud schijt, en dit oorspronkelijk... (niet) schiet, en ook alleen door homoniemenverwisselingen een ezel of hond... geworden is. En ik zou ook gaarne gewezen hebben op een schijten van heel anderen oorsprong, nl. ontstaan door verkeerde regressie uit hi beschijt voor hi beschiet van beschien, ten deel vallen, komen tot of aan; waarbij zelfs kan gedacht worden aan een regelrechte oeroude 3 p. skît < skihit (dit laatste in v. 49 van het Hildebrandslied) die o.a. te Bree voortleeft (ṣîț, geschiedt en analogisch in meṣîn, misschien, naast normale ē < ie). Daarbij horen het bekende hij beschijt de galg nog en het minder bekende gentse tzal de pees beschijten (op niets uitdraaien)... dit laatste ook al met een pees die haar ontstaan aan homoniemenverwisseling dankt. En er is dan nog dat gekke zinnetje bij Van Dale de bakker heeft in den oven gescheten = hij heeft geen klanten meer. Een bakker kon vroeger zoals nu brood inschieten; maar wat hij nu niet meer kan, en vroeger, toen een vergunning van heer of stad nodig was, wel, dat is den oven (zijn beroep) inschieten (verbeuren). Bij een zinnetje als hij zal den oven nog inschieten (wegens zijn nalatigheid of oneerlijkheid), heeft dan een grapjas aan inschijten gedacht, en toen het malheur gebeurd was, daarbij op zijn manier een pret. gevormd: nu heeft hij... in den oven gescheten = den oven ingeschoten (verbeurd), wat natuurlijk meebracht dat hij in 't geheel geen klanten meer had. Ik hoop en wens van harte de Jubilaris het ontbrekende bij zijn volgend jubileum te kunnen aanbieden! J. Dupont |
|