Taal en Tongval. Jaargang 6
(1954)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||
De wetenschappelijke vaststelling van de Vlaams-Waalse taalgrensIn het veelzijdig taalkundig werk van de geleerde die wij vandaag huldigen, neemt het wetenschappelijk taalgrensonderzoek een niet onaanzienlijke plaats in. Twintig jaar geleden reeds, heeft een ‘Vlaamsch neerlandicus op den uitkijk’Ga naar voetnoot1 er terecht op gewezen dat voor de externe geschiedenis van onze taal ook ‘de factoren die op de verspreiding en de ontwikkeling van het Nederlandsch hebben ingewerkt en nog inwerken’ dienen behandeld te worden. Met het oog op de nauwkeurige afbakening van de huidige Germaans- Romaanse taalgrens in België, wenst Professor Blancquaert in deze lezing ‘enkele taalgrensmonografieën uitgaande van Vlaamsche neerlandici’ te zien tot stand komen, naar het model van de standaard-werken van J. Zimmerli over de taalgrens in Zwitserland en van P. Lévy over de Frans-Duitse taalgrens in Elzas-Lotharingen, waarop hij dan ook de aandacht heeft gevestigdGa naar voetnoot2. De Jubilaris heeft de taalgrens onderzocht naar aanleiding van zijn dialect-enquêtes met het oog op de uitgave van de Nederlandse Dialect-Atlassen, waarin telkens waardevolle gegevens worden medegedeeld over de taaltoestand in de betrokken taalgrensgebiedenGa naar voetnoot3. Als een wetenschappelijk onderdeel van de dialectstudie, dat tevens ook een practisch Vlaams belang oplevert, beschouwde Professor Blancquaert reeds bij de aanvang van zijn grootscheepse onderneming: ‘de beschrijving van de taalgrens, en die beschrijving moet niet alleen zijn: taalkundige photographie, maar ook taalkundige kinematographie’Ga naar voetnoot4. De onderzoeker van de levende dialecten is inderdaad dadelijk tot het inzicht gekomen dat tegenover een ‘versteende taalgrens’ ontstaan is ‘een levende grens, een grens die roert en zich verplaatst’, waarvan de taalwetenschap de bewegingen moet volgen en registreren. Dit is niet zo eenvoudig als men | |||||||||
[pagina 80]
| |||||||||
oppervlakkig zou kunnen denken, betoogt Professor BlancquaertGa naar voetnoot1, want de Vlaams-Duitse taalgrens is moeilijk te trekken omdat verwante dialecten geleidelijk in elkaar vloeien; de afbakening van de Nederlands-Franse taalgrens levert zwarigheden op omdat, ten gevolge van de in-en uitwijking, Nederlandstaligen en Franstaligen op bepaalde gedeelten van de taalgrens door mekaar wonen. In het bescheiden tijdschrift De Taalgrens - Orgaan van de Vereeniging ‘Taalgrens wakker!’, waarvan, jammer genoeg, slechts drie jaargangen zijn kunnen verschijnenGa naar voetnoot2, heeft de Jubilaris de tekst gepubliceerd van zijn lezing ‘Wat is taalgrens?’, gehouden te Brussel op de studiedag van 11 October 1931. Daarin wordt o.m. een methode aangeduid om de Vlaams-Waalse taalgrens zo objectief mogelijk te beschrijven en wij menen dat de stelling, door Professor Blancquaert voor meer dan twintig jaar verdedigd, niets van haar actualiteit, noch van haar waarde heeft verloren en dat zijn methode uiteindelijk toch eens zal moeten worden aangewend, om een einde te stellen aan de zo eindeloze als nutteloze redetwisten onder filologen en ook onder politici, vermits ‘een rationeele taalgrenspolitiek haar licht moet opsteken bij de taalwetenschap’Ga naar voetnoot3. Dat bij het wetenschappelijk vaststellen van de scheiding tussen Germaanse en Romaanse dialecten in ons land, de resultaten van de officiële taalstatistiek niet de geringste waarde bezitten, hoeft, met Professor Blancquaert, niet meer te worden betoogd. Men kan alleen maar wensen dat de sinistere klucht van de jongste taaltelling van 1947 zo volledig mogelijk zou vergeten en nooit meer herhaald worden. Zij heeft trouwens het objectief onderzoek in het taalgrensgebied, dat Professor Blancquaert als het enig mogelijke beschouwt in zijn genoemde lezing, ten zeerste bemoeilijkt. Wie met de taaltoestanden aan de taalgrens enigszins vertrouwd is, weet dat in bepaalde gebieden, met gesloten bewoning, een homogeen Vlaams gebied tegenover een homogeen Waals ligt, zodat de grens tussen eentalig Vlaamse en Waalse gemeenten, of althans gehuchten, tevens een scherpe taalgrens uitmaakt. Het Limburgse taalgrensfragment is voor dit geval het duidelijkste voorbeeld. In de westelijke helft van de taalgrens daarentegen, is de toestand meestal anders: zo wordt in de Dialect- | |||||||||
[pagina 81]
| |||||||||
Atlas van Zuid-Oost-Vlaanderen de taalgrens van Amengrijs tot St.-Renelde aangeduid door een volle lijn, waar zij scherp kan worden getrokken, doch door een kruisjeslijn, waar een gemengde taalgrenszone door de bewerkers van de Atlas werd vastgesteldGa naar voetnoot1. Hoe kunnen in dergelijke gemengde taalgrensgemeenten de taalverhoudingen worden beschreven? Professor Blancquaert stelt vast wie als Vlaming (en wie als Waal) moet beschouwd worden op grond van de volgende criteria:
Pour les Wallons: la même chose!’Ga naar voetnoot2. Dit onderzoek dient ter plaatse te geschieden door een paritaire wetenschappelijke regeringscommissie, werkzaam in subcommissies voor de verschillende provincies, onder de leiding van een algemeen bestuur dat voor de gelijkvormigheid van de werkwijze en voor de centralisering van de resultaten moet instaan. Alle overheidsdiensten staan ter beschikking van de commissie voor het verstrekken van alle gewenste inlichtingen, terwijl sancties worden voorzien tegen onwil en poging tot vervalsing. Een dergelijk onderzoek zou, volgens zijn ontwerper, in een betrekkelijk korte tijd kunnen geschieden. Het zou te eenvoudig geweest zijn indien een wetenschappelijke commissie met dit onderzoek zou zijn belast geworden! Ondertussen heeft men het verkozen de herrie rondom de toepassing van de taalwetten, die ongelukkig steeds vastgeknoopt wordt, aan de zgn. taaltelling te laten aangroeien en de denationalisatie van de bewoners der taalgrensgemeenten te laten voortwoekeren. Wel werd door de politieke afdeling van het ‘Centrum van onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken van de verschillende gewesten van het land’ (het zgn. Harmel-centrum) sinds einde 1950 gepoogd een oplossing te vinden voor het taalgrensprobleem en werd door J. van Crombrugge en J. Verroken een taalgrenskaart opgemaaktGa naar voetnoot3. Ik kan hier niet uitweiden over de waarde van het werk | |||||||||
[pagina 82]
| |||||||||
dat door het Centrum werd geleverd, maar dat een taalgrensonderzoek volgens de principes en de methode van Professor Blancquaert, dat ik op de eerste vergadering die door de afdeling van het Harmel-centrum aan het taalgrensvraagstuk werd gewijd, op 23 November 1950, levendig heb aanbevolen, door de Waalse filoloog E. Legros en natuurlijk door de (aanwezige!) Vlaamse, en Waalse politici, overbodig werd geacht, heeft mij ietwat ontgoocheld. Anderdeels werd bij de bespreking van het wetsontwerp betreffende de wijzigingen aan de taalwet van 1932, dat steunt op de besluiten van het Harmel-centrum, een amendement ingediend ‘strekkende tot de inrichting van een objectief onderzoek in de streek Komen-Waasten, de streek Moeskroen en de Platdietse streek, betreffende dewelke beslissende gegevens om de juiste taalverhoudingen vast te stellen, ontbreken’! Dit onderzoek dient te geschieden door een commissie benoemd door de Minister van Binnenlandse Zaken, en volgens objectieve normen, nl. ‘de taalstreek van de geboorteplaats van de inwoners, de taalstreek van de geboorteplaats van zijn ouders en de taalstreken in dewelke hij zijn woonplaats gehad heeft’. Professor Blancquaert heeft het, meer dan twintig jaar vroeger, niet anders bedoeld, maar ietwat eleganter uitgedrukt! Ondertussen moge de Jubilaris zich toch verheugen over de instemming die zijn plan in de loop der jongste jaren vanwege de Zuidnederlandse taalgrensonderzoekers heeft gevondenGa naar voetnoot1; zij moeten er steeds onverstoorbaar aan vasthouden, ten bate van de Nederlandse taalwetenschap en van ons eigen volk!
H. Draye |
|