Beste mede-redakteur en vriend,
Wij hopen dat dit speciaal Blancquaert-nummer van uw eigen tijdschrift voor u een verrassing zijn zal.
Wij wisten dat gij ongevierd wilde blijven bij uw zestigste verjaring en wij hebben die wens dan ook geëerbiedigd, maar we konden die dag toch niet laten voorbijgaan zonder u een blijk te geven van onze waardering en onze vriendschap.
Het is maar een bescheiden garve die wij u hier aanbieden, zowel wat het aantal als wat de omvang der opstellen betreft, doch zij wordt u geschonken met een warm hart.
In deze beperkte ruimte zal dan ook noch uw biografie noch de opsomming van uw talrijke publicaties worden opgenomen. Dit is totaal overbodig, want wij weten allen wat gij voor de culturele vooruitgang van uw volk en de wetenschappelijke opgang van uw land hebt gedaan.
Wij weten ook dat voor u het woord vriendschap zijn volle betekenis heeft bewaard en daarom durven wij tot u komen met deze schamele hulde, want het komt er niet op aan wat men geeft maar hoe men het geeft.
Waarom ik juist deze inleidende woorden schrijf? Niet alleen omdat ik, helaas! de oudste van uw oud-studenten ben, maar vooral omdat er tussen onze beide families sinds lange jaren hechte vriendschapsbanden bestaan en dat ik er mij goed bewust van ben wat ik u verschuldigd ben: Hebt gij niet mijn eerste stappen in de dialektologie geleid en daardoor de keuze van mijn vak bepaald?
Is het dan niet natuurlijk, beste vriend Blancquaert, dat ik u, in naam van uw oud-studenten, collega's en vakgenoten, onze innige vriendschap betuig en de hoop uitspreek dat deze bescheiden bundel ook voor u de waarde zou hebben die wij er aan hechten?
Willem Pée