Aanval op laag niveau
De nagedachtenis van mijn bescheiden en onkreukbaar-eerlijke vader Wobbe de Vries dwingt mij, feiten te stellen tegenover beweringen.
In het Dec. nr. 1952 van Taal en Tongval tracht Kloeke een blaam te werpen op deze nagedachtenis, met geen beter staving voor zijn beschuldiging dan een verminkt (besnoeid en uit het verband gerukt) citaat. De bewuste tekst, daterend van 1927, welke Kloeke nog steeds ‘uitermate kwetsend’ acht, en bewijs van een ‘aanval op laag niveau’, luidt, onbesnoeid, en in zijn onmiddellijk verband, aldus:
‘Hiermee wil ik allerminst te kort doen aan de verdienste dat behartigenswaardige opmerkingen zijn gemaakt, b.v. over de tegenstelling Spaans-Staats; waar deze lang bestond, was lang een grote verkeersgrens. Maar dat zal ook iemand toegeven die aan de geweldige Hollandse expansie niet gelooft omdat volgens zijn oordeel nog steeds de bewijzen ontbreken. Slechts zal hij zich verheugen dat hem, als hij let op het rezultaat, iets mooglik is wat tot interne critiek nadert: immers hij kan tans vergelijken hoe het met Hollandse invloed gesteld is volgens de verkleinuitgangen en volgens de uu. In 1923 is uiteengezet, hoe geweldig zich Hollands -tje zuidwaarts en oostwaarts verspreidde. Men kan nu, om de Hollande “penetratie” te peilen, een kaart tekenen die voor het verkleinwoord van “hoed” (zeker niet minder een kultuurwoord dan “huis”), het gebied van -ien, -tje en dgl. anders kleurt dan dat van -ke(n), en ook aanduiden welke streken -ke(n) bewaren in een meer intiem woord, als oor. Dan komt een heel andere kaart voor-den-dag, dan we nu zien. De IJsselstreek tot dicht bij Deventer, Drent, de stad Groningen tonen zich volkomen verhollandst; in minder mate Friesland (ook de steden; slechts staan 't Bilt en Stellingwerf met Drent enz. gelijk) en de Ommelanden, ook hun uiterste noordwesten, welks taal later gebleken is niet verhollandst, maar Hollands te wezen’.
Nauwkeurig dezelfde tekstbesnoeiïng had Kloeke destijds, een kwarteeuw geleden, in 1928 (Leuvense Bijdragen) reeds tot hetzelfde doel gediend. Heet het thans dat Vader hem ‘goochelarijtjes met het kaartbeeld’ had verweten, toén werd het geformuleerd als ‘een loopje nemen’ met K. 's cartografie. Vader uitte in 1929 (‘L.B.’) zijn verwondering over zülk een uitleg van zijn woorden, wilde echter louter een ‘misverstand’ onderstellen (op andere punten kostte hem dat meer