Taal en Tongval. Jaargang 5
(1953)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
BibliografieJoha C. Daan, Wieringer land en leven in de taal. (Publicaties van de Stichting voor het bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepolders, no. 16). Alphen aan den Rijn, N. Samsom N.V., 1950. (XXIV, 414 blzn.; ingen. fl. 22.50) Mej. Johanna C. Daan promoveerde 6 Juni 1950 op een kloek proefschrift, dat handelt over het dialect van Wieringen, het vroegere eiland. Dr. Daan kende Wieringen niet of nauwelijks vóór 1937, toen zij op instigatie van Van Ginneken ter plaatse begon te onderzoeken, welke taal er wordt gebruikt. Prof. Van Ginneken stelde zich tot taak - de drooglegging van de Zuiderzee was ter hand genomen; de wetenschap mocht de misschien nog nooit eerder geboden gelegenheid niet laten voorbijgaan, een groeiende dorps- en dialectgemeenschap, de Wieringermeerpolder, vanaf het embryonale stadium te observeren - een breder fundament te geven aan de taalsector van de Zuiderzee-studie. Hij wilde de voornaamste buur-dialecten van de nieuwe polder bestudeerd zien; bovendien hoopte hij door een nauwkeurig onderzoek van de huidige laagstructuur historische lijnen te ontdekken, van belang voor anthropologie en taalgeschiedenis. Al of niet door Van Ginneken's dood in 1945 is het werk van Juffr. Daan op drift geraakt; zij ging eigen wegen en een werk van xxiv en 414 blz., monumentaal ook van bladspiegel, is de bekroning. Intern is het een zelfstandig boek over de taal van een van nature meer dan gewoon geïsoleerde gemeenschap; het werd echter uitgegeven in de Publicaties van de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepolders, sectie voor Taalkunde, Phonetiek en Volkskunde en verraadt aldus de oorspronkelijke samenhang met de gigantische bestudering van dit, door de aard der veelzijdige materie, gigantische object. Het boek van Dr. Daan behoort tot die Nederlandse proefschriften, welke de beperkingen van deze soortaanduiding overschrijden en uitgroeien tot half een levenswerk. Om de doctorstitel te verwerven behoefde Juffr. Daan slechts te bewijzen tot zelfstandig wetenschappelijk werk in staat te zijn; zij deed eindeloos meer, zij vervaardigde een encyclopedisch werk, dat alles samenvatte, wat op taalgebied in Wieringen leefde of leeft, voorzover het toegankelijk bleek voor een sympathiserend dialectologe, die niet geboren en niet getogen was op dat eiland. Dat de schrijfster de beschikbare literatuur niet versmaadde, bewijst de 272 nrs. tellende bibliografie en de wijze waarop er profijt uit werd getrokken; het toponymische hoofdstuk heeft daarnaast nog een eigen bibliografie van 40 nrs. Het boek stoelt echter op persoonlijk veldonderzoek, dat niet anders dan volhardend en gespannen-aandachtig kan zijn geweest. Over operatiebasis en werkwijze wordt in het boek duidelijk gesproken; de tijd, die Dr. Daan in haar taalbotanie heeft moeten steken, wordt enigermate weggedoezeld. Stage en zorgvuldige ijver met een acribie die wetenschappelijk bleef, leverden hier een werk op, dat monumentaal verdient te heten. Uit één stuk is het evenwel niet; het bestaat uit enige afdelingen, die, hoewel ze alle samenhangen met Wieringen en door één persoon bewerkt zijn, gevoeglijk los zouden hebben kunnen uitgegeven zijn. Wij sommen eerst op, wat er naast het kerngedeelte vervat is in het boek: a. Een overzicht van de Wieringer persoons- en familienamen beslaat 10 blz. Daarbij sluit een toponymische verhandeling aan van 9 blz. Op het naamkundig werk wordt de zware kroon gezet door een register van ± 2.000 toponymica. | |
[pagina 142]
| |
Een meerledige perceelkaart is bijgevoegd en bij elk artikel van het plaats- en veldnamenregister wordt het kadasternummer opgegeven. Als bijlage wordt hier geschonken, wat alleen reeds een proefschrift ware geweest. De practische volledigheid is bereikt; het warme leven is er echter uit weg-geabstraheerd. De schrijfster zou er dan ook niet in hebben kunnen berusten zulk werk aan te bieden als hààr dissertatie. b. Bijzondere zorg wijdde Juffr. Daan aan de optekening van alle vindbare liederenGa naar voetnoot1. Ruim 80 blz. van haar boek brengen melodieën of teksten, dan wel mededelingen over deze materie. Voorzover de liederen deel uitmaken van kinderspel of feestelijke volksgebruiken, zijn ze vervlochten in het hoofddeel van het boek. De balladen, romances, historieliederen, sagen e.d. kwamen in een bijlage terecht (van 56 blz.). c. Van het 43 blz. tellende grammatische hoofdstukGa naar voetnoot2 worden er 25 in beslag genomen door de klankleer, 13 door de vormleer en 3 door verspreide syntactische opmerkingen. Het afnemen dezer reeks zit minder in de stof zelf dan in de zekerheid, die de schrijfster dienaangaande te bieden heeft. De beperking tot één dialect (hoe gerechtvaardigd ook met het oog op het hele boek) werkt fnuikend op de grammatische beschrijving. Niet-carterende of niet anderszins vergelijkende taalbeschrijving dient te geschieden vanuit een scherp autochtoon taalbewustzijn. Elk der hier ononderscheiden naast elkaar gezette morfologische opmerkelijkheden heeft een eigen verspreidingsgraad, waarvan de schaal loopt van ons hele taalgebied tot Den Oever of Hippolytushoef toe. Of anders had hier de weg opengestaan van een OverdiepGa naar voetnoot3, die voor het Katwijks, door indringende observatie en stilistische vergelijking met de cultuurtaal, een syntactische visie verwerft, die adaequaat is aan de eenheid van het dialectkarakter. Zes korte, maar zeer levendige teksten, grotendeels dialogen, schijnen bij Dr. Daan de dorheid van de grammatische beschrijving te moeten wegspoelen. d. Het register van ruim 3.500 woorden zou de zelfstandige waarde van klein dialectlexicon hebben gehad, als de betekenis en eventueel grammatische beperkingen naast ieder woord waren afgedrukt. Deze lijst verwijst slechts naar het boek. Voor de niet weinigen, die zulk een alfabetische lijst als zodanig gebruiken om te vergelijken met en te verwerken in analoge lijsten van andere dialecten, is het een bemoeilijking. Het is echter onfatsoenlijk meer te vragen, waar reeds zoveel geboden werd. De boven aangeduide 3 à 4 zelfstandige onderdelen van het boek vormen toegiften - elk van niet te onderschatten belang - op wat blijkens de titel Wieringer Land en Leven in de Taal van het hele werk de kern vormt. Het was er Juffr. Daan niet om begonnen om langs de weg van de minste weerstand een dissertatie klaar te krijgen; bloedeloos specialisme ligt haar niet. Zij pakte de studie van het Wierings zo aan, dat haar werk de spiegel zou worden van datzelfde onafzienbaar rijke leven, dat schrijvers blijft inspireren tot altijd weer andere gestructureerde en genuanceerde romans. Zij zocht naar een wijze, | |
[pagina 143]
| |
waarop van de zich schoksgewijze oplossende Wieringer dialectgemeenschap, het volle taalleven kon worden uitgebeeld. Prof. Van Ginneken, die in De studie der Nederlandsche streektalenGa naar voetnoot1 samenvat op welke veelvoudige wijze dialecten het voorwerp van wetenschappelijke aandacht zijn geweest (sinds de Romantiek leidde tot ontdekking van de in dialecten verholen schatten), weet in de laatste hoofdstukjes wegwijzers op te stellen, zonder te kunnen steunen op Nederlands wetenschappelijk werk. Hij laat zien hoe de nieuwere lexicale dialectstudie streeft naar het zo volledig mogelijk weergeven van het semantisch systeem dat in een dialect huist, met de er in verwerkte realiteitsopvatting en levenservaring. Een boek, dat op zulk een wijze is opgezet, zal zich even nauw aanvlijen bij de werkelijkheid als een reallexicon, maar de werklijkheidssleutel wordt niet alfabetisch verbrijzeld, maar weergegeven in buigzaam-functionnerende levensgehelen. Van Ginneken sloeg zelf de hand aan de ploeg, bij ontstentenis van aldus opgediend lexicologisch werk in Nederland, en werkte de laatste jaren van zijn leven koortsachtig aan een vergelijkende weergave van het idioom van Marken, Volendam en Monnikendam. Het werk werd niet door hemzelf voltooid en de uitgave aanzienlijk vertraagd. De facto is Dr. Daan's boek in Nederland het eerste van dit type en hierin ligt het grote belang van haar werk voor de dialectologie. Wij raken in haar werk achtereenvolgens vertrouwd met landschap en dorpen, met huis en inrichting, met de mens, de kleding en voeding, met het familie- en buurtleven, dat uitloopt in het culturele leven. Al deze gebieden worden zakelijk beschreven met gebruikmaking van de dialectische termen en uitdrukkingen, die door cursivering naar voren springen. De samenvattende titel van dit uitvoerigste hoofdstuk van het boek is Land en volk, volksleven (108 blz.). Hoofdstuk I, 8 blz. over de Geschiedenis is er een passende inleiding voor. Met een grondig doorwerkte beschrijving van het geestelijk leven in ruime en enge zin sluit de schrijfster haar belangrijke Hoofdstuk II af. Het valt echter op, dat zij (blz. 106) zich wat luchtig afmaakt van het Rooms-Katholieke bevolkingsdeel (13%) en zijn specifieke taal. Hoofdstuk III brengt een maatschappelijke specificatie der taal in Beroepen en Bedrijven. Van de 48 hieraan toegemeten blz. neemt het boerenbedrijf er 16 in beslag en de visserij 12. De rest is gewijd aan uitstervende bezigheden als het wiermaaien, het ganzen en eenden vangen en door uiteraard niet veel personen uitgeoefende beroepen als molenaar, slager, metselaar, timmerman, wagenmaker (dat in de beschrijving duidelijk een onderdeel van de boerenvoortvaring blijkt), smid, kuiper en schoenmaker. Wij missen een mededeling waarom een toch zeker evengoed uitgeoefend beroep als bakker ontbreekt. Het laat zich niet anders denken dan dat Dr. Daan geworsteld heeft met het probleem, hoe de vlietende en duizendvoudige materie in beperkt bestek moest worden weergegeven. Dat zij de moeilijkheden zo elegant bedekt door alles op te hangen aan een bezoek dat iemand zou brengen aan het eiland, heeft meer populariserende dan wetenschappelijke waarde. Het savoureren wordt lichter door deze smakelijke voorstelling. Wie een soortgelijke beschrijving van een ander Nederlands dialect zou willen ondernemen, ware evenwel meer gediend geweest met een uitstalling van de problematiek. | |
[pagina 144]
| |
Uit de methodische inleiding, die Dr. Daan vooraf deed gaan aan haar werk, blijkt eerder haar bescheidenheid dan het vernieuwende van het boek. De geschiedenis van deze soort dialectbeschrijving schetst zij in genen dele. Het drietal buitenlandse publicaties dat haar tot voorbeeld zou hebben gediend, is nogal willekeurig gekozen. Waarom komen de werken van GuillaumeGa naar voetnoot1 en LhermetGa naar voetnoot2 niet ter sprake? Naast Skautrup, die het dialect van Hardsyssel in Denemarken, Sonder, die dat van Schlein in Unterengadin en Remacle, die dat van La Gleize, Prov. Luik tot voorwerp van zijn boek heeft gemaakt. Wordt het 7-delige Bärndütsch als Spiegel bernischen Volkstums van Emanuel FriedliGa naar voetnoot3 niet door niemand minder dan Von Wartburg het meesterwerk genoemd in zijn soort? Niettemin heeft Dr. Daan een rechte voor getrokken. Volgende werkers kunnen daarop aanhouden en zo met minder moeite eenzelfde gaafheid als zij bereiken. Zowel leek als dialectoloog kan voorts genoegen beleven aan de 36 foto's en figuren, die de werkelijkheidssuggestie van het boek in aanzienlijke mate ondersteunen. Venlo. Dr. F.J.P. Peeters. |
|