Taal en Tongval. Jaargang 5
(1953)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| ||||
Zwaalde, een Zuidoostnederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaalI. Opzet en MateriaalMet onderhavige bijdrage hebben we alleen de bedoeling het gebied van een in de Oostelijke helft van Vlaams-België gebruikte benaming voor de ovenpaal te begrenzen en de verschillende sterk afwijkende varianten van dit woord in hun onderlinge verhouding te belichten; bij het slot zullen we eindelijk een mogelijk etymologisch aanknopingspunt vooruitzetten. Een twintigtal jaar geleden maakten we bij het lezen van de Klankleer van het Hasseltsch DialectGa naar voetnoot1 voor het eerst kennis met één der varianten van dit Zuidoostelijke woord voor de ovenpaal of broodschieter, nl. de zwouw. ‘De Hasseltse øː-klankGa naar voetnoot2, “leest men op blz. 77 (§ 157) van het aangehaalde werk”, vertegenwoordigt Nl. au(w) of ou(w) in woorden van verschillende oorsprong.’ In een opmerking onder dezelfde paragraaf wordt dan ook zwøː ‘broodstok’ aangehaald, (woord) ‘dat waarschijnlijk ook øː heeft uit ou, vgl. Tongersch zwow...’Ga naar voetnoot3. Het ontbreken van elke etymologische verwijzing intrigeerde ons toen reeds, maar onze belangstelling werd slechts jaren nadien terug aktief bij het optekenen van zin 57 van de vragenlijst der Nederlandse. Dialectatlassen door Prof. Dr. E. Blancquaert en Prof. Dr. W. Pée. Onze eigen opnemingen voor Zuidelijk Belgisch-Limburg hebben we dan aangevuld met persoonlijk materiaal voor de in de Dialektatlas niet opgenomen plaatsen; verder bezochten we een vijftigtal plaatsen in de Limburgse Kempen en de Westlimburgse Maasvallei, een vijftal in de Westelijke Nederl.-Limburgse grensstrook, een 25-tal in het Oostelijk deel van het arrondissement Leuven en een 45-tal in de Antwerpse Kempen. Ons eigen materiaal wordt verkort als (S) aangehaald. We gebruikten verder de gegevens vervat in de Dialektatlas van Vlaams-Brabant door Dr. H. Van Gassen, in verkorting (Va). | ||||
[pagina 95]
| ||||
Prof. Dr. W. Pêe was zo vriendelijk ons zijn voor de Dialektatlas van de Provincie Antwerpen reeds opgenomen uitgebreid materiaal (46 opn.) te bezorgen, samen met dertien opnemingen uit de Belgisch-Limburgse streek van Beringen-Lommel en een twaalftal uit de Noordbrabantse grensstreek (in verkorting wordt zijn materiaal als (P) aangehaald). Verder hielp Lic. J. Claessens ons door inzage te verlenen in zijn materiaal uit een twintigtal plaatsen voor de Limburgse Kempen ten N. van Overpelt-Peer-Stokkem (C). Ook Lic. W. Goffin bezorgde ons een vijftiental vormen uit het centrale deel van Belgisch- en Nederl. Limburg (G). Prof. Dr. L. Grootaers stelde ons tenslotte met zijn gekende gedienstigheid het omvangrijke materiaal van de Zuidnederlandse Dialektcentrale ter beschikking. Verkort duiden we dit materiaal als (D) aan; het is het enige dat op schriftelijke enquête berustGa naar voetnoot1. Het ligt in de lijn der verwachting dat bij materiaal van zo verschillende oorsprong wel eens afwijkende vormen voor dezelfde plaats kunnen voorkomen. Dit berust o.i. echter slechts zelden op een werkelijk naast mekaar voorkomen van twee verschillende woorden of woordtypen: in de meeste gevallen zal de door een of ander zegsman of korrespondent opgegeven vorm onbetrouwbaar zijn, vooral dan wanneer deze persoon een stadsbewoner is of van huize uit niet tot de landbouwende bevolking behoort. In kleine en groter steden behoort het woord voor de ovenpaal nl. tot de specifieke bakkers-terminologie en indien het bij de bakkers en hun huisgenoten nog gebruikelijk is, de meeste andere dialektsprekenden kennen geen specifieke term meer voor dit voorwerp en zullen het met omschrijvingen aanduiden als broodschoefel, broodspaan, ovenschup, ovenpan, ovenschaal en dergelijke meerGa naar voetnoot2, voor zover ze een onbehendig | ||||
[pagina 96]
| ||||
onderzoeker geen hyperdialectische transpositie opgeven van onvoorzichtig geloste ‘meer beschaafde’ vormen als (oven)paal of (brood) schieter. Het gevaar een pseudodialectische vorm op te tekenen bestaat ook op het platteland, alhoewel in mindere mate. Vooral voor jongere lui, normalisten en uitzonderlijk ook wel eens voor sommige (te zelfzekere!) onderwijzers zal men op zijn hoede moeten zijn, want de meesten onder hen kennen het woord niet meer; absoluut betrouwbaar is alleen de oudere landbouwersbevolking die (vroeger) zelf aan huis bakt(e). Kennelijk verkeerd opgegeven vormen hebben we dan ook bij het opmaken van de kaart geweerd wanneer we, na grondig persoonlijk onderzoek ter plaatse, absoluut zeker waren dat de betrokken vorm niet voorkwam bij de dialektsprekers die het voorwerp en de hierbijhorende term nog kennen. We hebben gemeend dezelfde houding te moeten aannemen wanneer voor een of andere plaats een vorm opgegeven werd die in dat gebied geografisch totaal geïsoleerd was en we daarnaast door betrouwbare persoonlijke of andere mondelinge informatie de normaal te verwachten (ook in de verdere omgeving gekonstateerde) vorm eens of meermalen opgegeven kregen. In sommige gevallen werden we dan nog in onze houding gesterkt door de vaststelling dat de korrespondent een jonge kwekeling was die niet ter plaatse geboren was of over wiens huistaal we verder niet ingelicht waren. Sommigen zullen misschien bezwaren hebben tegen deze ‘interpretatie’ van het beschikbare materiaal. We zijn nochtans de mening toegedaan dat bij het opmaken van dialektkaarten zulke interpretatie geen achteruitgang, maar een vooruitgang betekent op die kaarten waarop al het opgenomen of ingezonden materiaal zo maar oordeelloos aangebracht wordt. Als voorwaarde gelde evenwel dat alleen kennelijke vergissingen geweerd worden en deze gevallen in de begeleidende tekst aangehaald en desgevallend verantwoord worden. Ook is het vanzelfsprekend dat deze kontrole en schifting van het materiaal best door bewerkers gedaan wordt die met de struktuur van de tongvallen van het betrokken gebied (enigszins) vertrouwd zijn. In het geval dat ons hier bezig houdt hopen we alleszins een voorbereidend werk verricht te hebben dat later het tot stand komen van | ||||
[pagina 97]
| ||||
een betrouwbare kaart van de Nederlandse dialektbenamingen van de ovenpaal of broodschieter zal vergemakkelijken. | ||||
II. Verspreidingsgebied en Konkurrerende BenamingenHet gebied met zwouw, zwoel(ie), zwalie, zwaal(je), zwulle en andere varianten die ogenschijnlijk samenhangen en tot een grondvorm terug te brengen zijn, strekt zich grosso modo gezien uit over het grootste gedeelte van Belgisch-Limburg, het Zuid-Oosten van de Provincie Antwerpen, de Oostelijke helft van het Arrondissement Leuven (Belg. prov. Brabant) en de Nederlandstalige gemeenten van het arrond. Borgworm (prov. Luik). In het Oosten (langs en vanuit de richting der grens van Nederlands-Limburg wordt *zwaalde begrensd door schoot, scheut en scheutel; in het Noorden (langs of vanuit de richting der grens van de Nederlandse provincie Noord-Brabant) door *school(de), *schoel(e); in het Westen (vanaf een punt oop een goede 15 km. ten O. van Antwerpen tot aan de Romaanse taalgrens ten Z.-W. van Tienen) wordt het afgelost door (oven)paal. Laten we nu het verloop van de grens tussen de varianten van *zwaalde enerzijds en de aangehaalde konkurrerende benamingen anderzijds nauwkeurig beschrijven. | ||||
A. Provincie Belg.-Limburg:Het *zwaalde-gebied strekt zich over heel Belg.-Limburg uit, met uitzondering nochtans van de naaste omgeving van Maastricht (Q 85), zo gebruikt(e) men te Kanne (Q 188) en Lanaken (Q 88) ʃøːtsəl), verder hebben meer noordwaarts enkele plaatsen bij Stokkem (L 423), nl. Meeswijk (L 424) en Leut (Q 6), evenals het ten N. van Stokkem gelegen gehucht Boeien ʃu˕▴ət. Te Stokkem zelf tekenden we bij een bakker ʃø▴təl op, daarnaast echter treffen we in materiaal C zwɔ▴i aan. Meer noordelijk heeft Maaseik (L 372) mat. S (u▵əvə) ʃu▴ətGa naar voetnoot1, en naar mat. C Ophoven (L 371) en Molenbeersel (L 319) o▴vəʃoːt, Kinrooi (L 369) o▴vəʃo▴ətGa naar voetnoot2. | ||||
[pagina 98]
| ||||
Vermelden we nog volledigheidshalve de vormen uit de aan het *zwaalde-gebied palende Nederlands-Limburgse grensstreek over de Maas: Susteren (L 432), ten Z.O. van Maaseik heeft volgens mat. C ɔːvəʃœːtəʀ. Meer Zuidwestelijk heeft Born (L 428) C ɔːvəʃøːt, de vorm van het tegenover Rotem liggende Grevenbicht (L 425) nl. C ɔ▴vəʃʌp komt ons wel enigszins verdacht voor, evenzo deze voor Urmond Q 14), nl. G ɪnʃe▴tər. Oostelijk hiervan heeft Limbricht (L 343) C ɔ▴vəʃœ▴et. Tegenover de *zwaalde-plaatsen Vucht en Mechelen aan de Maas heeft Stein (Q 15) G ɔ▴vəʃɔ▴et, meer oostwaarts Geleen (Q 21) G ɔ▴vəʃø▴ət. Voor Elslo (Q 17) ontbreekt jammer genoeg materiaal, het ten O. van deze plaats gelegen Beek (Q 19) heeft G ɔ▴vəʃø▴t. Tegenover Uikhoven heeft Geul (Q 18) S o▴vəʃøːt, verder Zuidwaarts Bunde (Q 96) S ʃø▴təl, Itteren (Q 96b) S ʃøːt, Borgharen (Q 96a) en Limmel (Q 104a) S ʃø▴təl, zo ook Ambie (Q 102) volgens mat. G, dat ʃə▴tər heeft voor Berg en Terblijt (Q 103). Meer Zuidwaarts hebben Gronsveld (Q 193) en Eisden (Q 198) G ʃy▴ətər, hierbij sluiten de Belgische plaatsen Moelingen (Q 199) S uʊvəʃyʌtəʀ en 's Gravenvoeren (Q 200) sy▴ʌtər aan. Ook te Maastricht tekenden we een vorm op -er op ʃø▴təʀ en e▴nʃø▴təʀ, Wolder (Q 172a) gaf echter ʃø▴təl op. In de omgeving van Maaseik grenst *zwaalde dus aan een type schootGa naar voetnoot1. Meer zuidwaarts heeft het scheutel en scheuter als geburen. De vormen op -er (scheuter) schijnen onder invloed te staan van een in Nederlands-Limburg vaak opgegeven (hyperdialektisch of jonger?) ʃe▴tər (letterlijk ‘schieter’) en e▴nʃe▴tər (inschieter)Ga naar voetnoot2, beide vormen bij ʃe▴tə (schieten). | ||||
[pagina 99]
| ||||
In ieder geval scheen het me toe dat deze vormen (schieter, inschieter, oven- of broodschieter) in Nederl. Zuid-Limburg als de A.B.N. vormen beschouwd worden; het ligt dan ook voor de hand in scheuter een kontaminatieprodukt van scheutel en schieter te zien. Rekening houdend met hun geografische ligging tussen de schoot en scheutel-scheuter-gebieden in, is men geneigd ook de scheut-vormen als een kruising tussen schoot en scheutel te interpreteren. Of heeft, wat ons minder waarschijnlijk lijkt, scheuter zich door toevoeging van -er uit scheut ontwikkeld, mede onder invloed van scheutel en jonger schieter?Ga naar voetnoot1 Wanneer meer materiaal uit Noord-Nederland en het Rijnland beschikbaar zal zijn, krijgen we wellicht een klaardere kijk op de verhoudingen onder al die verwante typenGa naar voetnoot2. | ||||
[pagina 100]
| ||||
Tegenover deze scheutel, scheut en schoot-vormen vertonen volgende grensplaatsen in Belgisch-Limburg varianten van *zwaalde: Vroenhoven (Q 172), Veldwezelt (Q 91), Gellik (Q 87), Zutendaal (Q 5), Rekem (Q 12), Neerharen (Q 96c), Uikhoven (Q 13), Boorsem (Q 11), Kotem (Q 11a), Mechelen aan de Maas (Q 9), Vucht (Q 8), Eisden (Q 7), Stokkem (L 423), Lanklaar (L 322), Dilsen (L 421), Rotem (L 420), Elen (L 419), Neeroeteren (L 368), Tongerloo (L 361), Bree (L 350), Beek (L 359), Bocholt (L 317), Kaulille (L 316). In het Oosten reikt *zwaalde dus ten Z. van Maaseik tot aan de Maas. Deze stroom en de begeleidende staatsgrens schijnt zwɔ▴i en zwoːl hier, op de kleine bruggenhoofden ten Z. van Stokkem en bij Maastricht na, tegen een opdringen van de Oostelijke schoot- en scheut(el)-vormen te hebben beveiligd. Alleen het te Bocholt (L 317) naast zwoːl (mat. C en S) opgetekende u▴əvəʃu▴ət (S) en het feit dat een bakker van Breese afkomst ons te Opoeteren naast plaatselijk zwɔːl ook hu˓▴əvəʃu˓▴ət opgaf, schijnt er op te wijzen dat *schoot vanuit het Noord-Oosten (Land van Weert) in de richting van Bree begon door te dringen. Meer naar het Noorden toe is zoals gezegd tussen Hamont en Zoersel *school(de) de gebuur van *zwaalde. Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat de *school(de)-, *schoel(e)-vormen die te Hamont, Achel en Lommel, in een groot deel van Centraal en Oostelijk Noord-Brabant en in een brede strook in het Noorden van de Antwerpse Kempen voorkomen, zich ten overstaan van *zwaalde in een offensieve positie zouden bevonden hebben, want van het Noordbrabantse kerngebied zal vermoedelijk weinig expansieve kracht uitgestraald hebben. In Belgisch-Limburg zijn enkel Hamont, Achel en Lommel als echte *schoolde-dorpen te beschouwen. Voor Hamont (L 286) geeft het mat. D tweemaal ‘hove(n)schoil’ op, ‘met oi-klank als in Fr. toile’ geven de korrespondenten aan; hiermee wordt een uit u▴ə vóór vroeger voorkomende konsonantenverbinding -ld- verkorte stijgende diftong wɔ˔ bedoeld (sΧwɔ˔il); mat. C heeft sΧɔ▴əl: niet onmogelijk is het dat daarmee dezelfde klank bedoeld is, zodat we dan maar met een licht afwijkende impressionistisch genoteerde vorm zouden te doen hebben; we hellen er anders eerder naar over er de dialektuitspraak voor Nl. schaal in te zien, een door het uitzicht van het voorwerp bevorderde volksetymologische ‘veredeling’ van meer ontwikkelde zegslieden die nog een onduidelijke reminiscentie hebben van het oude woord. Schaal sΧɔ▴əl werd ons trouwens ook nog voor Lommel opgegeven (door een intellektueel, die ons ook nog twee verdachte bro▴ətspɔ▴ən en | ||||
[pagina 101]
| ||||
sΧœlək (schelp?)-vormen ‘bezorgde’, we vinden het verder in mat. C o▴vəsΧɔːl voor Overpelt naast een nog meer verdacht ensΧi▴tər. Achel (L 282) heeft in mat. C en S resp. sΧwʊl en sΧwʊ˕il, dus dezelfde vorm als Hamont. Het mat. D gaf echter ‘zwoil’ op (oi als Fr. toile, voegt de korrespondent er aan toe)Ga naar voetnoot1. Dezelfde vorm (bijna zeker is zwɑil bedoeld) komt in mat. D en S van St-Huibrechts-Lille voor. Volgens persoonlijke peilingen komt in deze laatste plaats naast zwɑil het gebruikelijker zwuil voor, beide dus fonetische varianten van *zwaalde. Ongeveer dezelfde doubletten (meer gebruikelijk zwuil naast zwæl) noteerden we voor Overpelt en Neerpelt. Ook mat. C heeft (o▴və)zwæ˔l voor deze plaats. Te Lommel (Centrum) tekenden we bij een bakker ʃΧʊil op, dus een verkorte *school(de)-vorm; deze vorm wordt bevestigd door mat. P met ʃΧʊl, verder bericht Prof. Pée ons dat hij op de 5 km. ten W. van het Centrum liggende wijk Stevensvenne (K 277a) zwal⫞i optekende en te Kerkhoven (parochie op 8 km. van het Centrum en 3 à 4 km. van Leopoldsburg zwul⫞; in mat. D komt voor Kerkhoven (K 317a) een zwaille (= zwɑilə)-vorm voor; hier zouden dus twee verschillende *zwaaldetypen, het oostelijke (zwul, richting Eksel-Hechtel-Overpelt) en het westelijke zwɑilə, richting Balen-Neet en Mol) met elkaar konkurrerenGa naar voetnoot2. Bij dit alles schijnt de toestand in de noordspits van Belg.-Limburg betrekkelijk verward. Als betrouwbare noordelijkste *zwaalde-plaatsen kunnen alleszins het reeds genoemde Kaulille, verder St.-Huibrechts-Lille, Overpelt en Neerpelt gelden; hierbij dient nog de Zuidwestelijke helft der gemeente Lommel gevoegd. Volledigheidshalve moeten we nog de in mat. D voor Neerpelt, Achel en Hamont ingestuurde sΧøtər (= sΧø▴tər)-vormen vermelden. Bij ons bezoek aan die streek werd ons een paar keren na de beschrijving van het voorwerp waarvoor we de dialektterm verlangden, gevraagd | ||||
[pagina 102]
| ||||
of we de ‘scheuter’ bedoelden; ja, die noemde ze hier ‘school’! Scheuter wordt in de Westlimburgse noordspits blijkbaar voor de ‘beschaafde’ term gehouden, mede door het feit dat het wellicht in een aantal Noordbrabantse grensplaatsen de gebruikelijke benaming isGa naar voetnoot1. Daar we pas naderhand inzage hebben kunnen nemen in het mat. D hebben we de gelegenheid niet meer gehad om nader te kontroleren in hoever we in de betrokken plaatsen met op de volksmond levende authentieke konkurrenten voor school of *zwaⁱl (zwel) te doen hebben. | ||||
B. Provincie Antwerpen.In de prov. Antwerpen komt het gebied met *zwaalde grosso-modo met het centrale en zuidelijke deel van het arrondissement Turnhout overeen. Grensplaatsen die nog een variante van *zwaalde bezigen zijn (van het Oosten beginnend naar het Westen tot Massenhoven, vervolgens Z.-O.-waarts tot aan de grens der Belg. prov. Brabant): Balen-Neet (K 277), Mol (K 276) en zijn gehucht Postel (K 242b), Dessel (K 275), Retie (K 241), Schoonbroek (gehucht van Oud-Turnhout, K 241b), Kasterlee (K 273), Lichtaart (K 272), Tielen (K 271), Gierle (K 239), Wechelderzande (K 234), Vlimmeren (K 232)Ga naar voetnoot2 en in het arr. Antwerpen Pulderbos (K 264), Zandhoven (K 258), Massenhoven (K 259) en Viersel (K 263). Verder Zuidwaarts behoort Nijlen (arr. Mechelen, K 296) nog tot het *zwaalde-gebied, Herenthout (arr. Turnhout, K 301), Wiekevorst (arr. Mechelen, K 302), Hulshout (K 340), Westmeerbeek (K 347) en Ramsel (K 349). Dit is dus het gebied dat enigszins vager in Cornelissen-Vervliet's Idioticon van het Antwerps Dialect (Gent, 1891-1903), op p. 1507-1508 s.v. ‘zwalie, zwoelie, zwoel’ (znw. v. platte houten schop, dienende om het brood in den oven te schieten en er uit te trekken) ‘omschreven wordt als voorkomende in het’ Z(uiden) der K(empen)’ ‘elders’, voegen de schrijvers eraan toe ‘ovenpaal en in 't N. der Kemp. schoĕlie genaamd’. Naar het Noorden toe grenst *zwaalde dus aan een gebied dat schoelie of schoold(e) gebruikt: grensplaatsen met deze vorm zijn: Arendonk (K 240) P s̬Χu˕l⫞t, S opneming 1: sΧult of sΧul, opneming 2: bro▴ətsΧʊilGa naar voetnoot3; | ||||
[pagina 103]
| ||||
Oud-Tumhout (dorp, K 248) S sΧuləGa naar voetnoot1; Turnhout (K 237) S (bakkers) sΧuli D (landb.) schoelieGa naar voetnoot2; Vosselaar (K 236) S sΧuli; Beerse (K 235) S sΧyli, D schullie, schulie; Vlimmeren (K 234) S sΧuləGa naar voetnoot3, Oostmalle (K 231) S sΧu˓lə, D schəlle, schullə, sxulə (half-fonetische transkripties van de korrespondenten), Zoersel (K 233) S sΧulə (verouderd) naast pɔːl, P o▴vəšΧy˕lə. Tussen de opgenoemde plaatsen en de Nederlandse rijksgrens komt overal een vorm van schoold(e) voor. Zo van het type schoelie (schulle, schulie) volgens mat. D te Essen (K 189)Ga naar voetnoot4, Wortel (K 208), St-Lenaarts (K 209), Rijkevorsel (K 210)Ga naar voetnoot5 en Merksplas (K 212)Ga naar voetnoot6. Nog schoelie volgens S te Loenhout (K 205) en Meer (K 192), volgens mat. P nog sΧɔ˔li (verouderd) te Meerle (K 191)Ga naar voetnoot7, šΧu˕li te Wuustwezel (K 204), Loenhout (K 205), Brecht (K 206) en Hoogstraten (K 207). | ||||
[pagina 104]
| ||||
Het type scho(o)ld komt meer oostelijk voor te Weelde (K 211) en Poppel (K 196) volgens mat. D (‘scholt’) en P (resp. šΧo▴t en šΧ˔l⫞t), verder te Ravels (K 213) P šΧə⫞l⫞t en te Baarle-Hertog (K 195a) volgens mat. D (scholt, schuld)Ga naar voetnoot1. Deze vormen en de gelijkaardige die in de Noordbrabantse grensstreek voorkomenGa naar voetnoot2, evenals in Dr. A. Weynen's Dialektatlas van Noord-Brabant wijzen op een prototype met scherplange oo (< Wgm. au), klank die natuurlijk plaatselijk voor (oorspronkelijk gemouilleerde) ld-verhinding kon verkort worden. De plaatsen met oː, o▴ə, o˕ː, of een nog meer open klank voor Wgm. au schijnen voor zover ze de lange klank niet bewaarden hem tot o, ʊ, of ɔ˔; verkort te hebben sΧoːḷḍə > sΧoːḷt > sΧolt terwijl de meer zuidelijk en westelijk gelegen plaatsen die u▴ə gebruiken voor Wgm. au normaal tot u verkortten, klank die zich door mouilleringsumlaut plaatselijk tot y kon ontwikkelen. Hier moeten we ons dus de ontwikkeling zo voorstellen: sΧu▴əḷḍə > sΧuḷḍə > sΧuḷə > sΧuilə en fakult. > sΧylə. In ieder geval is de u (waaruit fakult. y) in het zgn. schoelie-gebied zowel de verkorting van u▴ə (< Wgm au) als van uː (< Wgm. ô) terwijl de o, ʊ en ɔ uit het scho(o)ld-gebied niet tot Wgm. ô kunnen teruggebracht worden. Een korrekter transpositie in het Nederlands zou dan ook zijn schoolde met dubbele ontwikkeling tot scho(o)ld en schoolje, schol(i)e. Dit belet niet dat we voor het laatste type tot nog toe schoelie gebruikt hebben in aansluiting bij de dialektuitspraak met oe en de schrijfwijze van Cornelissen-Vervliet. Ook de etymologie in WNT (Haag-Leiden 1936) 14de Deel, p. 742 s.v. schoelje (ovenpaal - gemene kerel) en in Frank-Van Wijk s.v. schoelie was er misschien wel voor iets tussen, alhoewel we van niets minder zeker zijn dan van de orthodoksie der afleiding van dit woord uit Oudfrans escouillon (Fr. écouvillon) = ovendweil. Tegen deze afleiding bestaan o.i. voor de hand liggende ernstige bezwaren van fonetische, semantische en dialektgeografische aard. Tegen een ‘vervorming’ uit een of andere variante van zwaalde, als bv. ‘zwoelie’ kunnen eveneens onoverkomelijke fonetische bezwaren aangevoerd worden. We vragen ons dan ook af of we in schoolde geen afleiding (-de) moeten zien van een woord dat verwant is met Nl. | ||||
[pagina 105]
| ||||
schaal in bv. schaalhout (vgl. Tongers ʃuəlGa naar voetnoot1 = schaalhout, schaalplank) en andere woorden als schaal, schil(len), schild, Hgd. Scholle (stam. skel- ‘splijten’, bet. ‘afgesneden houten schijf’?)Ga naar voetnoot1 Keren we nu echter terug naar Zoersel (K 233), de meest Zuidelijk gelegen plaats waar naast ‘paal’ ‘schoelie’ de oudere en meest gebruikelijke benaming schijnt te zijn. Van deze plaats af zuidwaarts is ‘(oven)paal’ de gebuur en konkurrent van ‘zwaalde’. We tekenden ‘(oven)paal’ op te Halle (K 255)Ga naar voetnoot2, Schilde (K 254), Oelegem (K 257), Broechem (K 262), Emblem (K 290), Kessel (K 292), Gestel (K 298), Bevel (K 297)Ga naar voetnoot3, Itegem (K 299)Ga naar voetnoot4, Hallaar (K 300)Ga naar voetnoot5, Heist-op-den-Berg (K 339), Booischot (K 342), Houtvenne (K 343). Daarenboven tekenden we op de grens van het *zwaalde (zwœlə)-gebied minder gebruikelijke (opkomende?) paalvormen aan te Nijlen (K 296) terwijl het mat. Va paal opgeeft voor Westmeerbeek (K 347), waar we echter bij een autochtone boer en een idem bakker zwœlə noteerden. Te Ramsel (K 349) noteerden we pɔ▴ul en zwœlə, mat. D geeft broeədpoul, wellicht is zwœlə (ver)ouder(d); op de kaart hebben we Ramsel op de grenslijn gelegd. En zo blijft er ons alleen nog het verloop van de grenslijn tussen (oven)paal en *zwaalde in de Belgische provincie Brabant te bespreken. | ||||
C. Provincie Brabant.Grensplaatsen met *(oven)paal: Aarschot (P 25), Nieuwrode (P 36), Houwaart (P 37), Tielt (P 38), Bekkevoort (P 40)Ga naar voetnoot6, St-Joris-Winge (P 39), Binkom (P 101), Kerkom (P 95), Roosbeek (P 103), Willebringen (P 143), Meldert (P 148). Grensplaatsen met *zwaalde: Langdorp (P 33), Rillaar (P 35), Scherpenheuvel (P 35a), Kaggevinne (P 42a), Assent (P 42), Waanrode (P 43), Molenbeek-Wersbeek (P 39), | ||||
[pagina 106]
| ||||
Meensel-Kiezegem (P 96a)Ga naar voetnoot1, Attenrode-Wever (P 96), Vissenaken (P 104), Kumtich (P 144)Ga naar voetnoot2, Oorbeek (P 149)Ga naar voetnoot3, Hoegaarden (P 152)Ga naar voetnoot4. Daarenboven geeft mat. Va (oven)paal op voor Testelt (K 350) en Zichem (K 351), we tekenden echter bij verschillende betrouwbare personen zwulə op in deze plaatsen. Voor Diest (P 41) heeft Va echter ‘ovenpan’ opgetekend, terwijl een bezoek aan een paar autochtone bakkers ons paal pɔːl, pa˫ul opleverde. Diest vormt dus een paal-eilandje in het zwaalde-gebiedGa naar voetnoot5. Dit eilandje is wel niet territoriaal met de Bekkevoortse paal-wig verbonden, maar de afstand is klein en Bekkevoort is over het grondgebied van Kaggevinne en Assent heen door de steenweg Leuven-Diest rechtstreeks met Diest in kontakt, want de kom van beide zwul-plaatsen Kaggevinne en Assent ligt een heel eind van de steenweg verwijderdGa naar voetnoot6. Volgens de gegevens Va zou ook Tienen (met paal pʊːl, ook zo mat. S) met het paal-gebied verbonden zijn en een wig in het zwaalde-gebied-vormen, maar zover blijkt het vooralsnog niet te zijn, want zoals gezegd houdt Kumtich-centrum nog aan zwɑːj vast. Tienen is echter een paal-eilandje, een paal-voorpost en indien het woord dat ons bezig houdt niet snel verouderde, dan zou de ‘stop van Kumtich’ voorzeker geen lang leven beschoren zijn. Een ander paal-eilandje, een vooruitgeschoven voorpost, is het Brabantse grensstadje Zoutleeuw (P 112). We kunnen hier niet anders dan de gegevens Va bevestigen: zwɔ▴u bij de boeren (d.w.z. vooral op de landbouwgehuchten) en pɔ▴əl bij de bakkers, *zwaalde schijnt hier dus naar de agrarische gebruiksfeer teruggedrongen | ||||
[pagina 107]
| ||||
te zijn. Een blik op de kaart leert ons dat paal over een breed front ten aanval is (beter: was), dit leren ons de naast *zwaalde opgegeven paal-vormen voor Nijlen (S), Ramsel (S), Westmeerbeek (Va), Zichem (Va), Testelt (Va). Vooral echter in Oostelijk Zuid-Brabant rukt(e) het op langs de steenwegen Leuven-Diest en Leuven-Tienen. Deze beide steden werden reeds veroverd en ook te Zoutleeuw, het verder gelegen Brabantse grensstadje verkreeg het vaste voet. De uitstralingshaard van paal in het Zuiden is zeker LeuvenGa naar voetnoot1, in het Noorden schijnt het Antwerpen (geweest) te zijn; langs de frontlijn kon men voor de verdere aanval op (vermoedelijk vroeger veroverde) grensstadjes en vlekken als Lier (K 291), Heist-op-den-Berg (K 339) en Aarschot (P 25) steunen. Het heeft er dus alle schijn van dat het gebied van *zwaalde vroeger uitgebreider was, vooral dan langs zijn Westelijke Zuidbrabantse flank. Wanneer we echter in L. Schuermans' Alg. Vlaams Idioticon (Leuven 1865-83), p. 895 s.v. zwaal, zwale, zwalie, enz., ovenpaal,... lezen dat het woord' voorkomt in (Antw. Br. Kemp.), dan kan dit o.i. slechts geïnterpreteerd worden als ‘gebruikt in een deel van de provincies Antwerpen en Brabant, alsmede in de Kempen (Limb.-Kempen?). Verder lezen we ibid. ‘in 't Hagel. zwade’, vorm waarin we zonder enige twijfel een foutieve hyperkorrekte rekonstruktie van Schuermans moeten zien voor dial. zwaː of zwaːj. De uiteindelijke vermelding ‘te Leuv.: zwalie, zwoelie; te Antw. zwale’ laat ons perplex. Niet dat we het voor onmogelijk houden dat er ooit een *zwaalde-vorm te Leuven zou in gebruik geweest zijn, maar of we er op grond van deze vermelding mogen toe besluiten dat te Leuven in de tweede helft van de 19de eeuw zwalie en/of zwoelie (nog) gebruikt werd, durven we wel enigszins te betwijfelenGa naar voetnoot2. ‘Waarom de opgaven van Schuermans voor Leuven zo wantrouwen?’ wordt me van bepaalde zijde opgemerkt. ‘Hij woonde toch vlak bij die stad! De dubbele spelling van het woord (zwalie, zwoelie) boezemt juist vertrouwen in. Zwalie is algemeen spelling (transpositie in het A.B.N.), zwoelie is bij benadering wat men werkelijk zegt. Aan Ndl. aː beant- | ||||
[pagina 108]
| ||||
woordt Leuvens oe (fonetisch uː).’ Deze opmerking houdt o.i. geen rekening met de in de Brabantse dialekten voorkomende evolutie. Indien, zoals we zullen trachten te bewijzen, alle Brabantse en Limburgse varianten tot een eveneens in het laat Mnl. ‘belegt’ type *zwaalde (swaelde) kunnen teruggebracht worden dan is een vorm als zwuːlə (met uː als in woorden met oorspronkelijk lange of in open lettergreep gerekte a) onmogelijk. Het wordt nl. algemeen aanvaard dat in de Brabantse dialekten: 1o de ld-verbinding vroeger gemouilleerd werd; 2o de voorafgaande lange (a-)-klinker vóór dubbele konsonant verkort werd. Wat de fonetische struktuur en de evolutie van het woord betreft kunnen we *zwaalde het best met naald vergelijken. Dit laatste woord luidt in het Leuvens nɔ˓lGa naar voetnoot1. Zwaalde zal dus vermoedelijk als zwɔ˓lə of zwɔ˓l gerealiseerd geworden zijn te Leuven (Analoge vormen nog ten N. van Aarschot). Zulke vorm zou natuurlijk, aanleunend bij woorden als Leuvens fɔ˓lə = falie, sΧɔ˓lə = schalie, trɔ˓lə = tralie, tot zwalie (hebben) kunnen vernederlandst worden. Maar alhoewel minder waarschijnlijkGa naar voetnoot2 is het toch niet onmogelijk dat zoals in de omgeving van Diest te Leuven een andere uit *swaelde voortkomende vorm, nl. zwulə of zwul in gebruik zou zijn geweest. De u in dit woord zou dan de verkorting zijn van u˓ː voor dubbele konsonant. De klank uː˓ is echter niet identiek met de Leuvense uː voor Nl. gerekte of lange a; hij staat voor Nl. oe (Wgm. ô) en is zoals we verder zullen zien ontstaan door velarisatie van lange a in labiale omgeving. In dat geval kan zulke vorm zwulə regelmatig vernederlandst worden tot zwoelie. Het is dus niet uitgesloten dat zwalie en zwoelie respektievelijk als vernederlandsingen van hypothetische 19de eeuwse Leuvense zwɔ˓lə en zwulə-vormen kunnen geïnterpreteerd worden: we moeten dan uit Schuermans' opgaven van twee verschillende vormen besluiten tot het naast elkaar voorkomen te Leuven van twee fonetisch verschillend geëvolueerde typen van hetzelfde grondwoord en indien ook dit niet onmogelijk is dan is het althans niet van aard om ons wantrouwen ten overstaan van Schuermans' opgaven te verminderen of weg te nemenGa naar voetnoot3. | ||||
[pagina 109]
| ||||
III. Interpretatie der VariantenLaten we nu de vele fonetische varianten van *zwaalde even de revue passeren. Met betrekking tot de afwijkende evolutie van de stamklinker kunnen ze in drie hoofdgroepen worden ingedeeld die ieder een geografisch min of meer samenhangend gebied bezetten. | ||||
A. De eerste groep omvat vormen die op een rechtstreeks herkenbaar prototype *zwaalde wijzen, met vroeger gemouilleerde ld-verbinding.a. Vormen zonder verkorting van de oorspr. lange a-klank. Evolutie *zwaaljdje> *zwaalje> *zwaalj> 1o *zwaal of 2o *zwaaj. Deze vormen treffen we aan ten W. en ten Z. van Maaseik; ze onderscheiden zich door synkope van de d en apokope der auslautende e alsmede door het behoud van de mouillering (daarnaast komen echter ook vaak jongere vormen zonder mouillering voor); in enkele plaatsen is de gemouilleerde ḷ in j overgegaan (zwɔːḷ> zwɔːj of zwɔ▴i.) In dezelfde streek (nl. te Eisden en in de meer noordwaarts) gelegen plaatsen hoort men bv. ook nɔ▴i (naald), mo▴i (*moelde = baktrog), gʌjə (gulden), enz., vormen die in de nadere omgeving nɔːḷ, moːḷ en gʌḷə luiden. Al de vormen van dit gebied worden met een meer of minder gesloten ɔː gerealiseerd, deze ɔː stelt Wgm. â voorop, alleen te Elen (L 419) schijnen de meeste dialektsprekers het woord met a▴ te realiseren. Het betrokken gebied omvat volgende plaatsen:
1o Type zwaal(j): (met behouden l): Neeroeteren (L 368) C zwʊːlGa naar voetnoot1, Opoeteren (L 415) G zwɔ▴əl S zwɔːḷGa naar voetnoot2, Opitter (L 362), Tongerlo (L 361) en Neerglabbeek (L 367) S zwɔːḷ,
2o Type zwaaj: (met ḷ > j): Vucht (Q 8)Ga naar voetnoot3 en Eisden (Q 7) S zwɔːḷ n. zwɔːjGa naar voetnoot4, deze laatste vorm ook te Lanklaar (L 422) S en G zwəːjGa naar voetnoot5, Stokkem | ||||
[pagina 110]
| ||||
(L 423), C zwɔ▴iGa naar voetnoot1, Dilsen (L 421)Ga naar voetnoot2 en Rotem (L 420) C en S zwɔ▴i, Elen (L 419) zwaɛiGa naar voetnoot3. Daarenboven worden nog zwɔːḷ- of zwɔːl-vormen gebruikt door een gedeelte van de bevolking der aangrenzende plaatsen ten W. van het afgebakende gebied in een streek met overwegend en meer autochtoon *zwoel(de)-zwoːl-type. Bij nader onderzoek heeft het ons zeer dikwijls getroffen dat de zwɔːḷ-sprekers in deze plaatsen door banden van afkomst, verwantschap, veelvuldig kontakt of langdurig verblijf onder oostelijke invloed stonden. Naast zwoːl tekenden we zelf ɔː-vormen op te As (L 417)Ga naar voetnoot4, Niel-bij-As (L 418)Ga naar voetnoot5, Opglabbeek (L 416)Ga naar voetnoot6 en te Gruitrode (L 366)Ga naar voetnoot7. Daarenboven geeft een inzender uit Reppel (L 358) in mat. D oevezwoajl (i.e. zwɔːḷ) naast zwool (i.e. zwoːl) opGa naar voetnoot8. Vermelden we volledigheidshalve nog zwaoj in mat. D voor Mechelen aan de Maas (Q 9) ingezonden (eigen mat. zwoːḷ, sommigen zwoːj). Vermelden we hierbij nog de bij dit zwaol(j)-zwaoj-gebied geografisch niet aansluitende zwɔ▴ə-vorm in mat. Va n. zwælə voor Veerle (K 346) opgegeven. Indien deze geïsoleerde zwɔ▴ə-vorm niet fiktief is, kan ze o.i. verklaard worden door een evolutie *zwɔ▴ḷj(ə) > *zwɔ▴j(ə) > zwɔ▴ə. De ontwikkeling van ḷ > j zoals in het Noordelijk Maaslands, de overgang zwɔ▴j(ə) > zwɔ▴ə is vermoedelijk parallel met de ontwikkeling die in woorden als made, laden, enz. ter plaatse tot mɔ▴ə, lɔ▴ə(n) geleid heeftGa naar voetnoot9.
b. Vormen met verkorting van de oorspronkelijk lange a
1o Type zwazjie (zwadzie, zwazzie). Precies ten O. van het zojuist vermelde Veerle ligt te paard op de Antwerps-Limburgse provinciegrens een gebied met de eigenaardige | ||||
[pagina 111]
| ||||
zwazjie-zwazzie-vormen, vormen o.a. gekenmerkt door synkope van l. We vinden ze als zwa˔dzi te Oostham (K 315), zwa˔zi te Olmen (K 313) en Kwaadmechelen (K 314)Ga naar voetnoot1, zwa⫞ži te Klein-Vorst (K 352a), zwaʒi te Vorst (K 352) evenals te Tessenderlo (K 353), žwɑ˔ʒi˕ te Heppen (K 316) en met mouilleringsumlaut zwæzi te Meerhout (K 312)Ga naar voetnoot2. Ook de naast zwu˕l voor Leopoldsburg (K 317) opgegeven zwœzə-vorm schijnt hier bij te horenGa naar voetnoot3. Deze vormen hebben vermoedelijk volgende ontwikkeling doorgemaakt: *zwɑːḷḍə > *zwɑḷḍiə > *zwɑdʒiᵊ > zwɑḍʒi (Oostham) > zwɑʒi (Vorst en Tessenderlo) > zwɑzi (Olmen, Kwaadmechelen). De verkorting samen met of als gevolg van de mouillering dateert dan van vóór de evolutie van ɑː > ɔ˕ː in deze streek.
2. Type zwajllie, zwajlle. Indien de juist geschetste evolutie *zwɑḷḍə > *zwɑḍə gekenmerkt wordt door de synkope van l, dan is de synkope van d kenschetsend voor het gebied ten N. van de juist omschreven streek. Hier vertoont de evolutie dus enige gelijkenis met de N.-O.-Limburgse ḷḍ > ḷ, maar het verschil ligt in het optreden van de verkorting van â en in de ontwikkeling van een auslautende i uit de gemouilleerde verbinding (zoals in het zuidelijker zwazzie-gebied). Zo vinden we te Mol (K 276) naar mat. S zwali, naar mat. D zwalie (zegsman geb. op gehucht Millegem) naar mat. P. zwali te Postel onder Mol (K 242b) en te Stevensvenne onder Lommel (K 278a) en volgens mat. S en D ook te Balen aan de Neet (K 277), hier naast zwalə en zwæl (dit laatste ook mat. P)Ga naar voetnoot4. Voor Kerkhoven onder Lommel (K 317a) treffen we in mat. D zwaille aanGa naar voetnoot5. Dit zwɑilə kon rechtstreeks uit zwɑḷə of ook door verdoffing van eind-i tot ə uit zwali ontstaan.
3. Type zwajld. Apocope van de eind -ə met behoud van de oorspronkelijke -ld-ver- | ||||
[pagina 112]
| ||||
binding vertonen de zwailt-vorm van Dessel (K 275) en de zwɔilt-vorm van Retie (K 241) (mat. S)Ga naar voetnoot1.
4. a. Type zwajl, zwäl. Eveneens met apocope van de slot-ə uit *zwɑḷə ontstaan is de (naast gebruikelijker zwul gebezigde) zwail-vorm van St-Huibrechts-Lille (L 313); uit deze laatste vorm kon door mouilleringsumlaut zwæl ontstaan: deze vorm komt voor te Neerpelt (L 312) en Overpelt (L 314) naast meer gewoon zwul evenals zoals reeds aangehaald te Balen aan de Neet (K 277) n. zwali en zwalə.
4. b. Type zwälle, zwelle. Deze zwæl-vormen met mouilleringsumlaut komen in de aangehaalde plaatsen echter geografisch totaal geïsoleerd voor; ietswat Westelijker, ten Westen van de omschreven zwallie- en zwazzie-gebiedjes, komt dit type, althans met behoud van de auslautende e, over een groter gesloten gebied voor. De mouilleringsumlaut is er echter haast algemeen. Zo hebben zwælə of zwɛ˕lə (= open è-variëteit) de plaatsen Schoot onder Tessenderloo (K 353a), Veerle (K 346) n. zwɔ▴ə, Eindhout (K 311)Ga naar voetnoot2, Oosterlo (K 310b), Zammel (K 310a)Ga naar voetnoot3 en Winkelomse Heide onder Geel (K 312a)Ga naar voetnoot4. Ook voor het ten N. van Geel gelegen Kasterlee (K 273) tekenden we overheersend zwælə op (2 zegsl.; mat. P zwɛ˕lə), daarnaast één zegsm. zwɑ⫞ilə. Volgens mat. P. heeft ook Lichtaart (K 272) zwɛ˕lə, wij tekenden ter plaatse zwœlə op, mat. D. heeft twee inzendingen: ovenzwùlle en ovenzwelle (‘kort’ wordt hieraan toegevoegd: quid?). Geel-Centrum (K 307) en Laren onder Geel K 307a (P, S) gebruiken zwɛ˔lə, zo ook Oevel (K 306)Ga naar voetnoot5. Geel en nadere omgeving bezigt in ieder geval een meer gesloten e-klank vergeleken met de plaatsen ten N. en ten Z. van dit stadje. Dat hangt vermoedelijk samen met de fonologische klankstruktuur van het dialekt, waar iedere ɛ vóór 1 gesloten klinkt. | ||||
[pagina 113]
| ||||
5. Type zwölle. Ten Westen van het beschreven zwälle-zwelle-gebied worden zwölle (zwœlə)-vormen gebruikt tot aan de grens tussen *zwaalde en (oven)paal. Deze vorm zwœlə of zwʌ˕lə kan door ronding uit zwɛ˕lə zijn ontstaan, waarschijnlijker is het echter dat ze door mouilleringsumlaut uit zwɔ˕ilə voortkomt. We menen deze laatste vorm trouwens te Westmeerbeek (K 347) n. zwœ˕lə te hebben gehoord, het verschil tussen beide is inderdaad zeer miniem en nauwelijks hoorbaar. Ook te Herselt (K 348) tekenden we beide vormen op, mat. Va heeft zwʌlə, mat. D echter zwalle waarin we eveneens een poging zien om die moeilijke klank weer te geven; daarnaast een inzending met zwalie, klaarblijkelijk de in de streek gebruikelijke ‘vernederlandsing’ van de dialektvorm. Daarenboven tekenden we zwɔilə op te Wolfsdonk onder Langdorp (K 349a). De zegsman was geboren in het centrum, voor Langdorp (P 33) geeft Va zwʌlə op. De overal elders in deze Noordwestelijke uithoek van het *zwaalde-gebied gebruikte zwœlə of zwʌ˕lə-vormen interpreteren we dus best als een relatief recente mouilleringsumlaut uit ɔi of ʊ˕i, voor (oorspronkelijk) dubbele konsonant verkorte produkten van ɔː of ʊ˕ː, normale reflexen van gerekte of van ouds lange â in deze streekGa naar voetnoot1. Te vergelijken is de totaal parallelle ontwikkeling van de lange â in woorden als naald nœl, maand mœnt, *zwaard = zwoord zwœzə/zwœs e.a.Ga naar voetnoot2. In Cornelissen-Vervliet's Antwerps Idioticon lezen we p. 8: ‘De lange a, kort uitgesproken (z. Klankverkorting) klinkt, volgens de streek, als korte alphabetische a, als ăo en zelfs als korte o. Haksken, hăoksken, hoksken; gemakt, gemăokt, gemokt. In veel woorden, bijzonder vóór een tandletter, gaat zij over tot ĕu in de ene streek, en tot ä in de andere. Neŭld, näld; gij preŭt, gij prät; pleŭts, pläts; pleŭster, pläster. | ||||
[pagina 114]
| ||||
In 't Z.-O. der Kempen heeft zij vóór ene tandletter dikwijls den klank der korte a, gevolgd door den naslag ener korte i (ai) Baisken, gehaild.] Het is dus duidelijk dat - Cornelissen-Vervliet's gebrekkige of onduidelijke fonetische en geografische aanduidingen hinderen hierbij slechts weinig - de verkorting voor (vroegere) dubbele konsonant en de mouillering der dentale konsonantverbinding de hele gamme van de Antwerps-Kempense zwaalde-vormen verklaart: zweŭlleGa naar voetnoot1, zwälle, zwaille of zwœlə/zwʌ˕lə - zwælə/zwɛlə - zwɑili/zwaliGa naar voetnoot2. œ of ʌ˕-vormen werden opgetekend (P, S, Va) of ingezonden (D) voor volgende plaatsen: Ramsel (K 349) n. paal (S), Herselt (K 348) (zie p. 20), Westmeerbeek (K 347) (zie p. 12, Va. ovenpaal), Langdorp (P 33) (zie p. 20), Varendonk (K 345) (S), Tongerlo (K 309) (P, D zwölle)Ga naar voetnoot3, Westerlo (K 310) (P, D zwəlle)Ga naar voetnoot4, Zoerle (K 308) (P), Olen (K 305) (P, D zwölle, S voor Achter-Olen = Boekel en Balen), Morkhoven (K 304) (P, S), Noorderwijk (K 303) (P), Hulshout (K 340) met zwɛ˔lə, een uit zwœlə ontronde vorm (P, S)Ga naar voetnoot5, Wiekworst (K 302) (P, S), Herenthout (K 301) (P, S, D2 × zwuille [kort]), Nijlen (K 296) (S, D ovezwəllə) Viersel (K 263) (S), Massenhoven (K 259) (S), Zandhoven (K 258) (S), Pulderbos (K 264) (S), Vorselaar (K 267) (P), Bouwel (K 269) (P, S, D zwelle [stomme e] en 3 × zwəlle), Vlimmeren (K 232) (n. schoelie, zie p. 10; P, S), Wechelderzande (K 234) (P, S), Lille (K 266) (P, S), Poederlee (K 270) (P, S, D zwølə) S Gierle (K 239) (P, S), Tielen (K 271) (S), Lichtaart (K 272) (P zwɛ˕lə, S zwœlə, D ovenzwùlle en ovenzwelle [kort]) en Herentals (K 274), (S, D zwəlle). | ||||
[pagina 115]
| ||||
B. De tweede groep omvat vormen die op een prototype *swôlde zouden kunnen wijzen.Ook in deze vormen zijn duidelijke mouilleringsresten aanwijsbaar, de oo- of oe-klanken van deze groep zijn met de reflexen van Wgm. ô samengevallen. We onderscheiden evenals in groep A:
a. Vormen zonder verkorting. 1. Vormen die de (oorspronkelijke?) oː-klank hebben als in poːl, goːt, moːt = poel, goed, moed, enz. a) zwoːl is de vorm van Bree (L 360) (S, D hoevezwoel), Kaulille (L 316) (C, S), Reppel (L 358) (D), Grote-Brogel (L 356) (C), Bocholt (L 317) (C, S), Meeuwen (L 364), (C), Gruitrode (L 366) (S), Opglabbeek (L 416) (S, S), As (L 417) (S, D) en Niel-bij-As (L 417)Ga naar voetnoot1. zwoːl is ook de vorm van het Zuidelijk deel der Maasvallei, waar we het optekenden te Opgrimbie (Q 10)Ga naar voetnoot2, Rekem (Q 12), Boorsem (Q 11), Kotem (Q 11a). Uikhoven (Q 13). b) zwoːl tekenden we te Neerharen (Q 96a) en te Mechelen aan de Maas (Q 9) op, in deze laatste plaats daarnaast ook wel eens zwoːj. c) zwoːlʒə is de vorm van Zutendaal (Q 5) (S, D), Gellik (Q 87), Veldwezelt (Q 91), Kesselt onder Veldwezelt (Q 91a) en Vroenhoven-dorp (Q 172). 2. In een aan dit zwoːl-gebied grenzende Limburgs-Kempense strook is zwul, de gewone vorm, we hebben hier slechts schijnbaar te doen met verkorte vormen: u is in deze streek de gewone stoottonige reflex van Wgm ô (Nd. oe), poel, goed, moed luiden er bv. pul, gut, mut; de vormen met verkorting die plaatselijk in woorden als bv. boek en roepen voorkomen worden met een meer open klank u˕ of o gerealiseerd. zwul geldt te Genk (Q 3) (S)Ga naar voetnoot3, Helchteren (L 413) (S), Hechtel (L 352) (S), Eksel (L 353) (S), Peer (L 355) C, Wijchmaal (L 354) (S), Kleine Brogel (L 315) (S). Meer noordelijk nog zwul te Overpelt (L 314) (C, S, D), Neerpelt (L 312) (S) en St-Huibrechts-Lille (L 313) (S)Ga naar voetnoot4. | ||||
[pagina 116]
| ||||
zwul⫞ (P) is ook de vorm van Beringen (K 358) (P), Heusden (K 360) (P: zwu˕l⫞) en van Koersel (K 359) (P: zwu˕l⫞, D zwoel)Ga naar voetnoot1. Te Beringen en Heusden is u de gewone vertegenwoordiger van Wgm. ô (Nl. oe) in stoottonige woorden, te Koersel is die vertegenwoordiger ou, daarnaast komt hier echter (reliktisch) ook u voor in enkele woorden. Op het eerste gezicht zouden we dus Beringen en Heusden bij het gebied zonder verkorting, Koersel in dat met verkorting moeten plaatsenGa naar voetnoot2. ‘Uiterlijk’, we bedoelen op het gehoor af of fonetisch zijn de Limburgs-Kempense zwul-vormen weinig of niet te onderscheiden van het in de Diesterse omgeving gebruikte type zwul of zwuḷ. Precies zoals te Koersel is uː, u˕u of ou hier de normale ontwikkeling voor Wgm. ô (nl. oe), terwijl voor verkortingen u gebruikt wordt. De in het Diesterlands gebruikte vormen zijn dus:
b. Vormen met verkorting. Deze verkorting heeft hier plaatsgegrepen voor gemouilleerde -ld-verbinding, later is de mouillering dan weer plaatselijk verloren gegaan. Het is veel moeilijker met het blote oor uit te maken of de medeklinker gemouilleerd is dan wel of er enkel een naslag-i uitgesproken wordt tussen de u en de l. Zo heeft men 1o zwuḷ te Molenstede (K 355), Kaggevinne (P 42a), Assent (P 42), Loksbergen (P 47), Halen (P 48), Linkhout (P 46), Kortenaken (P 106), Geetbets (P 107) (mat. Va). zwul te Schaffen (K 356), Zelem (P 44), Herk-de-Stad (P 50) en Budingen (P 109) (Mat. Va, mat. D echter zwọ̄ə = zwɔ▴ə te Budingen). Te Herk-de-Stad (P 50) tekenden we zelf zwuil op in het centrum (de landbouwgehuchten en Schakkebroek gebruiken zwʊu). Ook Donk (P 49) bezigt deze vorm, die ons ook door een paar autochtone boeren te Meldert (P 45) werd opgegevenGa naar voetnoot3, ook te Scherpenheuvel | ||||
[pagina 117]
| ||||
(P 35a) is ze bij de bakkers in gebruik. (Mat. D zwoeⁱl). Zwoel wordt ook opgegeven door een 19 j. student (mat. D) voor Bekkevoort (P 40) naast hovepaal. 2o zwulə, zwuilə is de vorm van Rillaar (P 35) (Va), Messelbroek (P 34) (S), Testelt (K 350) (S) en Zichem (K 351) (S)Ga naar voetnoot1. Deze vormen met bewaarde auslaut-ə grenzen aan het *zwölle (zwœlə)-gebied en vormen in zekere zin een overgangsstrook (voor zover ze niet uit kontaminatie van zwœlə en zwul ontstaan zijn). 3o De overgang naar het meer Noordelijk gelegen zwɑʒi-gebied vormen het door Va te Deurne (K 354) opgetekende zwulʒəl, het naast zwɑʒi te Tessenderlo (K 353) voorkomende zwuʒi (Va; mat. D swoesi, zwoeziej), het zwu˕li˕ van Paal (K 357) (P) en het žwu˕lʒi˕ van van Beverlo (K 318) (P). 4o Er rest ons nog een van het zojuist besproken gebied geografisch verwijderde strook, waar eveneens verkorting is ingetreden op basis van een oe-klank (samengevallen met reflexen Wgm. ô). In deze streek tussen Tongeren, Bilzen en Maastricht wordt poel, goed, moed, enz. met uː gerealiseerd; deze uː is echter in *zwoeld(e) overal tot ui verkort onder invloed van de (plaatselijk verdwenen) mouillering. We onderscheiden: α) de zwuilt-vorm van het Z.-W. te Heukelom onder Vroenhoven (Q 175a), Riemst (Q 175), Herderen (Q 174), Zichen-Zussen-Bolder (Q 179) en Val-Meer (Q 178) (mat. S). β) de zwy˕lʒə, zwølʒə-vormen van Waltwilder (Q 84)Ga naar voetnoot2, Hoelbeek (Q 85), Eigenbilzen (Q 86), Mopertingen (Q 90), Hees (Q 94), Rosmeer (Q 93) en Vlijtingen (Q 171) (mat. S). De in deze plaatsen gebruikte vorm is als een relatief recente mouilleringsumlaut te interpreteren; in de laatste drie plaatsen kan echter van gewone verkorting uit yː sprake zijn: deze laatste klank is hier de normale representant van Wgm ô. | ||||
C. De derde groep omvat vormen die zouden kunnen wijzen op een prototype *swŏlde, dat zich over *zwoude tot zwouw heeft ontwikkeld.Dit type komt voor in een aaneensluitend groot gebied dat bestaat uit a) het grootste deel van Belgisch Zuid-Limburg; b) de omgeving van Tienen en Landen en de centrale moot van het Z.-O.-Brabantse Hageland. | ||||
[pagina 118]
| ||||
a. Het Limburgse type. De klank in ‘zwouw’ is hier dezelfde als in gouden (adj.), zou, wouGa naar voetnoot1, enz. We onderscheiden: 1. zwʊu of zwɔu met meer of minder open diftong: dit is de vorm van Belgisch Zuid-Limburg ten Z. van inbegr.: Schakkebroek onder Herk-de-StadGa naar voetnoot2 (P 117a), Schulen (P 52), Berbroek (P 53), Spalbeek (P 54), Kermt (P 55), Stokrooie (P 56), Kuringen (P 57), St-Lambrechts-Herk (P 119), Rapertingen onder Hasselt (Q 73a), Diepenbeek (Q 71), Beverst (Q 72), Romershoven (Q 76), Schalkhoven (Q 81), St-Huibrechts-Hern (Q 154), Werm (Q 155) (lichte diftong zwo▴u), 's Herenelderen (Q 168), Berg (Q 163), Mal (Q 180) en Sluizen (Q 181). Al de tussen deze plaatsen, de provinciegrens en de Romaanse taalgrens gelegen gemeenten hebben dezelfde vorm (mat. S). Deze komt daarenboven nog voor in de volgende Vlaams-Brabantse en Vlaams-Luikse grensplaatsen: Rummen (P 107a) (Va, S), Grazen (P 108), Zoutleeuw (P 112) bij de landbouwersbevolking (zie hoger), Heelen-Bos (P 158), Dormaal (P 160), Halle-Booienhoven (P 161), Walshoutem (P 212), Walsbets (P 210a) en Wezeren (P 219a). 2. zwø˕ː of zwʌː te Hasselt (Q 2). Vgl. hier gʌːə, zʌː, wʌː = gouden, zou, wou. 3. zwoː te Lummen (P 51), Zolder (P 361)Ga naar voetnoot3, Houthalen (L 414) en Zonhoven (Q 1). Vgl. goːə, zoː, woː. 4. Een vorm die met zwo˕ː of zwʊː kan omschreven worden hoort men te Waltwilder (Q 84)Ga naar voetnoot4, Munsterbilzen (Q 82), Bilzen (Q 83), Hoeselt (Q 77), Rijkhoven (Q 168a), Martenslinde (Q 89), Kleine-Spouwen (Q 92), Grote-Spouwen (Q 170), Membruggen (Q 169), Genoelselderen (Q 173) en Millen (Q 177). Vgl. go˕ːə, zo˕ː. 5. zwʊːΧ is de vorm van Rutten (Q 241) en Lauw (Q 240). In deze laatste plaats evenals in het door inwijking grotendeels Nederlandstalig | ||||
[pagina 119]
| ||||
geworden Herstappe (Q 243) hoort men daarnaast ook wel zwʊ▴u. Het is moeilijk met zekerheid te zeggen hoe de eind Χ ontstaan is, vgl. echter in dezelfde plaatsen mʊːΧ (< *moelde = baktrog) en Haspengouws ruig = Mnl. rude, ruyde (schurft).
b. Het Brabantse type. Bij het Limburgs type sluiten naar het Westen toe de zwɑː en zwɔː vormen uit Oostelijk Vlaams-Brabant aan. We onderscheiden: 1. zwɑː en zwɑːə komt voor: α. In een klein noordelijk gebied omvattend Molenbeek-Wersbeek (P 39), Waanrode (P 43), Meensel-Kiezegem (P 96a)Ga naar voetnoot1, Kapellen (P 97), Kersbeek-Miskom (P 98) (alle mat. Va). β. In een groter zuidelijk gebied omvattend Vissenaken (P 104), Bunsbeek (P 105)Ga naar voetnoot2, Ste-Margriete-Houtem (P 146) (D ovezwaae), Oplinter (P 147) (alle mat. Va), Goetsenhoven (P 155) (S), Hakendover (P 150) (Va, S, D doffe oa, Ezemaal (P 166) (Va, S), Wommersom (P 157a)Ga naar voetnoot3, Melkwezer (P 157) (S) en de volgende Vlaamse gemeenten van het kanton Landen (prov. Luik): Overhespen (P 163) (S), Neerhespen (P 164) (S), Laar (P 167)Ga naar voetnoot4, Neerwinden (P 168) (Va), Overwinden (P 170) (3), Landen (P 171) (Va), Attenhoven (P 169) (Va), Waasmont (P 211) (Va, S)Ga naar voetnoot5. De uitspraak zwɑː met ɑː of ɑ⫞ː is kenschetsend voor dat deel van het Z.-O.-Brabantse mich-kwartier, waar *alde en *olde (in ɑː) samengevallen zijnGa naar voetnoot6. In deze streek is het dus eveneens mogelijk een prototype *swălde | ||||
[pagina 120]
| ||||
aan te zetten. Het is echter beter daarvan af te zien, want in een Centraal-Hagelands relikthorstje schijnt de oorspronkelijke splitsing (*alde > ɑː, maar *olde > ɔː nog bewaard gebleven te zijn en hier luidt de vorm zwɔː.
2. Deze zwɔː vorm komt voor te Attenrode-Wever (P 96) (Va), Glabbeek-Zuurbeemde (P 99) (Va, D echter howezwaa), Hoeleden (P 100) (Va), Ransberg (P 109a) (Va) en Drieslinter (P 111) (Va, D zwoâe). Daarenboven is zwɔː nog de vorm van Hoegaarden (P 152) (S)Ga naar voetnoot1 en Outgaarden (P 154) (S) ten Z. van Tienen en van Orsmaal-Gussenhoven (P 159). Deze zwɔː-vormen uit die reliktgebieden wijzen dus evenals de Zuidlimburgse duidelijk op een prototype *swolde.
3. In een paar plaatsen, nl. te Kumtich (P 144)Ga naar voetnoot2 en te Oorbeek (P 149)Ga naar voetnoot3 tekenden we zwɑ⫞ːj op. Deze diftong is ongetwijfeld sekundair en uit zwɑ⫞ː ontstaan. Te vergelijken is de Hoegaardse vorm mɑːj (= mouw, toponiem) waarvan G. WinnenGa naar voetnoot4 zegt ‘Onfr. *molde evolueerde als volgt: Onfr. *moldeGa naar voetnoot5 > Mnl. moude > 1576 mauwe > mā, waarvan de auslaut ā werd gediftongeerd tot āj3.’ En in voetnoot 3: ‘De diftongering van de auslaut ā kan vergeleken worden met deze in Tiens kaːj ‘kleine kraai’ < 16e e. ka., kae (Kiliaan, 1599) < Mnl. cauwe... en in Tiens bʀaːj ‘verhoogd voetpad...’. We menen hiermee duidelijk gemaakt te hebben dat deze zwaai- | ||||
[pagina 121]
| ||||
vormen heel waarschijnlijk niet dezelfde oorsprong hebben als het Noordmaaslandse zwaai, zwaoi-type. Ze moeten gezien worden in het kader van de fonetisch-fonologische bouw van de betrokken dialekten, die onderling zeer grote strukturele verschillen vertonen. | ||||
IV. Overzicht en Verwantschap der typenWanneer we nu de talrijke vormen van *zwaalde vergelijken, dan kunnen we verschillende differentiërende faktoren onderscheiden. Dat de soms sterk afwijkende typen zo totaal anders geëvolueerd zijn heeft verschillende oorzaken:
1. Het verlies of behoud van de mouillering: oorspronkelijk is de -ld-verbinding overal gemouilleerd geweest, nu zijn de plaatsen met behoud van de mouillering niet meer zeer talrijk, alleen in het N.-O. van Belgisch-Limburg komt ze nog voor en geïsoleerd hier en daar in het zwul-gebied om Diest, alhoewel ze er minder goed te onderscheiden is. Evolutie van -ḷḍə tot -lʒə komt nog voor ten W. van Maastricht en tussen Diest en Mol. Ook de zgn. mouilleringsumlaut, over het grootste deel van de Antw. Kempen en een kleine strook tussen Tongeren en Maastricht voorkomend, is als een duidelijk litteken van de veelal verdwenen mouilering te beschouwen. Het vroegst moet de mouillering in het zwouwgebied verdwenen zijn.
2. De synkope van l of d. De d is haast overal verdwenen, alleen in het zwazzie, zwazjie-gebied is ze reliktisch aanwezig (zwadzjie, zwadzie), ook de -ʒə uitgang in zwoːlʒə, zwy˕lʒə enz. kan er misschien aan herinneren. De l is in heel het zwouw-gebied reeds vroeg gevokaliseerd geworden; ten Z. van Maaseik heeft gemouilleerde ḷ zich tot j ontwikkeld.
3. Voor de apokope van de auslautende e kunnen we twee grote gebieden met verschillende ontwikkeling onderscheiden: de vormen met geapokopeerde auslaut-ə beslaan de oostelijke helft van het zwaalde-gebied, in het Westen bleef de -ə bewaard. Uitzonderingen nochtans: het zwoːlʒə + zwølʒə gebied ten W. van Maastricht in het apokoperende Oostelijk deel; Retie en Dessel (*zwald) in het Westelijk gebied met -e of -i uitgang. Hierbij misschien nog dicht bij de apokope-grens de zwæl vorm van Balen aan de Neet. Waarom geapokopeerde en niet-geapokopeerde vormen van dit woord voorkomen is een probleem op zichzelf. Vgl. in dit verband het bestaan van vormen als hem, him n. himme (= hemd), eeg, eg, n. e(e)gde | ||||
[pagina 122]
| ||||
(= eg), *aan, (e)en n. *aanzje, enzje (Oosthaspengouws = eend), un, in n. unzje, inzje (Oostlimb. = ui). Misschien is de auslaut-e in de in een deel van Limburg voorkomende himme, eegde, aanzje en unzje-vormen als de uitgang -en van de casus obliqui te verklaren? De Antwerps-Kempense *zwaalde-vormen met bewaarde -e zouden dan echter op -en moeten uitgaan in de plaatsen met bewaarde -en uitgangen in mv. subst. en inf. ww. Daarvan blijkt echter niets, zodat eerder een relatief recente verdoffing tot -ə moet aangenomen worden van een oudere (nu nog plaatselijk, o.a. bij Mol) voorkomende -i-uitgang. Wat er ook van zij, de -de- uitgang schijnt in meer woorden het bewaren van de auslautende -e in de hand gewerkt te hebben. Zo althans verklaart Dr. M. Schönfeld (Hist. Gramm.4, p. 217) het behoud van de eind-e in de van adj. gevormde Nl. abstracta op -de (-te) als gevolg van ‘de behoefte aan een duidelijke vorm van het suffix.’
4. Ook voor de verkorting vóór dubbele konsonant kunnen we twee duidelijk afgelijnde gebieden onderscheiden. Daar ook de zwouw-vormen op een oudere verkorting teruggaan (*swŏlde) blijven alleen de zwaal(j), zwaaj, zwool(je) en zwoe̅l-gebieden over: zij vormen samen het gebied zonder verkorting; alleen om Beringen blijft er een lichte twijfel bestaan. De verkortingslinie voor *zwaalde loopt dus ongeveer van Lommel over Beringen en Helchteren naar Bokrijk (tussen Genk en Hasselt) om dan langs Eigenbilzen, Hees en Vroenhoven de taalgrens te bereiken.
5. De sterkst differentiërende faktor is echter zonder twijfel de verschillende evolutie van de stamklinker geweest; uit die afwijkende ontwikkeling ontstonden drie op het eerste gezicht sterk verschillende woordtypen, die klaarblijkelijk verwant zijn, maar waarvan men bv. toch zou kunnen veronderstellen dat ze in verschillende ablauttrappen hun oorsprong vinden. Wanneer we nu die drie woordtypen: A. zwaalde, B. zwoelde en C. *zwolde > zwouw met elkaar vergelijken, dan wordt het duidelijk dat beide laatste zich wel uit het eerste hebben kunnen ontwikkelen, terwijl een omgekeerde evolutie vrijwel uitgesloten schijnt. De zwoelde-vormen zijn ontstaan via een velarisatie van ɑː tot ɔː > ʊː en uiteindelijk tot oː en uː. Deze velarisatie was het gevolg van de positie van â tussen de labiale w en l. In een gedeelte van het zwoelde-gebied is de uː dan tot u verkort gewordenGa naar voetnoot1. | ||||
[pagina 123]
| ||||
Schematisch kunnen we dus deze evolutie voorstellen als volgt:
De *zwolde > zwouw-vormen kunnen op tweeërlei wijzen uit *zwaalde ontstaan zijn. 1o Velarisatie van ɑː tot ɔː, of ʊː, verkorting van deze laatste klank tot ɔ of ʊ; daarna viel deze korte klinker, na verlies van de mouillering samen met *-old- in woorden als Nl. zou, wou, gouden, enz. Schematisch voorgesteld wordt dat: *swɑːḷḍə > *swɔːḷḍə > *swɔḷḍə > *zwɔldə > *zwɔudə > *zwɔuwə > zwɔu 2o Een andere mogelijke evolutie heeft als uitgangspunt een zeer vroegtijdige verkorting van ɑː tot ɑ, velarisering van deze korte ɑ tussen w en l tot ɔ of ʊGa naar voetnoot1, verlies van mouillering en verdere evolutie van zwɔldə als onder 1o. Schematische voorstelling: *swɑːḷḍə > *swɑḷḍə > *swɔḷḍə > *zwɔldə > *zwɔudə > *zwɔuwə > zwɔu Het feit dat de drie typen tot eenzelfde prototype kunnen teruggebracht worden vergemakkelijkt in niet geringe mate het zoeken naar een aanvaardbare etymologie. | ||||
[pagina 124]
| ||||
[pagina 125]
| ||||
Binnen het grote *zwaalde-gebied (: *zwaalde + *zwoelde + *zwouw) geven de rechtstaande fonetische transkripties de uitspraak aan die binnen de duidelijk afgebakende kleinere gebieden gebruikelijk is. Voor een viertal kleine gebieden langs de Rom. taalgrens werd de fonetische vorm ten Zuiden van de taalgrens geplaatst met een pijltje ter verwijzing. In de andere gevallen werd er, indien het gebied te klein was om er de fonetische transkriptie in aan te brengen, een cijfer in geplaatst. Zo is 1 = zwæzi - 2 = zwulʒəl - 3 = zwuʒi - 4 = zwuli - 5 = zwulʒi - 6 = zwa:j - 7 = zwʌ: - 8 = zwy˕lʒə (of zwølʒə).
Minder gebruikelijke bijvormen die naast de gewone in een gedeelte van een der gebieden of in een plaats voorkomen worden door middel van een letter aangeduid: a = zwɔ˓lə - b = zwɔ▴ə - c en d = zwæl - e = zwɑⁱl - f = zwɔ:ḷ - g = zwɔlə - h = zwult - i = zwu˕▴əl⫞ Buiten het *zwaalde-gebied beperkten we ons om technisch-kartografische redenen tot het aanduiden van de grote gebieden die een ander woord voor de broodschieter gebruik(t)en. Bij de verwante typen schoot, scheut, scheuter en scheutel was er onvoldoende materiaal voorhanden om het hinterland volgens de verschillende typen nauwkeurig af te bakenen: we hebben dan met een approximatieve geografische aanduiding der verschillende typen genoegen moeten nemen; de verdere afbakening viel trouwens buiten het bestek van deze bijdrage. Dank zij de dichtere bezetting was het ons mogelijk in het *schoolde-gebied de drie typen, het westelijke schoel(i)e, het centrale (vooral Noordbrabantse) schoold en het Noordlimburgse school te onderscheiden. In de prov. Antwerpen kon verder ook de westelijke grens tussen dit *schoolde-gebied en zijn mededinger *(oven)paal afgebakend worden; op de kaart werd het als een getande streep aangebracht. Zoals voor de andere *zwaalde-omringende gebieden hebben we er ook van afgezien het vooral in Vlaams-Brabant en de zuidelijkste rij vakjes van de prov. Antwerpen haast voor elke plaats beschikbare materiaal (Va, D) te lokaliseren. Voor de achter de paal-schoelie en paal-zwölle-grens gelegen verdere omgeving van Antwerpen was het materiaal minder dicht, mede ook door het feit dat vele korrespondenten of zegslieden het woord niet kenden of jongere ersatz-benamingen als broodschup, broodspaan, enz. opgaven. Voor het weglaten van bepaalde verdachte of jongere ‘ersatz’-vormen verwijzen we naar de tekst, blz. 2 en 3. Om de kaart niet nog meer te overladen hebben we er moeten van afzien sommige minder belangrijke gegevens op kaart te brengen, zoals bv. de verkortingslinie, de mouillering van ḷ te Q 9 en Q 96c evenals in sommige plaatsen van het Diesterse zwul-gebied. P 145 en P 112 zijn op de kaart duidelijk herkenbare paal-eilandjes (voorposten) in het *zwaalde-gebied. Ter oriëntering van wie desgevallend een nauwgezetter kaart met plaatsaanduiding en nummering zou willen rekonstrueren werd de aanzet der diagonalen bij de omlijsting aangebracht. In dat geval vindt men alle nodige inlichtingen in de tekst. Ook wij hebben trouwens de bedoeling gehad de kaart op groter schaal en met opneming van alle details te publiceren, maar in deze kwestie moesten we rekening houden met de wensen van de uitgever en de redactie. | ||||
[pagina 126]
| ||||
V. Oude Vormen en EtymologicaEen oude specifiek Zuidlimburgse vorm uit de 16de eeuw (1557-58) vonden we bij J. Fr. Gessler: Proeve van een Oud-Hasseltsch Glossarium (Hasselt, 1940), blz. 117, s.v. zwouwe, znw. vr. Ovenpaal, ovenschop, broodstok... Item aan Peter Hollants... van twee trompetten tot den Rhetorijckecamer ende van twee zwouwen te maicken voer den pastijbecker - tsamen 3 Rg. 12 st. (Bouwm. 1557-58, fol. 23). Het is echter in het Middelnederl. Wdb. van Verwijs en Verdam (7de deel, p. 2466) dat de oudst ons bekende vorm van het woord voorkomt en nog wel als ‘swaelde’, znw. Het wordt er omschreven als zijnde hetzelfde als pale, 2de art.; z. ald. Ovenschop. Voc. Cop. swaelde, pala, instrumentum ad panes mittendos in furnum. Op etymologisch gebied wordt dan op aarzelende wijze volgend aanknopingspunt voorgesteld: *Misschien staat swaelde voor ‘*swadele’, evenals Mnl. naelde voor ‘nadele’; het zou dan te vergelijken zijn met eng. swaddle, doch de betekenis ‘luier’ van dit woord wijst niet op verwantschap.’ We menen niet langer bij deze poging te moeten blijven stilstaan; enige verwantschap tussen swaelde en Eng. swaddle lijkt ons volkomen uitgesloten. Interessanter is intussen het feit dat de enige vindplaats door Verwijs-Verdam opgegeven uit de Vocabularius Copiosus komt, gedrukt te Leuven omstreeks 1483Ga naar voetnoot1. Leuven ligt nu een vijftiental Km. van de grens van het zwouw-(< *swaelde)-gebied verwijderd in het Zuidnederl. gebied dat (oven)paal als benaming voor hetzelfde voorwerp gebruikt. Was de samensteller van de Voc. Cop. uit het tegenwoordige *zwaalde-gebied afkomstig? Strekte dit gebied zich in de Middeleeuwen wellicht zover westwaarts uit? Wie zal het met zekerheid zeggen? Met de laatstgenoemde mogelijkheid dient echter rekening te worden gehouden, want de tegenwoordige *zwaalde-vormen bevinden zich zoals hoger gezegd, in het defensief tegenover hun westelijke gebuur. Maar bij dit alles zijn we ver van de etymologie van *zwaalde afgedwaald. Veel moeilijkheden biedt deze o.i. niet. Het ligt voor de hand *zwaalde en de daaruit ontstane vormen in verband te brengen met Own. svǣla ‘verstikken, roken, walmen’ (trans.), svǣla, v. ‘dikke rook, walm’ | ||||
[pagina 127]
| ||||
en Ags. swǣlan, for-swǣlan, zwak, trans. ‘verbranden’, Eng. (nu dial.) to sweal, waarvoor we in The Oxford English Dict. (Oxford, 1933) X, 294 als betekenissen aangegeven vinden: to consume with fire, burn, to set fire to (e.g. gorse, etc., soot in a chimney); to singe, scorch; locally, to singe (a hog) (in Ireland) to roast (a sheep) whole in its skin. Verder nog to cause (grass, etc.) tot dry or witherGa naar voetnoot1. Verwant met dit werkwoord zijn Ags. swelan (st., intr.) ‘langzaam verbranden’, Mnd. swelen, ‘verzengen schroeien, smeulen, doen verdorren’, Mnd. swelen, ‘verzengen, schroeien, smeulen, doen verdorren’ (waaruit Nhd. schwelen, ‘langzaam dampend branden’), Oudfries swela en laat-Mnl. swelen, zwelen, ‘het afgemaaide gras met de hooihark bijeenharken’, Mnl. zwelen (zw.), ‘bijeenharken van uitgespreid hooi in lange regels (= een zweel, mv. zwelen)Ga naar voetnoot2. De oudere betekenis van het Nl. werkw. is ‘doen drogen, doen verdorrenGa naar voetnoot3’. Hiernaast komt ook nog Ags. swėllan ‘verbranden’ voor, evenals Ohd. swilizôn, ‘langzaam verbranden, roosteren’ en Ohd. swëlzen, ‘verbranden’Ga naar voetnoot4. Met andere ablauttrap verder nog Ags. swol, swolig, swoloþ, ‘burning, heat’, evenals Nd. swôl, swûl, ‘zwoel’ (waaruit Hgd. schwül, ouder schwul) en Nl. zwoel, zoel. Verder worden nog volgende woorden met deze stam in verband gebracht: Mnl. swalm, ‘walm’, Nd. swalk, ‘Lichtdamp’ en Hgd. (im westlichen Norddeutschland!) schwalken, ‘dampfen, rauchen (von Lampe und Ofen)Ga naar voetnoot5, Ohd. arsuëlchatiu ‘marcida’, Mhd. swële, ‘verlept, dor’Ga naar voetnoot6. Als verwanten buiten het Germaans geven de meeste etym. woordenboeken op: Lit. svilus, ‘gloeiïng’, svilmis, ‘brandreuk’, svìlti, ‘verzengen’, Lett. svelt, ‘id’. Verder bij F. Holthausen, AWN, p. 294 gr. hélē, ‘Wärme’, hèlénē ‘Leuchte’. Of hier nog andere vormen bij behoren (zie o.a. Frank-Van Wijk, p. 839 s.v. zwoel) durven we niet beslissen, dit terrein laten we veiligheidshalve graag aan de Indogermanisten over. | ||||
[pagina 128]
| ||||
Het is onzeker of het door Schuermans voor sommige streken van (VI.-)Brabant, Antwerpen en Limburg opgegeven werkw. zwillen, zwielenGa naar voetnoot1, ‘half murw laten worden; een weinig laten stoven, even in kokend water laten zieden’ hierbij hoort: op semantische gronden is het misschien verkieslijker er een bij zwellen (Fr. gonfler) (faktitief?) werkwoord in te zienGa naar voetnoot2? Besluiten we dus dat *zwaalde niet onmogelijk een (participaal?)- afleiding (op -ða, Idg. -to?) bij de stam van een Owgm. swālan of een aanverwant werkwoord is. De oorspronkelijke betekenis van *zwaalde en zijn dialektische bijvormen schijnt dan ‘de langzaam verbrande, de geschroeide, de verzengde’ geweest te zijn. Deze betekenis past o.i. uitstekend bij een werktuig dat regelmatig de oven in moet.
A. Stevens |
|