Taal en Tongval. Jaargang 4
(1952)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Romeinse invloed in Noord-BrabantIn zijn Wort- und Sachgeographie Südost-Niederlands und der umliegenden Gebiete (1937) heeft Roukens meer dan een geval behandeld waar Limburg een Romeins leenwoord vertoont dat er sinds de eerste eeuwen na Christus is blijven hangen, bijv. kanjel en aat of aachGa naar voetnoot1. Voor Zuid-Limburg met zijn eertijds dichte Romeinse kolonisatie was dat niets verwonderlijks. En het was ook eigenlijk vanzelfsprekend dat Noord-Brabant die locaal meer beperkte Romeinse leenwoorden miste, want De Kempen, en dus ook Noord-Brabant, waren heel arm aan vondsten van Romeinse nederzettingen. S.J. de Laet heeft dat nog onlangs betoogdGa naar voetnoot2. Eigenlijk kent hij alleen een Romeinse villa te Vught (en in België te Grobbendonk, Eisden en Neerharen). Voorts kent hij nog een wachttoren te Veldhoven en zegt hij: ‘Misschien is een tweede dergelijke statio te Alphen te localiseren?’ En dan is er nog dat merkwaardige altaar, dat men te Rijsbergen heeft gevonden met Latijns opschrift ‘zuiver Romeins van vorm maar gewijd aan de inheemse godin Sandraudiga - die nergens elders vermeld noch afgebeeld staat - en over wier natuur we dus niets bepaalds weten’. En toch heb ik ook voor de Kempen een merkwaardig latijns leenwoord gevonden, n.l. het Romeinse vivarium dat in twee blijkens de anlauts-w een hoge ouderdom verradende typen a) wouwer, wower, enz., b) wijer, weer en wêr niet alleen in Limburg maar ook in een deel van Noord-Brabant en het oosten van de Belgische Kempen bewaard is geblevenGa naar voetnoot3. Ik heb daarover al een en ander medegedeeld in Brabantia Nostra VIGa naar voetnoot4 en teken hier het kaartje naar de mij thans ten dienste staande gegevens. De data betreffen òf toponymen òf soortnamen òf beide. Voor zover de verantwoording nog niet geschied is in mijn B.N.- | |
[pagina 172]
| |
artikel, laat ik ze hier volgen. Bergeik: P.N. Panken-A.F.O. van Sasse Van Ysselt, Beschrijving van Bergeik vermeldt p. 28 een Bergeikse schepenbrief uit 1596 waar over een wyer gesproken wordt, en op p. 64-65 aldaar de Zwarte wijer of Zwartrijtsche wijer, de Papenwijer, de Pastoorswijer, het wijerke, de Fleerakkerswijer, de Stadswijer, de GroeswijerGa naar voetnoot1; Oostmalle: wouwer in een cijnsboek van 1428 (Bijdr. tot de Gesch. XX - de blz. kan ik niet meer terugvinden); Dongen: de gracht voor het pensionaat van de zusters heette eertijds: de wouwer; bij een verbouwing is hij gedempt en thans vergeten; van andere zijde werd mij opgegeven dat te Dongen nog voorkomen de volgende toponiemen: de wouwer, een door verzakking ontstane kuil, de wouwer, een weiland, de wouwers, streeknaam wschl. te danken aan het feit dat in de buurt enkele vijvers gelegen hebben, de wouwerakker; Alphen: ne braakwouwer; W.J.C. Binck, Omzwervingen in de Alphensche praehistorie (1945) 69 vermeldt Wauwerstraatveld te Ulicoten; A.M. Frenken, Memoriaal der dorpen en parochies Gerwen, Nuenen en Nederwetten (1948) vermeldt p. 242 de Wouwerdonk te Neerwetten, p. 10 wijer te Gerwen en p. 95 de Prinsewijer te Nunen; blijkens W. Meindersma, De heerlijkheid van Heeze, Leende en Zes Gehuchten, Zalt-Bommel 1911, p. 19 spreekt de heer van Heeze en Leende in een denombrement van 1440 over wijers ‘vijvers’; Krom-Sassen, Oorkonden Helmond 15 vermeldt wier bij Vlierden; in Dommelen ligt de Schepelweijer; tenslotte komt in Deurne de familienaam Van de Weier veel voor. Ik was in Brabantia Nostra VI 355, al beschikte ik toen dan ook over iets minder materiaal, zeer getroffen en wist er eigenlijk niet goed raad mee. Daarom schreef ik: ‘Het merkwaardigste voor mij aan deze woorden is wel, dat zij als oude romeinse leenwoorden nog in dit midden-zuidelijke stuk van Noord-Brabant volop in gebruik zijn. Het lijkt mij dat de Romeinen, van wie inderdaad in deze streken ook verschillende archaeologische overblijfselen zijn gevonden, hier toch nog inderdaad taalkundige invloed hebben uitgeoefend’. Dat was niet heel sterk, want over nederzettingen kon ik niet reppen. Thans echter meen ik mij positiever te kunnen uitlaten en breng ik de verspreiding van wouwer en Brabants wijer rustig in verband met de zojuist uit De Laet opgesomde nederzettingsvondsten, die, toen ik mijn vorig artikel schreef, nog niet alle gedaan waren. Bovendien zijn er nu | |
[pagina 173]
| |
[pagina 174]
| |
nog onlangs Romeinse graven gevonden te Esch, wat aan A. v.d. Braak de volgende woorden in de pen gafGa naar voetnoot1: ‘De opgravingen te Esch, die door de structuur der graven en het groot aantal bijgiften een verrassing waren, hebben vragen opgeworpen omtrent de historie van Midden-Brabant in de Romeinse tijd. Zij tasten de tot nu toe gehuldigde opvatting aan, dat in Midden-Brabant en de Kempen, de Romeinse invloed van geringe betekenis geweest zou zijn.’ Over Romeinse vondsten te Alphen zie men thans ook W.J.C. Binck, Omzwervingen, passim. Wouwer en wijer hebben dus een (prae-)historische basis gevonden. Wel moet overwogen worden, dat althans wijer ook in andere streken dan eertijds door de Romeinen bezette in gebruik is, bijv. in TwenteGa naar voetnoot2. Daar heeft men dus met later import (via de kloosters met hun visvijvers?) te doen.
A. Weijnen |
|