Taal en Tongval. Jaargang 4
(1952)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Boomse maat - bom(me)se maatIn het zuiden van Brabant is de uitdrukking bekend: 't is boemese maat: heel volle maat. In normale spelling is dat bommese maat (o voor m wordt in die streek als oe uitgesproken). Het Hagelands Idioticon vermeldt de uitdrukking onder de vorm Boomse maat (uitspr. boeëmse mouët, boemse, boemmese) = opgehoopte, overlopende maat: ge bedient goed, ge geeft boeëmse maat. In het Bijvoegsel lezen we: bommesche maat = overlopende maat. Als een glas te vol geschonken wordt, zegt men: dat is bommesche maat. Het Haspengouws Idioticon geeft op: bommersche bijw. groot, gebruikt bij maat (St-Tr.): ik heb u bommersche maat geriefd en vermeldt verder een oude grafie bompse maat. Schuermans Bijv. vermeldt: ‘boemersche maat, volle maat, is de oorsprong van boheemse maat, omdat die maat misschien goed was, of omdat dit volk een grote maat eiste’Ga naar voetnoot1. Het verwondert me dat niemand totdusver dit adj. boemes in verband heeft gebracht met bomvol, waarvan de etymologie doorzichtig is. De bom is de schijfvormige stop in een vat en bomvol is: vol tot aan het bomgat, dus helemaal. In de verbinding bomvol werd het eerste lid als adj. gevoeld en kreeg de adjectivische vorm: boemes vol (normale uitspraak van bommes vol). Aldus te Aarschot: het vat is boemes vol, de kasserol (de zak, het glas, enz.) is boemes vol; ook: de zaal was boemes vol, de kerk zat boemes vol, enz. Ik heb ook reeds de elliptische vorm ‘pas op! dat glas is boemes!’ horen gebruiken. De boemese maat (ook te Aarschot) is dus duidelijk. Het woord bom (van een vat) is niet erg bekend meer, zodat boemes een onbegrepen woord werd, dat door de volksetymologie bij Booms kon gebracht worden. Uit de door Tuerlinckx in het Hagel. Idiot. aangeduide uitspraak blijkt dat Booms slechts een variant is, door de auteur ten onrechte vooropgeplaatst. De oudere vormen bommes, boms zijn ook in het Hageland bekend. Verdere vervormingen zijn dan bommers (Haspengouw) en bommels, dat het Wdb. Ndl. Taal (III, 434) vermeldt uit Harrebomee (I, 75b): op de bommelse maat: op de gis, ten naaste. Dit laatste kan echter een ander woord zijn. | |
[pagina 85]
| |
De voorgestelde etymologie is des te minder twijfelachtig, daar het Aarschots een synoniem kent dat ook qua formatie een volkomen parallel geval is, nl. toppes in de uitdrukking toppes vol: het glas is toppes vol = vol tot aan de top, helemaal vol. Ook fig.: de statie is toppes vol volk, het kerkhof ligt toppes vol, mijn hof staat toppes vol legumen, enz. Een ander synoniem is Aarsch. stompvol: de kast steekt stoempvol kleren; de stoof steekt stoempvol stenen; vooral fig. gebruikt: het zaaltje zat stoempvol; de stad stak stoempvol volk. Vaker echter hoort men in al deze zinnen stoempes vol, welke vorm beantwoordt aan inf. + s (stampens). Stampvol is ongewoon in het Aarsch.; als men het woord gebruikt, wordt het ook liefst stampes (stampens). Zulke formaties (inf. + s) zijn gewoon met gereed: de soldaten stonden schietes gereed; hij zit springes gereed; dat geld ligt daar pakkes gereed; ook met het werkw. spelen: we spelen, overhales, boer afwerpes, enz. Het ‘uiteenvallen’ van een compositum, zoals dat gebeurd is in bomvol > bommes vol; topvol > toppes vol komt ook bij subst. voor. Aldus is asgoensdag (Aswoensdag) te Aarschot uiteengevallen in asse goensdag, voor het taalgevoel duidelijk adj. + subst. Zelfs kerktoren is geworden tot kerken toren (eig. kerəkən (eig. kerəkən torōrə) waarin het eerste lid de uitgang krijgt van het man. enk. van de adjectieven. J.L. Pauwels |
|