Taal en Tongval. Jaargang 4
(1952)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog steeds de palatalisatie van germ. a > e voor r + gutturaal en labiaal in de Zuidnederlandse dialecten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(N 141) schijnt de tegenstelling mark-merχ bepaald te worden door de loop van de Leie, aan de oostelijke oever merχ, aan de westelijke mark. Bij dit alles valt te noteren dat de samenstelling mergpijp (d.i. het in Vlaanderen zo gegeerde soepbeen) door de Westvlaming hoofdzakelijk als mɑrkpypə wordt uitgesproken, ook op die plaatsen waar men overigens merχ zegt. De vorm moark (mʊrk of mu˫rk) wordt gehoord in een klein gebied van zuidelijk West-Vlaanderen en daarbuiten vooral in Zuid-Oost-Vlaanderen. In Noord-Oost-Vlaanderen is de moark-laag doorbroken door merχ (mɛrū en mærū). Gent gebruikt nog overwegend moark, maar begint ook mɪrΧ te zeggen. Bezuiden Gent is het moark-gebied sterk aangevreten door de uitspraak mærΧ. De kaart toont duidelijk aan dat het gebied met velare klinker groter is geweest en zowel van het westen als van het oosten uit teruggedrongen en opgerold werd door de palatale uitspraak. Dit wordt verder nog hierdoor bevestigd, dat benoorden Gent de vorm moark in zwang is bij ouderen, terwijl de jeugd merχ gebruikt. Ook de mark-eilandjes in West-Vlaanderen zijn relicten: in de meeste van de onderzochte plaatsen immers kon worden nagegaan dat merχ de uitspraak is van de school- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaande jeugd, terwijl het geval mɑrkpypə mooi illustreert hoe in de samenstelling het oudere mark op grond van de isolatie bewaard bleef.
b. tarwe: De toestand is ongeveer dezelfde als voor darmGa naar voetnoot1. Het Westen heeft hoofzakelijk een palatale vocaal æ of e, met binnen dit ruime gebied enkele plaatsen met tarwe (tɑrwə), o.m. te Deerlijk (O 82) en te Vichte (O 83) (hier ook tærwə) en in een kleine strook bezuiden Brugge. Rondom Eeklo (I 158) zegt men tʌ▴rwə naast tʊrvə of tʊrwə, terwijl westelijk daarvan o.a. te Aalter (I 187) en te Hansbeke (I 228) alleen tʌ▴rwə gehoord wordt. Deze ʌ▴ zal wel moeten beschouwd worden als de ronding van æ. Het oosten van Oost-Vlaanderen heeft net als Brabant een palatale vocaal, terwijl de middenmoot een nog homogene zone met velare klinker uitmaakt. Precies als bij derm voor darm, is in West-Vlaanderen de palatale uitspraak terwe een succes geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. warm:
Een eerste opmerking is al, dat het Westen meer vormen kent dan die ene uitspraak wɑrm(ə) door Van den Berg genoteerd. We moesten de kaart van Van den Berg dan ook aanvullen. Daarbij steunden we op eigen enquête en op zin 68 uit de atlassen van Prof. Blancquaert, en haalden we de gegevens uit de atlas voor Frans- en West-Vlaanderen door Prof. Pée. Wel is inderdaad de uitspraak warm in het Westvlaams overwegend, maar bij nader onderzoek blijken heel wat plaatsen hetzij een velare hetzij een palatale vocaal te kennen. Aldus zijn ook voor warm in het Westen drie vormen voorhanden: warm(ə), wor(ə)m en werm(ə). In de onderstaande tabel tekenen we de gemeenten op waar we een velare of een palatale klinker aantroffen. Voor het geval dat de eigen enquête niet overeenstemt met de atlas is zulks vermeld. Een A achter een plaatsnaam betekent dat de gegevens die zijn van de atlas. Naar de kaart van B. Van den Berg (Leuv. B. 28).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens kan de kaart van Van den Berg dienen, met dien verstande evenwel dat we te Roeselare (N 38) eerder warm dan woarm zouden noteren.
d. zwerm:
Ook hier is de toestand wezenlijk anders dan de kaart van Van den Berg laat vermoeden. Waar de Hollandse geleerde een lijn trok die oostelijk zwerm van westelijk zwoarm(ə) moest scheiden, mag die grens juist zijn voor het gebied ten Oosten er van gelegen, maar in het Westen zijn de verschijnselen veel gecompliceerder. Hoofdzakelijk luidt de Westvlaamse uitspraak weer zwærm(ə); daarnaast komen evenwel ook zwarm(ə) en zwoarm(ə) voor. Opmerkelijk is het, dat zwarm en zwoarm aan het verdwijnen zijn in het voordeel van zwerm. Een paar voorbeelden mogen dit toelichten. In en om Koekelare (H 61) zeggen ouderen zwoarm, terwijl de schoolgaande jeugd zwerm uitspreekt. Zo is het ook elders. Te Brugge en te Jabbeke (H 32) is het in de plaats van zwarm dat zwerm (zwærm(ə)) wordt geschoven. Rasechte Bruggelingen die we ter zake konden raadplegen, waren met mekaar in tegenspraak: de enen beweerden alleen zwarm te zeggen, anderen zwerm. Hieraan moge nog worden toegevoegd, dat ook te Brugge de uitspraak zwærm die van de jongere generatie schijnt te zijn. Jonge Bruggelingen gebruikten immers zonder aarzelen die vorm. Het Zuidoostvlaams heeft - zoals al uit Van den Berg's kaart bleek - in dit woord een palatale klinker: men zegt er namelijk zwɪrm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart van het woord zwerm. De lijn is die door Van den Berg getrokken. Ten westen er van zegt men vooral zwerm, niet zworm.
en zwɪ▴r(ə)m; maar het zal niet van belang ontbloot zijn dat we hier de aandacht vestigen op de vorm zwoarm die ook in Zuid-Oost-Vlaanderen op het platteland nog in de achtergrond staat. Dit kon ik persoonlijk nagaan in een paar plaatsen, vooral aan de westelijke oever van de Schelde, nl. te Petegem (O 169) en te Bevere (O 97). Dat het besef aan een ouder zwoarm bij de Zuid-Oost-Vlamingen nog wakker is, moge eveneens blijken uit de geschriften van locale dichters die, als de Heer G. Gevaert uit Oudenaarde, bewust een dialectisch gekleurde taal schrijven. Zo vindt men in de zopas verschenen bundel De GetijdenGa naar voetnoot1 in het gedicht Het Stervende Jaar een werkwoordelijke vorm van een grondvorm zwarm: de stralen van de najaarszon
waarin de muggen zwarmen,
die schaars meer door de misten kon
en niet meer kan verwarmen.
Toen we aan de Heer Gevaert vroegen, hoe hij aan dat zwarmen was geraakt, antwoordde hij spontaan dat hij, enigszins normaliserend, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was uitgegaan van de hem bekende dialectvorm zwoarm, waarmee voor zijn gevoel, analoog met barm-boarm, de schrijftaalvorm zwarm moest corresponderen.
Besluit: De op kaart gebrachte feiten leren ons duidelijk het volgende: 1. In Vlaanderen zijn voor de woorden darm, merg, tarwe, warm, zerk en zwerm drie fonetische grondvormen voorhanden: nl. een vorm met æ, een met ɑ en een met ʊ. De nuanceringen æː en ɛ˕ naast æ, a naast ɑ en u▴˫ naast ʊ laten we hier buiten beschouwing. Waar we geen nauwkeurige fonetische transcriptie op het oog hebben schrijven wij gemakshalve werm- warm- woarm- etc. De velare variant vereenvoudigden we ook wel eens als worm, zworm etc., zoals dat op de kaart voorkomt. Met die o bedoelden we hetzelfde als met ao. Daaraan kan worden toegevoegd dat ook voor barg (gesneden mannetjesvarken), berm en arm eenzelfde verhouding bestaat. Voor berm zegt een deel van Zuidelijk Oost- en West-Vlaanderen boarm(e), terwijl Noord-Oost-Vlaanderen vooral berm en het Westen naast berm ook barm uitspreekt. Voor arm maakten wij geen kaart op: geheel Vlaanderen - ook West-Vlaanderen - heeft immers oarm (ʊrm of u.˫r(ə)m). Alleen te Poperinge (N 67) luidt dit woord (in de twee betekenissen) arm en in een gebied er omheen, dat gedeeltelijk met het werm-eiland van die streek overeenkomt, kent men erm, ɛ˕rm of ærm. Voor barg is de verdeling ongeveer dezelfde als voor berm: in een groot gebied van Oost-Vlaanderen (alweer vooral in het Zuiden van de provincie) boark (bʊrk en boɛrk), en in West-Vlaanderen plaatsen met bærΧ en andere met barΧGa naar voetnoot1. Ook de Vlaamse uitspraak van verf dient nog even vermeld. In bijna geheel Vlaanderen luidt die thans værf, værvə of værwə. In het Westen zitten evenwel nog enkele vɑrvə- of vɑrwə-eilandjes. Een uitspraak vʊrvə troffen we nergens meer aan, maar ± 15 jaar geleden hebben we die nog gehoord uit de mond van een boer te St. Denijs (O 190) in zuidelijk West-Vlaanderen.
2. De velare uitspraak van het vocalisme in al deze woorden is aan het verdwijnen; misschien moet alleen voor oarm (= arm) uitzondering worden gemaakt. Vast is de velaar alleen in Zuid-Oost-Vlaanderen, en toch moest zwoarm ook daar wijken, terwijl het zʊrk-gebied eveneens vlug krimpt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie met de totnogtoe uitgestalde gegevens voor ogen de kaartjes bestudeert, zal bezwaarlijk tot een andere conclusie worden gevoerd, dan dat voor de bewuste woorden in Vlaanderen al sinds eeuwen een strijd moet aan de gang zijn tussen de drie fonetische varianten. Een strijd die dan telkens werd beslecht in het voordeel van een van de vormen en dit op grond van krachten die we nader zullen moeten opsporen. Het volgende overzicht moge de tendenzen die we voor het Westen kunnen vaststellen nog even verduidelijken:
arm: de uitspraak oarm is in geheel Vlaanderen doorgedrongen en heeft arm en erm teruggeworpen naar een klein ruraal randgebied.
berm: de palatale klinker heeft succes gekend in West-Vlaanderen. De enkele barm-eilandjes moeten ongetwijfeld als relicten worden beschouwd. Zelfs in Oost-Vlaanderen is het boarm-gebied door berm gedeeltelijk opgerold, nl. benoorden Gent.
tarwe: ook voor dit woord werd de palatale uitspraak overheersend in het West-Vlaams. In Oost-Vlaanderen zit een nog homogeen toarwegebied, dat in het Noorden vermoedelijk veld heeft gewonnen op de æ, zoals de variant tʌʌrwə bewesten Eeklo schijnt aan te tonen.
verf: wordt in bijna geheel Vlaanderen met palatale klinker uitgesproken, terwijl uit de varf- en varve-relicten duidelijk blijkt dat er eens een laag met mediale vocaal heeft bestaan. De velare uitspraak is - voor zover we konden nagaan - totaal verdwenen.
warm: Vlaanderen - ook een groot deel van West-Vlaanderen - moet vroeger een uitspraak woarm(e) hebben gehad. Bewijzen van de verbreiding van die vorm worden door de kaart geleverd. In het Westen werd (en wordt) het evenwel verdrongen door warm, dat in bepaalde gebieden ook in de plaats van werm zal zijn geschoven.
zwerm: de variant zwoarm, die een ruim gebied van West- en Oost-Vlaanderen moet hebben bedekt, verdwijnt thans vlug ten gunste van zwerm. Ook zwarm moet in West-Vlaanderen voor het zegevierende zwerm wijken.
Opmerkenswaard is het, dat in het Westvlaams berm, derm, terwe, verwe, zerk en zwerm een ongeveer gelijk succes hebben gekend, maar dat dit succes niet gelijktijdig werd bevochten: de ruime verbreiding van derm b.v. is kennelijk ouder dan de vorderingen gemaakt door zwerm, waarvan we de succestocht zich onder onze ogen zien voltrekken. In tegenovergestelde richting liep de ontwikkeling bij erm en werm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die twee vormen immers werden zo goed als gesmoord onder oarm en woarm.
II. De wording van deze toestand.
Wil men een beetje inzicht in de wording van de bewuste toestand in Vlaanderen (en vooral in West-Vlaanderen) verkrijgen, dan zal men ongetwijfeld vooraf een antwoord moeten geven op de volgende vragen: hoe oud zijn de drie fonetische varianten? Welke is de oudste en waar horen ɑ, æ en ʊ oorspronkelijk thuis? Het is op dit punt dat zich de eerste grote moeilijkheden voordoen, vooral doordat we nog steeds zo weinig afweten van de lotgevallen van onze Vlaamse dialecten. En toen we naar de geschiedenis zochten van de verschijnselen die ons hier bezighouden, mochten we ervaren welk groot tekort we hebben aan monografieën over de taal van de voornaamste Vlaamse steden. Hachelijk is dan ook de onderneming, wanneer men poogt, zonder een tijdrovend onderzoek van het talrijke materiaal dat onuitgegeven in de Vlaamse stadsarchieven ligt opgestapeld, zich binnen een beperkte tijdspanne een juist oordeel te vormen omtrent de vroegere uitspraak van wat b.v. thans in Vlaanderen warm, werm en worm luidt. Het ergste daarbij is wel dat we in de bedoelde bronnen regelmatig de spellingen waerm, daerm, aerm, saerck etc. aantreffen en niet weten welke klank achter de tekencombinatie ae moet worden gezocht. Nog voor we met ons betoog verder gaan, moeten we over die spelling en haar klankwaarde even uitweiden. Met de grafie ae heeft men inderdaad velerlei bedoeld. Niemand twijfelt er aan dat die in de oudste teksten al dienst heeft gedaan voor aː, d.i. de oude ê1 en de ɑ̄. Een disgressie daarover is overbodig. Maar in geheel Vlaanderen is de grafie ae voor de lange aː (< ê1 en ɑ̄) in de middeleeuwen vast en traditioneel geworden, zodat wijzigingen van de vocaalkleur in later tijd door de spelling niet werden weergegeven. Toen de aː in Vlaanderen werd verdonkerd b.v., zijn de scribenten, in tegenstelling met wat o.a. in Limburg gebeurde, rustig ae blijven schrijven in woorden als straat, staat, schaap, etc., zodat het dan ook haast onmogelijk is uit te maken wanneer in het Vlaams de aː tot ao overging. Een andere mogelijkheid is, dat de ae in de middeleeuwse bronnen staat voor het rekkingsproduct van ă voor r + konsonant. Ook dit feit wordt door de neerlandici algemeen aanvaard. In zijn vroeger reeds vermelde opstel dat in Leuv. Bijdr. 36 (1945) verscheen, heeft B. Van den Berg die rekking van ă + r + kons. voor het gehele Nederlandse taalgebied bewezen. Op deze rekking zullen wij straks uitvoerig terug- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen. In dat geval is de e dus lengteteken en kan de combinatie ae ongetwijfeld aː aanduiden, maar - en zulks is voor ons doel van groot belang - ook æː. Men heeft dat feitelijk vroeger al vermoed en op grond van een studie van de rijmen kwam ook Prof. A. Van Loey tot die conclusie. Duidelijk sprak hij zich in die zin uit in zijn Middelnederlandse Spraakkunst, II. Men zie de § § 2, 7 en vooral § 41 (‘men mag (derhalve) vermoeden dat de spelling ae + r + cons. in het Wvl. en Zuidholl. als ǣ is te lezen’) en §43 (‘gerekte a, wel als æː, is ontstaan uit ă of ĕ vóór r + cons... Dit verschijnsel heeft vnl. in W.-Vl. en Zuidholl. plaats’). Wij zullen hier vooreerst nog materiaal aanvoeren om dat vermoeden te versterken en zelfs tot een zekerheid te laten uitgroeien. Dat wij daarbij vooral steunen op Oudenaardse teksten vermindert in niets de bewijskracht van de uitgestalde gegevens, daar het hier een algemeen Vlaamse, zo Oost- als Westvlaamse schrijfgewoonte betreft. Wij tekenen alleen die voorbeelden op waarbij aan de klankwaarde ae vóór r + kons. = æ niet kan worden getwijfeld.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We twijfelen er niet aan, dat ook elders in Vlaanderen dergelijke voorbeelden bij nader onderzoek zullen aangetroffen worden. In die richting wijzen toch de talrijke spellingsdoubletten, die men vroeger al heeft gesignaleerd, als b.v. scerp - scaerp (scarp). In § 33 van zijn Vergelijkende Klank- en Vormleer der Middelvlaamse Dialecten vermeldt J. Jacobs een reeks woorden met oorspronkelijk ĕ, die in Vlaamse teksten, waar ze veelal met grafie ee of e (vóór r + kons.) voorkomen, ook met ae worden gespeld. Daar lezen we de volgende formulering: ‘Onfr. e vóór r + kons... werd ook a of ae door rekking (vaak zoals heden - z. De Bo, 287 - in West- en Frans-Vlaanderen vóór r + d, t, s, soms k, doch nooit predominant; - niet zelden in Oost-Vlaanderen vóór r + k, g, s, p, (zelden d, t) vooral gedurende de 15de eeuw).’ Aan de talrijke voorbeelden ontlenen we o.a. aerbaerghe, bedaerven, suaert (= zwaard), Steenbaerghe, gaersten, warc, leewarken, etc. Op te merken valt dat van al die woorden de varianten met ee of e in geheel Vlaanderen veel gebruikelijker zijn geweest en op dezelfde plaatsen als de grafie ae en gelijktijdig daarmee worden aangetroffen. Dat we hierbij voor werkelijke spellingsdoubletten staan, die uit de pen van eenzelfde scribent konden vloeien, kan o.i. aan geen twijfel onderhevig zijn. Uit de Ieperse Stadsrekeningen tekenen we nog op: met eenen paerde met ere kerre (ao 1326 - uitgave Desmarez en Desagher, II, 537) // van karren voerende erde ende stenen (id., 587). Wat de schrijfwijze paerde betreft, moge de lezer vergelijken met de grafie perde, peerde, de in Vlaanderen veel voorkomende spelling van een woord dat er thans pært luidt en wel altijd zal hebben geluid. Duidelijke pard-, paerd-, perd-, peerd-doubletten treft men overvloedig aan de Oudenaardse Stadsrekeningen van de jaren 1407-1425, waar dezelfde kopiïsten vlak naast mekaar en binnen een zelfde regel met een uiterst gemak paerd naast perd b.v. schrijven. Dat gemak bij de afwisseling tussen een spelling ae (of a) + r + kons. en ee (of e) in hetzelfde verband kunnen we moeilijk anders interpreteren, dan dat we achter de grafieën ar, aer, er, eer + kons. een ongeveer gelijkwaardige klankbedoeling zien. Een sprekend voorbeeld nog van zulke spellingsdoubletten levert ons het Keurenboek van Oudenaarde (ao 1338). In dit stadsdialect bleef de oorspronkelijke e + r + kons. altijd duidelijk gescheiden van a + r + kons.; een scheiding die systematisch in de Middeleeuwse teksten in de spelling wordt weerspiegeld door de tegenstelling ee (e) - ae (a). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar juist omdat ook de oude grafieën zo mooi de feiten uiteenhielden, zijn de af en toe opduikende verwarringen ‘zo leerrijk’; men vergelijke uit het bewuste keurenhoek de volgende voorbeelden (van ene hand!): peenwaerden (34 ro), peenwarde (id.), peenwerden (35 ro), d.i. pennincwaerde, kleinigheid; het woord waarde, heeft oude ĕ en is in Zuid-Oost-Vlaanderen en te Oudenaarde, altijd met palatale klinker gesproken geworden. Het is duidelijk dat de scribent de drie spellingen waerden, warde en werde toch maar zo vlak naast mekaar kon plaatsen, indien voor hem de mogelijkheid bestond aan de grafie een ongeveer gelijke klankwaarde te hechten. Voor de Oudenaardse stadsteksten is de spelling waerde, warde te beschouwen als een soort van inverse, maar leerzame grafie.
Uit alles wat voorafgaat blijkt, dat we met betrekkelijk grote zekerheid mogen aannemen, dat de ae vóór r + konsonant in de Middelvlaamse bronnen inderdaad de klankwaarde æ kan hebben gehad. Weliswaar moet worden toegegeven dat we daarmee nog niet kunnen weten, wanneer precies achter die spelling een a of een æ zit, maar aan de andere kant zal nu toch niets meer onze verdere redenering in de weg staan.
We keren thans terug tot onze vraag van zoëven: hoe oud zijn de drie fonetische varianten, welke is de oudste en waar hoort elke variant oorspronkelijk thuis? Het betreft hier woorden met oorspronkelijke germ. ă vóór r + gutt. of lab. en het ligt voor de hand, dat men voor West-Vlaanderen de a van arm, barg, barm, darm, tarwe, warm als de oudste variant zou beschouwen. Toch is het niet zo zeker, dat de huidige Westvlaamse uitspraak arm, etc. de regelrechte voortzetting van de Westgerm. vorm met a is. We moeten immers aannemen dat in het gehele Nederlandse taalgebied de oude a vóór r + kons, in de vroege M.E. werd gerekt. We verwezen in dit verband al naar het tweede opstel van B. Van den BergGa naar voetnoot1. Daarin heeft deze geleerde onze kennis van het bewuste verschijnsel met een paar merkwaardige constataties verrijkt. Een eerste belangwekkende bevinding van Van den Berg was, dat sinds de vroege Middeleeuwen in het gehele Nederlandse taalgebied de oude a en e vóór r + kons. rekking ondergingen en dat die rekkingsproducten achteraf samenvielen, benoorden de grote rivieren in ɑ̄, bezuiden de rivieren in ǣ. Met uitzondering evenwel van ‘een klein gebied om Antwerpen, dat aa | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft, en van Vlaanderen, waar onder bepaalde omstandigheden ɔ̄ naast ǣ optreedt’Ga naar voetnoot1. Over die uitzondering voor Vlaanderen heeft Van den Berg toen niets méér gezegd: hij verwees de lezer naar zijn eerste opstel in Leuv. Bijdr., 28Ga naar voetnoot2. De tweede conclusie waartoe Van den Berg in Leuv. Bijdr. 36 kwam is van even groot belang als de eerste en komt hierop neer, dat voor het gehele gebied ‘hier meer, daar minder’ een jongere ontwikkeling wordt geconstateerd, die er in bestaat (en bestaan heeft) dat de vocaal weer werd verkort ‘als reactie tegen het langzaam spreektempo’Ga naar voetnoot3. Ook voor Vlaanderen, zowel West- als Oost-Vlaanderen mag men deze rekking als vaststaand beschouwenGa naar voetnoot4, net als de jongere verkorting, waarover straks meer. Als het als een gewisheid mag worden aangezien, dat de germ. ă + r + kons. (dus ook vóór lab. en gutt.) in West- en Oost-Vlaanderen in de vroege M.E. werd gerekt, net als de oude e in dezelfde positie, rijst daarbij onmiddellijk de vraag, wat er na die rekking met de oorspronkelijke a is gebeurd, m.a.w. wat in Vlaanderen het product van die rekkingen is geweest. Zulks zullen we nu onderzoeken. We willen op ons betoog niet vooruitlopen, maar toch al de constatatie maken, dat in het Oostvlaams de twee producten (dat van a en dat van e + de umlaut van a) onloochenbaar gescheiden zullen zijn geweest en gescheiden zijn gebleven. Dit wordt inderdaad bewezen door de latere ontwikkeling in het Oostvlaams: oude a + r + kons. > ao, oude e + r + kons. en umlaut van a + r + kons. > ǣ (in bepaalde Oostvlaamse gewesten als ɪ▴ gerealiseerd). De gevallen van Oostvlaams stærk of stɪrk, ærΧ of ɪrΧ, sΧɪrp of sΧɪrp en zærp of zɪrp laten we voorlopig buiten beschouwing. De oorspronkelijke a van arm, barg, barm, darm, tarwe, warm, zark en zwarm werd dus al vroeg in de M.E. in het Westvlaams gerekt. De eerste vraag luidt nu: wat was het rekkingsproduct in dit gebied? We kunnen daarop stellig antwoorden: indien niet overal in West-Vlaanderen, dan toch in een deel ervan ǣ. De æ in al de bewuste woorden is immers in het Westvlaams, al blijkt die bij zwerm b.v. pas op onze dagen buitengewoon levenskrachtig, geen jonge maar een oude klinker, een klinker die daar zeker in de M.E. bestond. In die richting toch wijzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de toestand bij arm en de warm-kaart. In beide gevallen is er een klein randgebied met æ, voor warm zijn er ook een paar æ-eilandjes, die de vroegere verbreiding van de Westvlaamse æ in dit woord laten vermoeden. Combineren we de enkele, weliswaar schaarse, Middeleeuwse spellingen met e die van deze woorden voor het Westvlaamse gebied aangetroffen worden met de kaart, dan krijgen we zekerheid omtrent de ouderdom van erm en werm in West-Vlaanderen. Onder § 12 vinden we bij Jacobs (o.c.) voor het gebied aan de linkeroever van de Schelde en de Leie:
Daarbij moge men bedenken, dat onder de grafieën met ae als aerm(e), taerwe, vaerwe, etc. in heel wat gevallen de klankbedoeling æ zal schuilen, waartoe de mogelijkheid bestond zoals we dat hierboven hebben aangetoond. Onze zienswijze wordt nog versterkt, wanneer we bij onze beschouwingen ook de ontwikkeling van ă + r + dentaal betrekken. Het Westen heeft net als Oost-Vlaanderen in woorden als aard, baard en dergelijke een velare klinker, en zulks op het eerste gezicht zonder enige uitzondering. Of in het Westvlaams sporadisch ook bart, of baːrt, art of aːrt wordt gezegd konden we niet met zekerheid uitmaken, maar wel troffen we te midden van het grote Vlaamse aord-gebied de nog zwakke sporen aan van een snel verdwijnend, ouder ært voor aard (karakter). Te Koekelare (H 61) te Reningelst (N 114) te Westrozebeke (N 36) en misschien ook bezuiden Brugge kent men de uitspraak ært nog in de uitdrukking dat ligt niet in zijn aard of dat is zijn aard niet. Hieruit blijkt dat onder de aord-laag een ært-laag bedolven ligt en het is waarschijnlijk, dat de wijziging van oude a + r + kons. in het Westen niet alleen is opgetreden voor het geval dat de dekkende kons. een gutt. of lab. was, maar ook wanneer die een dentaal is geweest. Het verschijnsel zou dan een algemeen karakter hebben gehad. Resumerend mogen we zeggen dat we niet te ver zijn gegaan als we, aansluitend bij Van den Berg's opvattingen de volgende formulering neerschrijven: de oude a + r + kons. werd in Vlaanderen in de vroege M.E. gerekt. In het Westvlaams was het rekkingsproduct een ǣ. Die ǣ viel daar later samen met het rekkingsproduct van oude ĕ onder gelijke omstandigheden. Er bestaat immers geen verschil in de Westvlaamse uitspraak van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bærΧ (berg), stært (staart) enerzijds en die van dærm, tærwə, stærk, etc. anderzijds. De toestand in het Westvlaams zou dan analoog zijn geweest met die in het Zeeuws. Vanwaar komt dan de ao in de varianten met die vocaalkleur zoals we ze in het Westen voor arm, warm en zwerm hebben gevonden, en die ook voor ar + dentaal in dat gebied haast uitsluitend voorkomt? Die is ongetwijfeld niet inheems in West-Vlaanderen. De onvastheid in het Westen van ao in al de beoogde gevallen even als de grillige verbreiding er van moge zulks staven. Integendeel is er wel vastheid en regelmaat in de Oostvlaamse ontwikkeling: daar werd uit elke oude a vóór r + kons. een velare klinker, uit elke oude e in die positie een palatale vocaal. En toen in later tijd varianten met palataal van uit het Westen en nog later van uit Brabant kwamen opzetten, werd er aan die middennoot met ao geen al te grote schade aangericht. Is onze zienswijze juist, dan brengt die mee, enerzijds dat de vormen met ao in het Westen moeten beschouwd worden als uitbreidingen van de Oostvlaamse uitspraak, terwijl van West-Vlaanderen uit bewegingen van de æ naar het Oosten toe op grond van de kaarten kunnen worden vermoed, en anderzijds, dat de vraag naar de ouderdom van die ao neerkomt op een onderzoek naar het ontstaan er van in het Oostvlaams. In de laatste dialectgroep werd uit elke lange aː (zowel uit de oorspronkelijke ê1 als uit de ɑ̄) een ao. Het feit nu dat in het Oostvlaams ook aan de gerekte a + r + kons. met grote regelmaat een ao beantwoordt, laat ons veronderstellen dat het rekkingsproduct van ă in die positie hier oorspronkelijk ɑ̄ is geweest. In elk geval moet het van æ hebben verschild, de rekking van e en van de umlaut van a onder dezelfde omstandigheden, daar het een aparte ontwikkeling heeft gekend. De ɑ̄ kan zelfs in een deel van Oostelijk West-Vlaanderen als het resultaat van de rekking van a + r + kons. zijn opgetreden. Wat nu de verdonkering van de Oostvlaamse â en ɑ̄ (ook van die uit a + r + kons.) betreft, kunnen we moeilijk anders dan de traditionele opvatting bijtreden, en die ronding situeren in de late M.E. Alleen zijn wij niet geneigd de verdonkering toe te schrijven aan labiale omgeving of iets dergelijks, maar ze moet - dat bewijzen de feiten - algemeen zijn geweest. Met zekerheid valt hier over de chronologie evenwel niets te zeggen. Grondige en veel tijd in beslagnemende opzoekingen die we in de Oudenaardse bronnen ondernomen hebben, zijn afgeschampt op de sinds de 13de eeuw versteende grafie ae, die geen enkele wijziging heeft geregistreerd. Wij kregen geen loon naar werken en de enige winst die we mochten boeken bestaat in een paar vage aanwijzingen dat de aː | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Zuid-Oost-Vlaanderen tot ao zou verlopen zijn nog op het einde van de 14de eeuw. Typisch b.v. is de hypercorrecte spelling paellepele van, omstreeks 1375, als naam van het huis de Pollepel. Alles samengenomen menen we te mogen concluderen: de a vóór r + kons. werd in de vroege M.E. in het Oostvlaams gerekt. Het product was aa; onder alle omstandigheden is dat net als de â en de ɑ̄ (in open lettergreep) in de 15de eeuw, en misschien al in de 14de verdonkerd tot ao. Hoe staat het dan met de westelijke a van arm, barg, darm, tarwe, varwe, warm en zwarm, waarvan we bij het begin van dit gedeelte van ons opstel uitgingen. Wij herhalen het: de huidige Westvlaamse a in die woorden kan de voortzetting zijn van de oorspronkelijke a, maar dan moet men aannemen dat de rekking + de daaruit voortvloeiende wijziging in het Westen niet algemeen is geweest. Een andere mogelijkheid is evenwel dat we hier voor een jongere ontwikkeling staan. De Westvlaamse a in de bewuste positie kan immers opnieuw ontstaan zijn uit een ɑ̄ door verkorting, en zelfs uit ao. Die verkorting is immers ook voor Vlaanderen gemakkelijk te bewijzen. Op talrijke plaatsen zegt men immers niet dæːrm maar dɛ˕rm al komt dat dæːrm nog voor, niet bæːrΧ (= berg), maar bɛ˕rΧ en in Oost-Vlaanderen bɪrΧ. In Zuid-Oost-Vlaanderen, dat nochtans een neiging heeft tot gerekt spreken, begint men naast u▴˫rəm, du▴˫rəm, bu▴˫rəm etc. ʊrm, dʊrm, bʊrm etc. te zeggen, met duidelijk korte vocaal. Voor West-Vlaanderen vergelijke men nog de gegevens van de atlas: gewoonlijk wɑrmə, maar ook wɑ˔▴rəmə, o.a. te Ruddervoorde (H 72) en te Oostkerke (H 13). Voor verkortingen van ao > a kan misschien verwezen worden naar parallellen als Wvl. staoken - gestakt, moaken - gemakt, kaorte - kartʃə en deigelijke. We willen niet beweren dat de a van het huidige Wvl. warm(ə) haar ontstaan aan een verkorting heeft te danken, maar het is een mogelijkheid waarmee o.i. rekening dient te worden gehouden. Of die a in warm, etc. de voortzetting is van de oude a of later uit ɑ̄ of ao is ontstaan zou nader moeten worden onderzocht. Samenvattend kunnen we totnogtoe formuleren: de oorspronkelijke a en e voor r + kons. werden in Vlaanderen in de vroege M.E. gerekt. In het uiterste Westen was in beide gevallen het product ǣ, net als in het Zeeuws; in het Oostvlaams was het een ɑ̄ voor oorspronkelijke a + r + kons., een ǣ voor oorspr. e (of a + umlaut) voor r + kons. Deze Oostvl. ɑ̄ werd in de M.E. verdonkerd tot ao. Aldus bestonden vanaf de late Middeleeuwen van de woorden met oorspr. a + r + kons. twee varianten: één met æ en een met ao. Daar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naast is later een derde gekomen, nl. met a, indien die al niet van den beginne af naast æ en ao heeft gestaan. De kaarten en de in verband daarmee bestudeerde verschijnselen tonen duidelijk aan, dat de Oostvlaamse ao op een gegeven, alweer niet nader te bepalen, ogenblik in beweging in westelijke richting moet zijn geraakt. Zulks met het gevolg dat in heel wat gevallen het Westen die ao heeft aanvaard, terwijl in andere, in na-middeleeuwse tijd, een terugslag moet zijn gekomen, hetzij van de variant met æ, hetzij van die met aGa naar voetnoot1. Dat die terugslag niet zeer oud is wordt aannemelijk gemaakt door het feit, dat wij in eigen tijd een paar interessante verschuivingen kunnen constateren (zerk, zwerm, e.a.).
Ook de krachten die bij de bewegingen van derm, zwerm en warm binnen het Westvlaamse gebied zijn betrokken, moeten nog even worden onderzocht. Zuiver fonetisch beschouwd is er althans dit vast te stellen: de ao voor r + kons. werd in het Westen quasi algemeen aanvaard: 1o voor het geval dat de kons. die de r dekt een dentaal is; 2o voor het geval dat die kons. een labiaal is, maar het woord geen anlautende konsonant heeft: oarm, aorbeid, oarmoe zijn zo goed als algemeen gebruikelijk in het Westvlaams. Wanneer een anlautende konsonant voorhanden is, krijgt men een verschillende toestand: 1. met anlautende dentale ploffer of sisklank kende de æ succes: derm, terwe, zerp; 2. bij volledige labiale omgeving (barg, warm, zwarm) drong de oa in het Westen verder door, bleef ze langer hangen, of kende de mediale vocaal succes: baar (voor barg), warm, zwoarm en zwarm (pas thans door zwerm vervangen) in het Westen. Alleen bij verf schijnt hier een uitzondering voor te komen. Aan de andere kant, werd voor de a + r + gutt. in het Westvlaams de vorm met palatale klinker met grote regelmaat gangbaar: erχ, merχ, sterk, zerk. Een uitzondering is Westvl. markt. Uit de fonetische omstandigheden kunnen misschien wel een paar tendenzen voor het Westen worden afgeleid: vóór r + gutt. voorkeur voor æ; vóór r lab. voorkeur voor ao of a, tenzij een dentaal voorafging (dan ook æ) en vóór r + dentaal voorkeur voor oa. Maar er hebben ongetwijfeld ook andere krachten zich doen gelden. Wij aarzelen ook niet een zekere invloed toe te kennen aan de school. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat derm het gehaald heeft op darm, warm op werm en waorm, verve (verwe) op varve en varwe en zwerm thans de bovenhand krijgt zal gedeeltelijk althans, ook verband houden met de Westvlaamse onderwijstoestand. Dat de schoolse vormen het fonologisch systeem van de dialecten verstoren, is al van te voren waarschijnlijk. Wij konden bij Westvlaamse onderwijzers enkele inlichtingen inwinnen omtrent de fonetische variant die ze in hun klas gebruiken. Voor tal van plattelandsscholen leidde ons onderzoek tot volgende gegevens:
Dit wil zeggen: overal warm en zwerm, maar in de scholen van het Westvlaamse platteland nog veelal derm. Daaruit kan o.a. het in stand houden van derm worden verklaard, maar tevens de vooruitgang van zwerm en van warm. Ook voor de vorige eeuw zijn we niet zonder inlichtingen. De Westvl. onderwijzer P. Behaegel heeft in 1838 in zijn Verhandeling over de Vlaamsche spelkunst (byzonderlyk ingerigt ter beslissing van de geschilpunten der taelgeleerde omtrent de spelling) IIde deelGa naar voetnoot1 een lijst opgenomen van woorden met verwisseling der letters ae (sic) en e waarin voorkomen: darm-derm, tarwe-terwe en zwarm-zwerm. In § 289 vermeldt hij uitdrukkelijk dat in deze gevallen ‘men zich naer welgevallen of omstandigheden mag bedienen’, om die dan te stellen tegenover ‘verwisselingen waer geenen keus (kan) plaets hebben’, als bij krank-krenken, schand-schenden. Leerrijk is ook de gehele § 299: ‘Eyndelyk, moeten wy hier nog doen opmerken, dat verscheydene andere verwisselingen in ons schryfgebruyk plaets hebben, welke min of meer het burgerregt verkregen hebben, of die men in de doorgaende schryftael gedoogt: en dat er, daerentegen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer veele andere zyn, die wel in de zamenspraek gebezigd worden; maer niet in de schryftael, ten zy in boertery en dergelyke omstandigheden, waer in men de gemeenzaeme uytspraek wilt afschetsen. Onder de eerste soort, meenen wy te moogen stellen de woorden bestandig (van stand), bestendig; hen, hin; drie, dry; molen, meulen; rat, rot. Onder het laetste slag van verwisselingen, plaetsen wy allerley, alderley; arm, erm; boter, beuter: etc.’ Hieruit blijkt, dat erm toen als dialectisch bekend stond en slechts in bepaalde stilistische omstandigheden kon worden gebruikt, wat meteen betekent dat het in tegenstelling met derm door de school zal zijn bestreden geworden en aldus ten dode was opgetekend. Nog één belangrijk punt blijft ter bespreking over: het geval van erg, scherp, sterk en zerp. Zoals bekend is daarvoor in geheel Vlaanderen thans alleen een variant met palatale klinker gebruikelijk. Opzettelijk hielden wij deze woorden voor het laatst. Indien de analogie met de totnogtoe behandelde gevallen ons niet misleidt, mogen wij aannemen dat ook voor deze woorden eens ten minste twee varianten (erχ, oarχ, etc.) en misschien zelfs drie (erχ, arχ, oarχ, etc.) in Vlaanderen voorhanden zijn geweest. Het stadium staark, stark, b.v. kan bewaard zijn in de VI. verwantschapsnaam De Staerke (uitgesproken də staːrkə). Dat ook stoark zou hebben bestaan kan ons misschien bevreemden. Men bedenke evenwel dat over een halve eeuw ook zoark zal verdwenen zijn en onze nakomelingen van het jaar 2000 wel vreemd zullen opkijken, als ze vernemen dat in 1950 nog ergens in Vlaanderen zʊrk werd uitgesproken. Het enige verschil tussen het geval van erχ, scherp, sterk en zerp en dat van zerk bestaat o.i. alleen hierin, dat bij zerk nog sporen van zoark tastbaar zijn, terwijl dat bij erg, scherp, sterk en zerp niet meer zo is. Zeker is het, dat men ter verklaring van Wvl. ærΧ, sΧærp, stærk en zærp geen Brabantse expansie moet inroepen. Die uitspraakvormen zijn in het Westen even inheems als ærm, bærΧ, dærm, tærwə, wærm en zwærm, waarbij invloed uit Brabant beslist is uitgesloten. Alleen is het zo, dat Westelijk ærΧ, sΧærp, stærk en zærp vroeger hun triomftochten zullen begonnen zijn en wel met het gevolg dat het Oostvlaams ɑ̄rχ-, stɑ̄rk-, of oarχ-, stoark-gebied al vroeg werd doorbroken en opgerold. Het zal inderdaad al in de tijd van het Westvlaams cultureel overwicht hebben blootgestaan aan Westvlaamse æ en in later tijd door ongeveer gelijkluidende varianten met palatale klinker van Brabant uit zijn aangetast. Dit blijkt b.v. uit een vergelijking van de oostelijke flank van de moark-, zoark-, toarvə- en woarm-laag. Dat de velare uitspraak in al deze woorden, zoals die voor Oost-Vlaanderen geattesteerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is, verdwijnt onder drukking van Oostelijke en Westelijke krachten, menen wij wel als vaststaand te mogen beschouwen. Bij erg, scherp, sterk en zerp zal de vooruitgang van de oostelijke palataal die van de westelijke al in vroeger tijd hebben ontmoet, zodat na die junctie slechts één groot gebied met palatale klinker overbleef, een proces dat zich bij zerk over enkele jaren eveneens zal voltrokken hebben. Groot zal daarbij alleszins ook de rol van Gent geweest zijn. Treffend is toch de situatie bij zerk waarbij de sporen van een kring met palatale klinker rondom Gent nog duidelijk worden opgemerkt. Men bekijke de kaart, die we destijds voor zerk hebben gepubliceerd en waarop men de randen van de kring op grond van de zoark-relicten gemakkelijk zal terugvinden. In dit verband wijzen we nog op de toestand bij merg. Gent liet zopas de variant moark los en daar begint de moark-laag vooral benoorden, maar ook bezuiden Gent te wankelen. Of voor erg, scherp, sterk en zerp de palatale klinker te Gent al zat nog vóór de Oostvlaamse ɑ̄ was verdonkerd tot oa en naar het Westen was uitgestraald, kan vooralsnog niet worden uitgemaakt, maar is o.i. niet waarschijnlijk. Het is eveneens niet uit te maken of Gent de uitspraak stærk van het Westen of van Brabant heeft gekregenGa naar voetnoot1. Dat alles zou men nog kunnen onderzoeken. Maar een feit is het dat in 1550 Joas Lambrecht, die uitging van de eigen streektaal, de variant stęrk, d.i. stærk gebruikte: en(de) zoa gheeft de zelue sillebe vulle(n) stęrke(n) en(de) gheheale(n) vocaaluoais (2de Hoofdstuk, over de m)Ga naar voetnoot2. Zulks betekent dat al in de 16de eeuw de variant stærk, alhoewel misschien nog niet algemeen in zwang, te Gent toch bekend was. Dat mag alleszins een vroeg succes van de palatale klinker worden geheten, maar kan misschien mede verklaard worden uit de aantrekking van het ww. sterken (germ. starkian), dat umlaut had. Tot slot menen we nogmaals te mogen onderstrepen, dat ter verklaring van de hier besproken klankverschijnselen niet aan één grote beweging van Brabant uit kan worden gedacht. Wel zal Brabant meegewerkt hebben aan het doorbreken en het oprollen van de Oostvlaamse velare moot. Maar andere bewegingen, naar het Westen toe wat de varianten met oa betreft, met terugslag van de in het Westen inheemse æ en a, en zelfs met vroege expansie van de æ in woorden als sterk - en dat zowel van het Westen als van het Oosten uit - zijn even klaarblijkend. Verder is het aan het licht gekomen, dat voor de ontwikkeling van oude a + r + kons. het Westvlaams aanvankelijk aan de Zeeuwse kant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft gestaan, terwijl het duidelijk in tegenstelling stond met het Oostvlaams. In het Westvlaams viel het vroeg-Middeleeuwse rekkingsproduct van oorspr. a + r + kons. samen met dat van e en de umlaut van a voor r + kons. Het Oostvlaams hield daarentegen beide producten gescheiden. Veel misschien is in ons betoog nog hypothetisch. Veel moet inderdaad nog worden onderzocht. Wij zijn uitgegaan van een correctie op de theorieën van Van den Berg, maar hebben dan achteraf diens jongste bevindingen in verband met de vroege rekkingen vóór r + kons. nu ook op Vlaanderen toegepast. En we hopen dat ons betoog in zijn hoofdtrekken zal kunnen overtuigen. Mochten wij er in geslaagd zijn het inzicht in de verwarde verhoudingen tussen de fonetische producten van a + r + kons. in Vlaanderen enigszins te verhelderen, dan moeten we in de eerste plaats de verdiensten van B. Van den Berg onderstrepen, die het gehele onderzoek op nieuwe wegen heeft geleid. Wij hebben immers voor een deel met Van den Berg's paard geploegd, al zijn we voor een goed stuk weer tot de opvattingen van Van Wijk teruggekeerdGa naar voetnoot1.
Over het zuiver fonetisch aspect van de rekking en de daaruit voortgevloeide kleurwijzigingen hebben we niets gezegd. Daarvoor immers kunnen we de belangstellende lezer verwijzen naar het opstel dat B. Van den Berg in Leuv. Bijdr. 36 liet verschijnen. Daar vindt men, naast een synthese van de bestaande theorieën, een merkwaardige poging tot verklaring. M. Hoebeke |
|