Taal en Tongval. Jaargang 4
(1952)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Klanknabootsende en bewegingschilderende tussenwerpsels en bijwoorden1. TussenwerpselsAls men een lijstje aanlegt van de bestaande en de potentiële tussenwerpsels valt het onmiddellijk op hoe groot het aantal is van de woordjes die als een rechtstreekse of onrechtstreekse verklanking zijn van een of ander geluid. Krak! pang! piep! klop! bots! en zovele andere zijn voor ons taalgevoel klanknabootsingen. Als we zulke woordjes wat nader bekijken en hun volledige begripsinhoud trachten te omschrijven, stellen we vast dat in de meeste van die tussenwerpsels, naast het klanknabootsende element, nog iets aanwezig is dat een beweging schildert of suggereert. In sommige tw. kan dit laatste element overheersen, soms zelfs zodanig dat het klankelement nog nauwelijks aanwezig is. Klak! krak! boef! boem! knets! miauw! pang! piep! tiktak! tuut! enz. voelen we aan als ongeveer louter klanknabootsing. Bij bonk! flots! klets! klats! kwats! travats! en dgl. - merk op hoeveel woordjes op -ts hier vermeld worden! - voelen we meer dan louter klanknabootsing; ze suggeren iets van de beweging die de klank vergezelt. Bij bots! klop! knots! plof! sjoemp! tok! tjok! en dgl. zien we m.i. de beweging nog een tikje duidelijker en in flits! hop! rits! roef! wip! en dgl. hebben we bijna louter bewegingschildering, al valt het belang van de kleur der vocaal voor de aard der geschilderde beweging onmiddellijk in 't oog. Natuurlijk is deze classificering nogal subjectief. Dat er louter klanknabootsende en (ongeveer) louter bewegingschilderende tussenwerpsels zijn is een feit. Daartussen echter liggen een aantal woordjes met gemengde inhoud en verschillende dosering, die uiteraard objectieve classificatie onmogelijk maken. Als we de oorsprong nagaan van de hier behandelde tussenwerpsels, zien we onmiddellijk dat, hoe meer bewegingschilderend de woordjes zijn, des te minder kans er op is dat ze oorspronkelijke tussenwerpsels zijn. Echte klanknabootsingen ontstaan bijna altijd als uitroepen. Woordjes als wip! rits! bots! zijn blijkbaar reeds bestaande woorden die als tussenwerpsels gebruikt zijn juist om wille van hun suggestieve krachtGa naar voetnoot1. | |
[pagina 49]
| |
Het zou de moeite lonen na te gaan welke fonemen vooral gebruikt worden bij het weergeven van klanken en bewegingen. Wat wordt er b.v. gesuggereerd door de vaak voorkomende verbindingen van twee consonanten als kl-, kn-, kr-, kw-, fl-?Ga naar voetnoot1. | |
2. Tussenwerpsels > BijwoordenTussenwerpsels kunnen wel eens bijwoordelijke functie krijgen. In sommige zinnen valt het moeilijk uit te maken of ze hun oorspronkelijk karakter nog zo duidelijk hebben bewaard, dat we ze tussenwerpsels zullen blijven noemen, ofwel of ze voor ons taalgevoel tot bijwoorden zijn geworden. Hier volgt een lijstje met dergelijke zinnen (uit het Aarschots dialect): De jongen viel krak door 't ijs. Het elektrieke lampken sprong knets kapot. Jefke viel boef op zijn achterste. Hij viel sjoemp in 't water. De blaffetuur sloeg klets tegen de muur. De natte vod viel klets op de stenen. De kruik brak en 't melk lag klats op de grond. Ze dronk het pilleken tjok naar binnen. Hij liep bots (knots, boenk) tegen de muur. Ik sloeg hem flots in zijn gezicht. In al deze zinnen hebben we een woord dat als tussenwerpsel een bepaald soort van geluid aanduidt. Krak is duidelijk zonder meer. Knets duidt een licht knappend geluid aan, boef een dof, zwaar gerucht. Sjoemp! wordt gezegd, als een zwaar lichaam met een doffe slag in 't water neerkomt en helemaal ondergaat. Klets is de aanduiding van een plots, hevig, vrij helderklinkend geluid, klats id., maar doffer en zwaarder. Tjok duidt aan dat iemand plots en hoorbaar iets doorslikt. Boenk wijst op een dof gerucht van een zware slag of losbranding. Knots en bots duiden aan dat twee harde lichamen met een doffe slag tegen elkaar aankomen. Flots wijst op een slag vergezeld van een klappend geluid. Nu deze woordjes ongeveer de functie krijgen van een bijwoord, geldt nog veel meer wat we hierboven over de tussenwerpsels zegden. Ze duiden niet alleen een bijzonder soort van geluid aan, maar bijna altijd suggereren ze een of andere beweging: deze voorstelling kan gaan van het heel onbepaalde (als boef) naar het vrij precieze (als knots). Af en toe komt met dezelfde halfslachtige functie een tussenwerpsel | |
[pagina 50]
| |
voor dat louter bewegingschilderend is. Voorb.: de jongen was rits de deur uit. Ik zag het wip in 't voorbijgaan. Slechts een kleine minderheid van de klanknabootsende of bewegingschilderende tussenwerpsels lenen zich tot zulk bijwoordelijk gebruik. In bijna al de hierboven opgegeven zinnen kan het bijwoord-tussenwerpsel vervangen worden door de bijvoeglijke bepaling mee 'ne + het gesubstantiveerde tw. Dus: de jongen viel mee 'ne krak door 't ijs; verder: mee 'ne boef, mee 'ne sjoemp, mee 'ne klets, enz.; ook: mee 'ne wip. Alleen mee 'ne flots en mee 'ne rits zijn voor mij onmogelijk. Het is opmerkenswaardig dat, als aanduiding van het geluid, deze substantieven moeten mannelijk zijn. De eveneens bestaande vrouwelijke zelfst. nw. een flots, een klets zijn niet zozeer aanduiding van het geluid, maar betekenen ‘een slag, een oorveeg’. Ook het werkwoord bestaat bij deze tussenwerpsels en subst. Aldus: het lampken knetste kapot, hij sjoempte in 't water, ze tjokte het pilleken naar binnen, hij botste (knotste, boenkte) tegen de muur, ik flotste hem in zijn gezicht, de jongen ritste de deur uit, enz. Alleen boefen als werkwoord bestaat te Aarschot niet, elders echter wel, (zie Wdb Ndl. Taal III, 244). | |
3. Samengestelde bijwoorden van het type knats overHet loont wel de moeite hier een paar minder duidelijke verbindingen van dit type te bespreken.
A. Klets af. Zijn haar is klets af (Aarschot) = heel kort geknipt of geschoren. Een pater klets af (Aarschot) is een pater met geschoren kruin. Hangt wel samen met kletskop, kaalkop. Dit woord betekent voor het volk ‘een kop waarop men kan kletsen’ of, zoals Schuermans zegt, ‘een hoofd dat kletst als men er op slaat’. Oorsprong onzekerGa naar voetnoot1. Met kletsnat zien we geen verband. In deze formatie heeft het 1e deel duidelijk een klanknabootsende betekenis, b.v. kletsnat linnen, kletsnatte voeten, (zie voorb. in Wdb. Ndl. Taal VII, 3935).
B. Klink over. Het Antw. Idiot. geeft op: ‘klink over - in twee stukken. Het stuk staal brak klink over. Ik liet mijn pijp vallen en ze was klink over.’ Voorb. uit het Aarschots: De sleutel viel klink over. Hij viel en zijn arm was klink over. Om dit klink te verklaren zouden we kunnen vertrekken van klinke | |
[pagina 51]
| |
in de uitdrukkingen klinke trappelen, klinke staan (onvast staan, b.v. van een stoel), klinke slaan (klinken, omslaan) (Westvl. Idiot.), klink liggen (van een plank) (Waas Idiot.), maar het lijkt ons waarschijnlijker dat we hier met een oorspronkelijk klanknabootsend tw. klink! te doen hebben, zodat de zin ‘het ijzer breekt klink in tweeën’ thuishoort in het lijstje voorbeelden van 2 hierboven. Een bewijs hiervan kan men zien in het feit dat klink over vooral gezegd wordt bij het breken van metaal en niet bij het stukgaan van houten voorwerpen. Nu heeft klink de betekenis gekregen van ‘helemaal, totaal, volledig’ en is dus normaal bijwoord geworden. In het Aanhangsel bij het Antw. Idiot. staat: Ik ben klink af van 't danig lopen. Te Aarschot hoorde ik: De stoof is klink uit; da 's uw schuld, ge hebt de sleutel klink toe gezet. Hij viel klink dood. In dit laatste voorbeeld is wel het idee ‘plots’ aanwezig.
C. Knats over. In het Hageland komt knats voor als tw., als subst. en als bijw. ter versterking van door en over, beide in de zin van gebroken. Hij brak de stok knats over. De teil viel knats door. Hij viel zijn been knats over. (Hagel. Idiot.). Dit woord kan dus blijkbaar ook toegevoegd worden aan het hierboven opgegeven lijstje.
D. Kuis op. Als men te Aarschot zegt: het eten is kuis op, mijn geld is kuis op (helemaal, totaal), denkt men daarbij aan het werkw. opkuisen: alles is zo volledig verdwenen, dat het is alsof men het opgekuist had! De uitdrukking wordt ook figuurlijk gebruikt: dat huis is kuis op (helemaal bouwvallig of uitgewoond); zijn velo is kuis op (helemaal versleten), vooral de banden zijn kuis op (ook: zijn kuis versleten). Ook reeds gehoord: ik ben kuis aan 't eind (helemaal aan 't eind van mijn krachten). Voorzeker hebben we hier te doen met het te Aarschot overigens onbekende adj. kuis (rein, zuiver), zoals Schuermans reeds opgeeft. Bij hem lezen we: zijn glas bier kuis uitdrinken; ik heb het kuis vergeten; het is er kuis bij hen op. Zie ook het Antw. Idiot. en het Wdb. Ndl. Taal (VII, 525).
E. Pomp af. Hij is af, of helemaal af betekent: hij is doodop, hij is aan 't einde van zijn krachten. Hij in pomp af is hiervan een versterking. Ik hoorde het vooral toepassen op lopers of wielrenners na een ‘koers’. Het wekt bij mij de bijgedachte op aan het hijgen, het ‘pompen’ van de afgematte renners of lopers. Die bijgedachte kan men ook zien in het voorbeeld uit het Antw. Idiot.: ik ben pomp af van die trappen op en af te lopen. | |
[pagina 52]
| |
Waarschijnlijk houdt de uitdrukking hiermee geen verband. Bij het kaartspel zegt men ‘zijn pomp is af’ als iemand geen slagen meer kan maken of als zijn troef op is. (Zie ook Hagel. Idiot.) Deze uitdrukking betekent ook: ‘hij heeft geen geld meer’ (Antw. Idiot.) en ‘zijn goede betrekkingen zijn afgebroken’. De vergelijking met een pomp die af is, die geen water meer geeft, ligt voor de hand. Het is me niet zeer duidelijk hoe de overgang van zijn pomp is af naar hij is pomp af is gebeurd, maar de uitdrukkingen zijn semantisch zo nauw verwant dat de laatste wel uit de eerste zal zijn ontstaan. Men is geneigd pomp af en bekaf als parallelgevallen te beschouwen. Er kan wel semantisch verband of beïnvloeding zijn, maar qua formatie zijn de twee woorden verschillend. Trouwens bekaf met de betekenis doodop lijkt me in Zuid-Nederland niet (meer?) voor te komen. In het Zuidoostvl. Idiot. lezen we: ‘Bekaf spelen: ze spelen bekaf voor ne liter bier: de verliezer mag niet meedrinken, moet er met zijn bek afblijven.’ (Zie ook Schuermans voor Kortrijk). Te Aarschot heet dat bakkesaf spelen, wat even duidelijk is. In het Land van Waas is bekaf zijn: niet te eten krijgen (Waas Idiot.) en te Gent betekent bekaf zijn: mislukt zijn, er gestaan hebben (Schuermans, Bijv.). Deze laatste betekenissen kunnen normaal uit bekaf in bekaf spelen voortgekomen zijn. Dat woord moet opnieuw bekeken worden; de volksetymologie heeft hier haar parten gespeeld. De filiatie der betekenissen zoals ze opgegeven is in het Wdb. Ndl. Taal (II, 1562), lijkt me niet zeer overtuigend.
F. Rinkaaneen betekent: onafgebroken, aan een stuk door. Het heeft deze nacht rinkaaneen geregend (Antw. Idiot.); rinkaanbekaren (ibid., Aanhangsel, te Kalmthout, zonder voorb. Voorzeker: rinkaanmekaar). Blijkbaar is het eerste lid van deze samenstelling het subst. ring (normale uitspr. rink), dat als versterkend element met de bet. ‘zonder einde, zonder ophouden, altijd maar opnieuw’ werd toegevoegd. Voor het taalgevoel is nu de oorspronkelijke betekenis ring helemaal verloren gegaan, maar het is een versterking gebleven, zoals blijkt uit deze zin die ik te Aarschot hoorde: hij heeft rink zonder ophouden zitten huilen van de pijn. Hier is natuurlijk van het tw. rink geen spraak. | |
4. Bots, Boenk en BoefDeze drie woordjes zijn gewone adverbia geworden met de betekenis ‘vlak, recht’ en ook ‘plots’. | |
[pagina 53]
| |
Als tussenwerpsel is bots half klanknabootsend, half bewegingschilderend. Het suggereert twee harde zelfstandigheden die heftig elkaar raken en daarbij een hard, nogal dof geluid voortbrengen. Boenk (meest geschreven bonk) is veel meer klank- dan bewegingaanduidend. Het drukt het geluid uit van de losbranding van een vuurwapen of van een hevige slag, hetzij de val van een zwaar lichaam, hetzij het tegen elkaar aanbotsen van twee zware massa's. Boef heeft haast louter klankwaarde: het duidt een zeer dof gerucht aan van onbepaalde oorsprong met de bijgedachte aan iets plots (b-f).
A. Bots heeft veruit de grootste semantische expansiekracht ontwikkeld. Haast al onze idiotica vermelden het met de betekenis ‘vlak, recht’. Voorb.: Hij liep er bots op (Schuermans en Leuv. Taaleigen). Gij zult bots op het huis uitkomen (Waas Idiot.). Hij liep bots op mijn lijf (Antw. Idiot.) Bots op iemand lopen (Gents Wdb.) Ergens bots tegen lopen (Schuermans, Bijv.) De auto reed bots tegen de boom (Aarschot). De betekenisverschuiving is nog gering en zeer duidelijk: om met een bots tegen iets aan te stoten moet men er vlak op lopen of rijden. In het voorb. uit het Gents Wdb. ‘bots op iets zitten (vlak)’ is de oorspronkelijke betekenis reeds verdwenen. Evenzo in het Aarsch.: hij woont bots bij den halt van den tram (vlak); mijn bal ligt bots tegen de uwe. Vgl. met het laatste voorb.: die twee ballen staan bots (raken elkaar) (Waas Idiot.) In de verbinding bots lopen (Schuermans, zonder plaatsaanduiding) hebben we een verdere uitbreiding van de betekenis. Voorb.: die weg loopt bots (dood) en wie zo 'n weg volgt, loopt bots (kan niet meer verder). In Limburg: bots lopen = niet slagen, afgewezen worden. Te Maastricht: bots lopen = verkeerd lopen (Schuermans, Bijv.) Deze betekenisontwikkeling levert geen moeilijkheden op. Ook de uitbreiding bots = plots, ligt nogal voor de hand en is reeds vrij oud (Weiland: botselings of plotselings). In de zin ‘hij viel bots neer’ (Leuv. Taaleigen) is de overgang nog duidelijk te voelen. We vinden andere voorbeelden in al onze idiotica: Zijn paard bleef bots staan (Antw. Idiot.), Alles was bots gedaan (ibid.) Bots ophouden (Gents Wdb.). Hij is daar bots doodgevallen (Waas Idiot.) Ik liep daar bots tegen hem (Haspeng. Idiot.) Uit ‘plots’ kan zich zonder moeite de bijgedachte aan ‘schielijk, onverwacht’ ontwikkelen. Het is moeilijk uit te maken of bots in de voorbeelden hierboven niet evengoed of tevens ‘onverwacht’ betekent. Nog een weinig verder raken we met de betekenis ‘onmiddellijk, aan- | |
[pagina 54]
| |
stonds’. Voorb. Ik kom bots (Schuermans, Bijv.: Belg.-Limb.) Ik zal dat gerucht bots uitmaken (Haspeng. Idiot. en Land van Aalst.) Als we Joos mogen geloven, dan is bots in het Land van Waas een passe-partout geworden. Hij vermeldt nog de betekenissen: a) ‘om zo te zeggen, bijna’: ik ben bots ziek; dat is bots niet te geloven; b) ‘zeer, uitermate’: het is bots schoon weer (twijfelachtig geval!); c) ‘juist, even’: hij is bots vertrokken; hij zal bots gaan komen. Ik twijfel er aan of in de laatste voorbeelden bots de door Joos opgegeven betekenis heeft. ‘Hij zal bots gaan komen’ betekent voor mij ‘hij zal onmiddellijk gaan komen’ en dan hoort dit voorbeeld in de vorige alinea thuis. Bots of botsaf betekent ook nog ‘vlakaf’: ik heb het hem maar bots(af) gezegd (Haspeng. Idiot.) De ontwikkeling ‘vlak > vlakaf’ is goed mogelijk, maar misschien ook hebben we hier contaminatie met bot, botweg. Blijkbaar is dit het geval in botsweg voor ‘lompweg’ (Schuermans, Bijv.) en in het Leuv. adj. ‘een bots antwoord geven’ (bot, Leuv. Taaleigen). Bots is het enige bijw. van dit soort dat adj. is geworden. Voorb.: die straat heeft daar een botse draai (Hagel. Idiot.; ook te Aarschot).
B. Boenk! hij viel op de grond. Hij viel boenk op de grond (Aarschot). Ik liep bonk tegen de muur. Hij liep bonk op mijn lijf (Antw. Idiot.; ook Aarsch.) De betekenisontwikkeling van het oorspronkelijk klanknabootsend woord tot ‘recht, vlak’ lag voor de hand. Ook de betekenis ‘plots’ lijkt normaal: Het paard bleef bonk staan. Het lawaai hield bonk op (Antw. Idiot.; ook Aarsch.) Uit deze twee voorbeelden blijkt de semantische evolutie duidelijk: in het tweede voorb. staat boenk al veel verder van zijn oorspronkelijke betekenis af.
C. Boef is een volkomen parallel geval. Voorb.: Boef! daar ligt hij. Hij viel boef tegen de grond. (Aarsch.). ‘Vlak, recht’: Hij liep boef op mijn lijf. Gij zult nog boef op de muur lopen (Antw. Idiot.; ook Aarsch.) ‘Plots’: hij bleef boef staan. Het was boef gedaan (Antw. Idiot.; ook Aarsch.) Hij blijft daar boef staan gapen. (Antw.) In tegenstelling met bots blijkt de betekenisuitbreiding van boenk en boef slechts in een beperkt gebied voor te komen. Alleen het Antw. Idiot. geeft er voorbeelden van. De opgaven van het Wdb. Ndl. Taal (III, 244 en III, 330) bevestigen deze vaststelling: bonk wordt niet als bijw. vermeld en bof bijw. heet zeldzaam. Toch worden met dit laatste twee interessante voorbeelden vermeld, waarvan één reeds oud is:... wan ik bedenk, hoe bof, op mynen teen de grendel sloot (Six v. Chand. 218); de hond liep er in volle vaart bof op (Ons Volksleven 1, 92). | |
[pagina 55]
| |
Het is merkwaardig hoe het ene woord semantisch groeit en het andere, dat dezelfde mogelijkheden in zich draagt, nooit enige uitbreiding neemt. In 2 hierboven hebben we gezien dat bots en knots volledig synoniem zijn in uitdrukkingen als ‘hij liep bots (of knots) tegen de muur’. Beide woorden hebben dezelfde suggererende kracht. Knots! heeft evenals bots! een subst. en een werkw. naast zich (knots met allerlei betekenissen en knotsen id.) en toch is knots nooit bijwoord geworden! Men zal misschien denken aan de grotere frekwentie van de woordfamilie bots, botsen, maar daar staat tegenover dat het zoveel minder gebruikte boenk en zelfs het bij ons zeldzame boef er in geslaagd zijn zich tot gewone bijwoorden van tijd en plaats op te werken. Het waarom van zulke verschijnselen kan de taalkunde nooit achterhalen. | |
5. KrakKrak! de stok was over. Krak! het ijs was kapot. Dit tw. beschouwen we hier als een oorspronkelijke klanknabootsing, al kan het werkw. kraken, dat zelf van onomatopeïsche oorsprong is, wel bij de totstandkoming geholpen hebben. Dat tw. kon dan ongeveer bijw. worden en ook subst. ‘Hij viel krak door het ijs; hij viel mee 'ne krak door 't ijs’ hebben we hierboven reeds behandeld. Bij het tw. werd ook het werkw. krakken gevormd. Voorb.: de tak krakte = gaf een krakend geluid. Dit werkwoord is gedeeltelijk gedifferentieerd van kraken, zoals blijkt uit de zin ‘de tak krokte (van w.w. kraken)’, die kan betekenen a. gaf een krakend geluid, b. kreeg door een deuk een zwakke plek waar de houtvezels gekwetst zijn. Men kan dus zeggen: de tak heeft gekrakt of gekrokt, maar alleen: de tak is gekrokt. Ook de subst. zijn te Aarschot gedifferentieerd. Krak (m.) duidt altijd op het krakend geluid: ik hoorde 'ne krak van de stok die brak; er kwam 'ne formidabele krak en 't ijs was kapot. Vgl. ook: krak in de schoenen hebben (Antw. Idiot.) Krok (m.) hoort bij kraken: daar is 'ne krok in die stok (zie de betekenis hierboven); ook fig.: die ziekte heeft hem 'ne wrede krok gegeven: hij zal nooit meer worden lijk vroeger. Waar het Aarsch. krok heeft, kan natuurlijk elders klankwettig krak optreden (zie het Wdb. Ndl. Taal). Men moet echter altijd oppassen voor ‘genormalisserde’ spellingen! Men kan krakken ook voorstellen als een intensief van kraken (zoals Vercoullie, Etym. Wdb.), maar het zal moeilijk zijn vast te stellen of het tw. krak ontstaan is uit krakken of vice-versa. Het haast overal bekende bijw. krak, met de betekenis ‘juist, nauw- | |
[pagina 56]
| |
keurig, precies’, is een ander woord. Het is nl. een variante van krek(t), dat terecht van Fr. correct of Lat. correctum wordt afgeleid. Voorb.: we zijn krak op tijd (Aarschot); ze komt krak alle Zondagen (Zuidoostvl. Idiot.). Zie verdere voorb. in de wdb. De a is onregelmatig. Ik kan ze alleen verklaren door uit te gaan van een prototype *karèkt. Alvorens te verdwijnen deelde de voortonige vocaal haar a-kleur mee aan de hoofdtonige. Misschien ook hoeven we de vocaal niet te ‘verklaren’ en kunnen we volstaan met de vaststelling dat in zulk soort van woorden de kleur der vocaal gemakkelijk wisselt! Het kan wel gebeuren dat het niet duidelijk is of we in een bepaalde zin met krak1 of met krak2 te doen hebben, b.v.: het boompje vloog krak in twee stukken over. Zelfs in een zin als ‘de jongen viel krak door 't ijs’, hierboven als klanknabootsend vermeld, kan nog getwijfeld worden. Met krak (precies) is in associatie getreden het bijna gelijkluidende, oorspronkelijk klanknabootsende knak, dat dan helemaal synoniem geworden is: hij is altijd knak op zijn tijd (Hagel. Idiot.); dat is knak hetzelfste (Antw. Idiot.). Knakaf (vlakaf, kortaf, bits) is te vergelijken met botsaf. | |
6. (G)rat en (G)ratsWe kunnen de vier vormen grat, rat, grats en rats onmogelijk uit elkaar houden; ze komen alle vier voor met ongeveer dezelfde betekenis: helemaal, radikaal, glad, gans. Natuurlijk blijven plaatselijke betekenisverruiming en afwijkingen mogelijk. De vormen zonder s blijken vooral in de westelijke helft van Zuid-Nederland voor te komen: hij werd zijn been grat afgereden (Westvl. Idiot.); de kat eet de muizen grat op (ibid.); die stok is rad gebroken (Gents Wdb.); iemand rad doodnijpen (ibid.); 't was rat in tweeën (Waas Idiot.); iets rat uiteten (ibid.). Toch is de vorm met s niet onbekend, blijkens het Gents Wdb.: rad, daarnaast rats (zonder voorb.). In de oostelijke helft van Zuid-Nederland horen we vooral rats: ik trok het zeel rats in tweeën (Antw. Idiot.); hij kapte zijn vinger rats af (ibid.); ik kreeg een steen rats nevens mijn kaak (ibid., Aanhangsel)Ga naar voetnoot1; Pallieter sprong rats in 't water (Timm., Lier). Zie verdere voorb. in het Wdb. Ndl. Taal. Toch is rat ook daar niet ongebruikelijk: de pijp viel en rat kapot (Antw. Idiot.); de stok brak rat door. Het verwondert me dat de vorm grats | |
[pagina 57]
| |
nergens werd opgetekend. Te Aarschot en te Leuven is hij vrij gewoon, al is rats veel frekwenter. Voorb.: zijn arm was grats over; de stok is grats in twee stukken; ik smeet een steen grats door de ruitGa naar voetnoot1. In het Wdb. Ndl. Taal (XII, 3, 398) lezen we s.v. rats: ‘waarschijnlijk van rad III (snel, vlug, enz.), hetzij met adverbiale s, hetzij als expressieve vervorming’. We missen hier node een verwijzing naar grat(s), waarvan rats slechts een variant is. De indeling van de voorbeelden in drie reeksen met enigzins verschillende betekenis is nogal kunstmatig. Het is niet onmogelijk dat rats van rad is afgeleid, maar de vormen grat en grats moeten we ongetwijfeld bij het verouderde bijw. gerade, ook geraad, brengen, waarvan het Wdb. Ndl. Taal (IV, 1618) getuigt: gerade (spoedig, zonder omwegen, rechtstreeks), in het Ned. weinig voorkomende en thans in de algemene taal ongebruikelijk. Bij Kiliaan gheraed, Sicamb. cito. Het Mnl. Wdb. (II, 1477) wijdt een lang artikel aan gerade bijw. (dadelijk, snel, rechtstreeks, onverwijld, onmiddellijk), van gerat bnw., en stelt ook vast ‘in het Ned. uitgestorven, in het Westvl. bewaard in de vorm grat, d.i. geheel en al (De Bo)’. We lezen in het Wdb. Ndl. Taal s.v. gerade verder nog: ‘Inzonderheid in de zegswijze na (naar) gerade, bij oudere schrijvers: naar mate, naar verhouding, naar evenredigheid. Deze uitdrukking was voorheen slechts in N.-Ned. in gebruik en moet uit het Nederduits afkomstig wezen. ‘Dit laatste is verkeerd, want de uitdrukking is zeker ook Zuidnederlands. Ik herken ze zonder enige moeite in het nog vrij gewone Aarschotse woord naraadGa naar voetnoot2 = naarmate, naar gelang, een synoniem van het gebruikelijker, recenter, aan het Frans ontleende navenant. Voorb.: Naraad dat het later werd, werd moeder ongeruster. - Zullen we congé krijgen? Da's naraad dat de baas goed gezind is! - Geeft gij iets voor de nieuwe kerk? Da's naraad! als ik geld heb! Zeer gebruikelijk is nog het elliptisch zinnetje ‘da's naraad!’ = dat hangt af, dat is volgens (de omstandigheden). Hier is dus blijkbaar geraad ontwikkeld tot graad > raad. De g is spoorloos verdwenen. Aangezien te Aarschot naast het gewone rats ook nog grats bekend is, beschouwen we het eerste als ontstaan uit het tweede. Het oude bnw. gerat (zie Mnl. Wdb. II, 1492) werd blijkens de Westvl. voorbeelden ook als bijw gebruikt. De vorm met s (grats) gaat terug ofwel op gerat ofwel op geraad. In de vorm *geraads werd de vocaal dan normaal verkort voor dubbele consonant. Dat er een afleiding op -s | |
[pagina 58]
| |
geweest is van de vorm met lange vocaal geraad, of liefst gerade, wordt bewezen door de vorm gratis, door De Bo uitdrukkelijk vermeld na de behandeling van grat: ‘velen zeggen ook gratis met klemtoon op lange a’ en waarmee het Wdb. Ndl. Taal (V, 602) geen raad weet: ‘Zonderling is het gebruik van gratis (of grates met toonloze e) voor geheel en al, in Zeeland en West-Vl. in gebruik.’ Het is blijkbaar een volksetymologische aanpassing van *gerades. Interessant is een vergelijking tussen de bijna gelijkluidende adverbia (g)rats en knats. Beide kunnen gebruikt worden in dezelfde zin: zijn been was rats over; zijn been was knats over. Hier blijkt duidelijk het verschil: (g)rats suggereert beweging, knats is klankaanduidend. | |
7. Bijwoord + DoodHet woordje dood laat men graag voorafgaan door een ‘schilderachtig’ bijwoord. In plaats van te zeggen ‘hij valt dood’ gebruikt men liever ‘hij valt boef, boenk, bots, knots, knats, rats, klink, stik, mors, kiks, kniks dood’. De eerste negen woorden hoorde ik alle te Aarschot gebruiken, kiks heb ik uit Schuermans (Brab., Antw., Kemp., Hagel. en elders; altijd verbonden met dood); kniks hoorde ik te Leuven (ook alleen bij dood). Het is duidelijk dat boef, boenk, bots en knots ingegeven zijn door het plotse neerploffen (geluid, harde aanraking met de grond); het is moeilijk te bepalen in hoever een nieuw element, als het plotse, het onverwachte, hierbij optreedt. Knats is te beschouwen als een variant van of ingegeven door knots. Rats en klink betekenen wel ‘helemaal’ + een beetje ‘plots’ (zie hierboven). In stikdood hebben we een versterkend woordje dat zijn oorspronkelijke betekenis is kwijtgeraakt, net als klink, maar dat geassocieerd werd met werkw. stikken, zodat het kon toegevoegd worden aan woorden die enig verband kunnen hebben met dit werkw.: stikheet, stikvol, stikdonker (zie Fr. V. Wijk, s.v. stokdoof). Ook mors is hier eenvoudig versterkend woord geworden, al is de etymologie nog zeer duidelijk voor geleerde taalgebruikers. Voor het volk is het met zijn eind-consonantisme -rs een schilderend, intensiverend woord, precies zoals de parallelle woorden op -ts. Hetzelfde geldt voor de laatste twee woorden kiks en kniks, waarvan ik niet weet of ze associaties wekken met kik(ken), resp. knik(ken): zonder nog te kikken, een kik te geven; met een knikkende beweging? In steendood, pietdood en dgl. hebben we te doen met een heel ander soort van woordformatie; ze berusten op een vergelijking. J.L. Pauwels |
|