Zich moeizaam door het slijk bewegen
Dit idee wordt te Aarschot uitgedrukt door de werkwoorden polsen, paggeren en palpen. Bij polsen en paggeren denkt men aan de opeenvolgende bewegingen van de voeten die diep in het slijk wegzinken en moeizaam weer opgetrokken worden om een stapje verder weer neer te komen. Palpen suggereert niet zo'n duidelijk beeld; het doet denken aan een slijkerige massa waarin iets dat zich voortbeweegt, wegzinkt. Het is dus duidelijk dat b.v. van een auto die door de modder rijdt, wel kan gezegd worden dat hij door het slijk palpt, maar niet dat hij polst of paggert. Een persoon integendeel, of een paard, kan niet alleen polsen en paggeren, maar ook palpen. Te Leuven kan een auto wèl door het slijk baggeren. Polsen kan hij echter niet, want het betekent er ‘pootje baden’. Dit laatste heet te Aarschot boaje (baden), dat er geen andere betekenis heeft. Zijn hele lichaam gaan baden heet er gaan zwemmen, terwijl men een bad pakt in een badkuip!
Bij dratsen en dretsen is de hoofdgedachte niet ‘zich door slijk of water voortbewegen’, maar wel ‘daarbij het slijk of water doen omhoogspatten’. Het wordt gezegd van personen, dieren en voertuigen: de jongen dretste door de goot; de auto dratste met geweld door de diepe plassen op de weg. Het enige onderscheid tussen de twee werkw. is dat dratsen een massaler opspatten van modder of water veronderstelt. Men zegt ook: het slijk dratst of dretst omhoog. I. p.v. dretsen hoort men soms, met dezelfde betekenis, dressen.
J.L. Pauwels