Taal en Tongval. Jaargang 3
(1951)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Nog steeds de palatalisatie van germ. a > e voor gutturaal en labiaal in de Zuidnederlandse dialectenVijftien jaar geleden liet B. van den Berg in Leuvensche Bijdragen een opstel verschijnen over De palatalisatie van Germaanse a > e voor r + gutturaal en labiaal in Zuid-Nederland, waarin hij een aanlokkelijke expansie-theorie opbouwde, die intussen algemene ingang schijnt te hebben gevonden. Uit dit artikel moest blijken, dat in woorden als erg, scherp en sterk Vlaanderen zijn palatale vocaal zou gekregen hebben uit Brabant, terwijl in woorden als arm en warm de oorspronkelijke a in Westelijk Vlaanderen was bewaard gebleven, beveiligd als hij was door de o-klank (orm, wor(e)m) waarmee deze woorden voorkomen in een gebied van Oost-Vlaanderen. Aldus zag Van den Berg in het Oostvlaamse o-gebied een barrière, die de doorvoer van oostelijke e voor r + gutturaal en labiaal naar het Westen had verhinderd in al die gevallen waarin ar + kons. in labiale omgeving stond; indien ar + kons. evenwel in niet-labiale omgeving stond, had het Oostvlaamse gebied de Brabantse e aanvaard, om dan als ‘doorvoerhaven’ naar het uiterste Westen te fungeren. Het gehele gebeuren zag Van den Berg als een geval van ‘substitutie’: ‘In al die woorden, waar a voor r stond in labiale omgeving (wor(e)m, enz.), heeft het de Oostelijke klank niet aanvaard of pas na veel langere weerstand, en wel omdat bij deze woorden de, voor substitutie vereiste verhouding W. a tgor. O. e niet bestond, maar reeds W. o tgor. O. e stond, zodat deze woorden volkomen buiten het verband van de substitutie kwamen te staan. De vorm wer(e)m werd niet aanvaard en kon dus ook niet naar het Westen doorgegeven wordenGa naar voetnoot1’. En tot slot van zijn opstel kon Van den Berg concluderen: ‘De palatalisatie van oorspr. Germ. a voor r + konsonant hoort thuis in Brabant. Van hieruit verspreidden zich de vormen waarin e voor r + g, k of p stond, over heel Zuid-Nederland. De vormen echter waarin e voor r + w of m stond, bleven vrijwel tot hun oorspronkelijk gebied beperkt, omdat zich in deze positie (en soms nog met medewerking van een voorafgaande w of m), in het Westen van Zuid-Nederland, uit de oude a een o had ontwikkeld, | |
[pagina 122]
| |
[pagina 123]
| |
voor de expansie van de vormen van de eerste groep plaats vond’Ga naar voetnoot1. Van belang is het nog te weten, dat het onderzoek van Van den Berg in hoofdzaak steunde op de klankontwikkeling in de woorden warm en zwerm, die hij trouwens op kaart bracht. Daarenboven trachtte hij de geleidelijke verschuiving van de isoglossen aan te tonen met gegevens uit locale middeleeuwse teksten. Ondertussen wijdde Van den Berg een nieuw opstel aan De invloed van r op voorafgaande, korte vocalen en betrok daarvoor het gehele Nederlandse taalgebied bij zijn onderzoekGa naar voetnoot2. Het wil ons voorkomen, dat Van den Berg voor de toestand in Vlaanderen nog steeds geen andere verklaring ziet dan die, welke hij destijds had gegeven in Leuvensche Bijdragen 28, al zal men uit sommige bewoordingen kunnen opmaken, dat bij hem toch wel enige twijfel gerezen is. Toen we nu Van den Berg's expansiologische bevindingen toetsten aan de feiten uit ons eigen dialect, het Zuidoostvlaams, kwamen we tot constataties die niet van aard zijn om de conclusies van de Hollandse geleerde te bevestigen. En nadat we ook, op grond van de behoefte aan een ruimere geografie, de toestand in West-Vlaanderen hadden onderzocht, bleek het dat inderdaad voor het uiterste Westen van een Brabantse expansie geen sprake kan zijn. Aan onze uiteenzetting mogen een paar opmerkingen voorafgaan. 1. Het materiaal is hetzelfde als dat door Van den Berg gebruikt in zijn twee bovenvermelde opstellen, maar we voegden er twee woorden aan toe, nl. zerk en darm. Het omvat dus de woorden arm, erg, karper, merg, scherp, sterk, tarwe, varken, warm, zwerm, darm en zerk. 2. De kaartjes die we hier publiceren, maken niet de minste aanspraak op volledigheid: het lag alleen in onze bedoeling een voldoende aantal gegevens op kaart te brengen om onze gevolgtrekkingen te kunnen verduidelijken. Alle genoteerde vormen berusten op persoonlijke opnemingen. Voor Zuid-Oost-Vlaanderen was dat voor ons gemakkelijk te doen, maar voor West-Vlaanderen en Noord-Oost-Vlaanderen moesten we genoegen nemen met enkele steekproeven. Gelukkig konden we voor die gebieden de gegevens aanvullen met inlichtingen die we inwonnen van onze leerlingen aan de middelbare Rijksnormaalschool te Gent. Als uitgangspunt voor deze studie werd dus het Zuidoostvlaams gekozen, een dialect dat voor de onderzochte klankevolutie van groot belang blijkt te zijn. Het maakt inderdaad deel uit van het ruimere | |
[pagina 124]
| |
[pagina 125]
| |
Oostvlaamse o-gebied en is daarbij uiterst conservatief geweest. Bondig samengevat kan de toestand in Zuid-Oost-Vlaanderen als volgt worden beschreven: in de woorden arm, karper, merg, tarwe, warm, darm en zerk hoort men een velare vocaal, een palatale in de woorden erg, scherp, sterk, varken en zwerm. Men zegt er u˫▴rəm of ʊrm, ku˫rpələ of ko▴rpələ, mu˫rk, tu˫rvə, wu˫rəm of wʊrm, du˫rem of dʊrm en zu˫rk voor de woorden uit de eerste rij, en ɪrΧ, sΧɪrp, stɪrk, vɪrki, zwɪərəm voor de overige. Wat de plaatselijke verschillen betreft, kunnen we volstaan met de vermelding, dat men te Schorisse (O 205) en verder oostwaarts de palatale vocaal niet als ɪ uitspreekt, maar als ɛ. Te Ronse (O 265) hoort men steeds een sterk gesloten variant: i˕ en u˕. Op grond van deze dialectische klankverschijnselen dringt zich al een eerste bezwaar tegen de opvattingen van Van den Berg op, en wel tegen de fonetische verklaring, die hij geeft van de velarisatie van de a in bepaalde omstandigheden in een bepaald gebied van Oost-Vlaanderen. Inderdaad, in het woord zerk (met e < a voor r + gutturaal: Van Wijk 817)Ga naar voetnoot1 beantwoordt hier aan oude a eveneens u˫, en hierbij ontbreekt toch elke labiale omgeving. Het gaat dus niet op de verdonkering van de a aan de aanwezigheid van labiale (volgende of voorafgaande) konsonanten te willen toeschrijven en de oorzaken van het verschijnsel zal men elders moeten zoeken. Een tweede moeilijkheid, die de geattesteerde zu˫rk-vormen voor de theorie van Van den Berg opleveren, ligt besloten in de vraag die men als volgt kan formuleren. Als in die gevallen, waarin oude a + r voor niet-labiale konsonant stond, alle voorwaarden vervuld waren voor de ‘substitutie’, hoe is het dan te verklaren dat in een grondvorm *sark, die toch voor die substitutie van a door e gepredestineerd was, deze is uitgebleven? Wel moeten we toegeven, dat ze zu˫rk-vormen thans slechts in een klein gebied voorkomen, maar de zu˫k-resten helemaal in het Noorden van Oost-VlaanderenGa naar voetnoot2 wijzen er op, dat de velare klinker eens van Noord tot Zuid over geheel de provincie in zwang is geweest en dat de zerk-kaart als een relictenkaart moet worden beschouwd. Dit alles brengt mee, dat we hierbij inderdaad aan bewegingen zullen moeten denken, maar bepaald niet aan substitutie van a door e nog voor de a | |
[pagina 126]
| |
verdonkerd werd. Want het is duidelijk, dat het zu˫rk-gebied na de verdonkering werd opgerold. Nu we het toch tegen de substitutie-theorie hebben, kan nog op een tweede punt worden gewezen. In het Oostvlaams werd de a van hard en zwart niet gevelariseerdGa naar voetnoot1, eeuwen lang is hij in het Oosten in aanraking geweest met Brabantse e in ɛt en zwɛt, en toch heeft Oost-Vlaanderen de e niet aanvaard en nog minder doorgevoerd naar het Westen. Uit dat alles volgt, dat niet alleen de fonetische verklaring van Van den Berg van de velarisatie van de a voor r + konsonant niet kan worden aangenomen, maar dat ook de opvatting, dat a door e gesubstitueerd werd, erg twijfelachtig wordt. Daarmee valt natuurlijk de hypothese van expansie nog niet. Boven hebben we inderdaad al toegegeven, dat men bij de klankontwikkeling a + r voor konsonant in Vlaanderen op bewegingen zal moeten bedacht zijn, maar de mening, dat hier één enkele beweging van Brabant uit zou hebben gewerkt, kan niet gehandhaafd worden. Toen we de gewestelijke uitspraak van de bovenvermelde woorden arm, enz. in Vlaanderen nagingen en de ingewonnen gegevens op kaart brachten, viel het ons onmiddellijk op, dat 1. ook voor darm (met a + r voor m!) de dʊrm, du˫rm- barrière bestaat; 2. ook hiervoor in West-Vlaanderen een palatale vocaal wordt gehoord: æ, zoals in Westvlaams ærΧ, sΧærp, stærk. Op bepaalde plaatsen neigt de klinker zelfs sterk tot ɛ. De darm-kaart levert voor Vlaanderen dus het volgende beeld op: in het Westen en in het Oosten een gebied met palatale vocaal en, tussen die twee gebieden in, een strook met velare klinker. Bezuiden Gent wordt de u˫-strook tamelijk smal en van Gavere (O 20) af, is de Schelde dialectgrens (zie de kaart). Ongeveer dezelfde verhouding bestaat voor merg en tarwe: in het Oosten en het Westen van Zuid-Nederland een palatale vocaal, en daartussen een gesloten o-gebiedGa naar voetnoot2. Toetst men deze feiten aan de hypothese van Van den Berg, dan staat men voor een nieuw onverklaarbaar verschijnsel. Ook in dit geval immers is er, net als voor warm, een o-barrière. In West-Vlaanderen zou men dus darm, mark of marχ en tarwe verwachten, daar de a door de o | |
[pagina 127]
| |
voor de Brabantse e moest beveiligd zijn. In weerwil daarvan heeft het Westen echter in deze woorden overwegend een palatale klinker. Hoe moet die nu verklaard worden? Hier kan men inderdaad niet gewagen van een doorvoerhaven, zoals Van den Berg die voor erg, scherp en sterk veronderstelde. Is de æ, resp. ɛ van Wvl. dærm, dɛrm dan over de barrière gesprongen? Het is niet onmogelijk misschien, maar zeer onwaarschijnlijk. Op grond van al deze beschouwingen zal men er bezwaarlijk kunnen toe besluiten, dat de tegenstelling erg-warm in West-Vlaanderen is ontstaan tengevolge van een Brabantse beweging, die in de groep warm zou verhinderd zijn door de Oostvlaamse velarisatie. De gegevens waarover we beschikken tonen aan, dat met een uitbreiding van Brabantse e voor labiaal en gutturaal weliswaar moet rekening worden gehouden: het o-gebied is immers in bepaalde woorden op de oostelijke flank sterk aangevretenGa naar voetnoot1. Maar aan de andere kant ziet het er naar uit, dat in het Westvlaams autochtone krachten werkzaam zijn. Men zegt er inderdaad naast overwegend orm ook arm, en op sommige plaatsen niet warm, maar wermGa naar voetnoot2. Hiermede kan het eerste gedeelte van dit betoog worden afgesloten. In een volgende bijdrage zullen we trachten een verklaring te vinden voor de ontwikkeling van Germ. a + r voor labialen en gutturalen in Vlaanderen. We hopen bij die gelegenheid kaartjes te kunnen publiceren voor de woorden arm, merg, tarwe, warm en zwerm.
M. Hoebeke |
|