levensvreugde tot ik op zekere dag tot het besef kwam dat het de taal zelf was die mij vasthield, de taal die ik nu meer dan veertig jaar geleden daar had geleerd en gesproken, dezelfde taal die ik sindsdien niet meer had gebezigd en ternauwernood gehoord maar die in mij was blijven sluimeren en nu bij elke bladzijde van de kunstige verteller weer levend voor de geest kwam, de taal die mij terzelfdertijd èn mijn jeugd èn de hele brugse atmosfeer deed herleven.
Het boek bevat acht verhalen, het ene al boeiender dan het andere en het besluit met een ‘Woorden- en Zakenuitleg’, van een twintigtal bladzijden, die zeker voor de niet-Bruggeling onmisbaar is maar ook voor de Bruggeling biezonder interessante gegevens bevat en zelfs een paar woorden die bij De Bo niet voorkomen.
In 1950 verscheen een tweede reeks vertellingen van deze schrijver die intussen was overleden. Het boek dat als titel Hier Weerom Brugsch Volk draagt werd uitgegeven door de firma Verbeke-Loys. Het telt vijf en twintig verhalen die in niets moeten onderdoen voor die van de eerste reeks, en werd op smaakvolle wijze verlucht door de zeer gewaardeerde etser Jules Fonteyne; Th. De Bie zorgde voor de inleiding, een brief aan zijn beste vriend, de apoteker, in de hemel. De toelichtingen die ook hier in groten getale voorkomen zijn niet meer samen gegroepeerd achteraan maar staan als voetnoten op iedere bladzijde, wat ik niet gelukkig vind omdat ze, voor wie ze niet nodig heeft, de lektuur van die sappige verhalen wel enigszins storen.
Het meest voel ik voor de korte verhalen; ‘Van Gaspartje’ beschouw ik als het best geslaagde en vind ik een model in zijn genre. Misschien ben ik hierin niet helemaal onpartijdig. Zulks komt, omdat ik de held van het verhaal, nu een goede tachtiger, persoonlijk ken en daardoor meer genoegen beleef aan zijn kwaperterijen. Wat er ook van zij, men voelt dat ze alle met liefde werden geschreven.
Beide werken zijn voor de taalkundige en meer speciaal voor de dialektoloog van groot belang, want het Brugs dat er in voorkomt is echt, ongekunsteld. De samenspraken zijn als van de mond der sprekers opgetekend en de apoteker moet in zijn apoteek zijn klanten goed hebben beluisterd en de bewoners van de Westmeers, het Gotje en Sin-Zilles met aandacht hebben gadegeslagen.
De taalkundige zal er een schat van zegswijzen, woorden en vormen in vinden maar de klanken, helaas, zullen voor hem verborgen blijven en dat vind ik jammer. Waarom heeft de auteur niet getracht de uitspraak van het Brugs weer te geven buiten hier en daar in een specifiek brugs woord? De niet-Bruggeling kan zich nu geen idee vormen van de brugse klanken en verliest zeker hierdoor een deel van de sappigheid van het verhaal, terwijl de taalkundige belangrijke gegevens mist.
Ik verlang niet een fonetische weergave van het dialekt, maar meen dat met het gewone alfabet heel wat in die richting kon worden bereikt.
Een paar verklaringen zouden de lezer helpen bij de lectuur.
Onwillekeurig denk ik aan de Oude Kindervertelsels in den Brugschen Tongval van Adolf Looten, uitgegeven in 1868, met spraakkundige aanmerkingen over het brugse taaleigen door E[usèbe] F[eys], een geboren Fransman van Rembersvillers die leraar was aan het Koninklijk Ateneum te Brugge.
In dat kleine boekje van 83 pp. werd een poging gedaan de brugse uitspraak weer te geven en ik durf zeggen dat ze, alhoewel ze niet steeds voldoet, toch geslaagd mag heten.
Belangrijke taalkundige gegevens werden er door vastgelegd, o.m. het voor-