Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taal en Tongval. Jaargang 3 (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taal en Tongval. Jaargang 3
Afbeelding van Taal en Tongval. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Taal en Tongval. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taal en Tongval. Jaargang 3

(1951)– [tijdschrift] Taal en Tongval–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

Boekbesprekingen

A. Bach, Geschichte der deutschen Sprache, vierte, erweiterte Auflage mit 4 Karten 296 blz., 1949, Quelle und Meyer, Heidelberg.

De bespreking van een nieuwe uitgave kan zich, strikt genomen, beperken tot het aangeven van wat er daarin anders en meer of minder zou zijn dan in de vorige. Laten we dan zeggen dat de inhoud met behoud van opzet en indeling belangrijk is uitgebreid, wat blijkt niet alleen uit het groter aantal bladzijden en het grotere formaat, maar bovendien uit het zo zuinig mogelijk gebruik van de beschikbare ruimte. De redaktie is doorlopend herzien, zoals gezegd met het oog op inkorting, om stylistische en wat we maar zullen noemen politieke redenen en ten slotte, zakelijker, om een biezonderheid of nuancering juister of scherper weer te geven. Aan geest en opvatting van het geheel is daardoor niets veranderd, hoezeer men dat ook misschien, ten gevolge van verbeterd inzicht of ook maar ten gevolge van gewijzigde tijdsomstandigheden op althans één punt zou verwacht hebben. Het is de taak van de beoordelaar ook daarop te wijzen.

Deze geschiedenis van het Duits is nl. een geschiedenis van het Duits èn het Nèderlands, waarmee te verstaan gegeven wordt dat het Nederlands eigenlijk Duits is (of had behoren te zijn), en, voor zover het dat niet is, dan toch maar een ‘Nebensprache’ van het Duits blijft. Wij kunnen moeilijk aannemen dat zulke voorstelling de spontane neerslag van uitsluitend wetenschappelijk-historische beschouwing zou zijn. In latente toestand is deze opvatting overigens altijd min of meer aanwezig geweest bij de meerderheid van de Duitse taalgeschiedkundigen, maar als het op stuk van zaken kwam, kon bv. destijds een Behaghel zich toch rekenschap er van geven, dat hij, met de behandeling van het Nederlands in zijn geschiedenis van het Duits, buiten zijn boek(je) zou gaan.

In de akute vorm, waarin we gezegde opvatting hier en thans aantreffen, is ze dan ook een teken van de tijd waarin het werk ontstaan is, en die het met deze nieuwe uitgave overleeft maar niet verloochent. Het is een alduits waandenkbeeld, waaraan nooit iets in het volksbewustzijn aan de ene of aan de andere zijde heeft beantwoord (Kannitverstan!) en dat ook wetenschappelijk onverdedigbaar is. Een boekbespreking is niet de plaats om dat uitvoerig aan te tonen. Laten we daarvoor dan voorlopig maar verwijzen naar de inleiding van de Mittelnieder-landische Grammatik van de Duitser J. Franck, en hier alleen zeggen dat de gewraakte voorstelling reeds veroordeeld wordt door wat ze opgeleverd heeft. De schrijver heeft niet meer kunnen geven dan een soort parallelgeschiedenis van twee wel na verwante buurtalen, maar die, sedert zij, ieder voor zich, uit de ‘Westgermaanse’ baaierd afgescheiden zijn, niet meer en vaak minder betrekkingen met elkaar gehad hebben, dan andere willekeurige buurparen als bv. Frans en Duits of Frans en Nederlands. Bovendien heeft dit de behandeling van het eigenlijk onderwerp, de geschiedenis van het Duits, geschaad, en wordt de aandacht telkens onderbroken of afgeleid door mededelingen en beschouwingen over iets anders, waarvan het organisch verband met dat eigenlijk onderwerp niet blijkt. En in de rol van àrme verwante, die het Nederlands in zulk verband onvermijdelijk

[pagina 45]
[p. 45]

speelt, maakt het, in de zijdelingse en brokkelige en ook al eens mislopende bejegening die op die wijze zijn deel wordt, ook maar een armoedig figùùr.

Na dit in onze ogen zeer ernstig voorbehoud, dat schijnbaar slechts op het zijspan slaand toch ook de waarde en bruikbaarheid van het motorwiel treft, willen wij het werk niet de lof onthouden die het voor het overige als wetenschappelijke prestatie verdient. Het is veel ruimer en grondiger en samenhangender opgevat dan de meeste vroegere geschiedenissen van het Duits (en van andere talen), waarin we zeer dikwijls, buiten een opsomming van grammatikale wisselvalligheden (meestal nog beperkt tot klank- en vormleer) niet veel meer vonden. Dit is een geschiedenis van de hele taal, met inbegrip van de woordenschat, waaraan biezondere aandacht is besteed, stijl en versbouw, vaktalen, enz. Ook wordt de taalgeschiedenis veel meer in verband met de volksgeschiedenis gezien. Dit is natuurlijk niet mogelijk zonder een zekere interpretatie van de taalfeiten, die onvermijdelijk in zekere mate subjektief wordt. Daardoor wordt dit historisch werk tevens, veel sprekender dan we dat gewoon zijn, tot een dokument van het tijdsgewricht waarin het ontstaan is en waarvan het, trots de vermelde sobere kastigatie, nog duidelijk de sporen draagt. Dat moeten andersgezinden dan maar mee in de koop nemen. Daartegenover staat dat het, in plaats van de magere en dorre kronieken die te veel voor taalgeschiedenis hebben moeten doorgaan, ons werkelijke geschiedenis geeft, d.w.z. een synthetisch relaas van levend en menselijk gebeuren.

J. Leenen

A. van Loey, Middelnederlandse spraakkunst: I Vormleer, 104 blz., frs. 95, 1948, De Sikkel, Antwerpen. - II Klankleer, 124 blz., frs. 95, 1949, J.B. Wolters, Groningen Batavia. De Sikkel, Antwerpen.

Dit is de eerste Middelnederlandse spraakkunst in het Zuiden, het kernland van het Middelnederlands, ontstaan, zowat een mensenleven na de grondleggende werken van Franck en Van Helten, en de eerste die daarna weer van het hele in aanmerking komende materiaal, niet van een keuze, zoals Bouman en Overdiep, uitgaat. Het spreekt vanzelf dat dat materiaal, voor zover reeds door die baanbrekers verwerkt, nog eens in de mate van het mogelijke aan de bronnen getoetst werd en ook dat het intussen sterk aangegroeid is. De kijk op onze oude taal, en op de taal in het algemeen, is sedert die tijd veel ruimer en veelzijdiger geworden, niet meer bij voorkeur of uitsluiting op de letterkundige vorm daarvan gericht, zoals lang het gebruik of de strekking is geweest. We hebben afstand gedaan van de vermeende en bijgevolg voor een goed deel gekonstrueerde letterkundige standaardtaal waar vroegere geleerden mee werkten. Wij trachten thans bewuster tot een voorstelling te komen van onze middeleeuwse taal zoals ze werkelijk was in al haar sociale en regionale schakeringen en hun onderlinge beïnvloeding en versmelting. Dat streven vinden wij in het hier besproken werk weerspiegeld. Vooral de geografische facetten worden, met gebruikmaking van de inmiddels verrichte moderne terreinverkenningen, doorlopender en grondiger belicht, en ten overvloede nog eens gezamenlijk in synoptische tabellen aan het eind van de twee boekdelen voorgehouden. Ten slotte zijn er veel vollediger bibliografische inlichtingen. Zo blijkt het geheel een onmisbaar hulpmiddel bij de studie van het Nederlands, en bepaaldelijk de Nederlandse volks- en streektalen.

[pagina 46]
[p. 46]

Is dit nieuwe werk dus rijker en veelzijdiger dan die van de baanbrekers, dan is het anderzijds toch beknopter en overzichtelijker, - schematischer, zouden we zeggen, - maar zonder de ongunstige bijgedachte die dit woord zou kunnen opwekken. Niemand zal intussen loochenen dat er ook iets te zeggen valt voor de meer synthetische voorstellingswijze van bv. een Franck, die volgens de algemene verschijnselen groepeerde, in plaats van ieder taalelement, klank of vorm, afzonderlijk na te gaan. Dit laatste is of lijkt zeker gemakkelijker voor de beginneling, maar belet wel eens, de zoveelste keer, door de bomen het bos te zien. Iedere wetenschappelijke schrijver, die zijn materiaal eindelijk klaar ter verwerking voor zich heeft liggen, staat voor het probleem hoe dat te rangschikken, te kiezen onder de mogelijkheden of de mogelijkheden met elkaar te verbinden. Het is onze indruk dat hiervoor in dit geval nog niet overal het definitieve bereikt is. Voor de volgorde van de twee hoofddelen is van de traditie afgeweken. Om didaktische redenen, ter tegemoetkoming van de jeugdige inwijdeling, gaat de vormleer voor: feitelijk werd soms reeds, in andere gelijksoortige werken die de gebruikelijke orde volgen, achter de hand de praktische raad gegeven liefst met de vormleer te beginnen. Niettemin blijkt de nieuwe schikking niet zonder bezwaar voor de opzet van het geheel: er is nu toch een hoofdstuk over de spelling moeten voorafgaan, dat moeilijk anders dan in samenhang met de later komende klankleer zal kunnen bestudeerd worden. Ook is de schrijver er niet in geslaagd op bevredigende wijze het beschrijvende met het historische te verbinden: de dubbele behandeling van het zelfstandig naamwoord (die er niet is voor het bijvoeglijk naamwoord) lijkt ons niet de gelukkigste oplossing. Dit zijn bezwaren die misschien niet te vermijden waren om na zoveel jaren de zoveel omvangrijker stof weer eens in kannen en kruiken te krijgen. Het wil ons nochtans voorkomen dat bij gebruik veel daarvan zal wegslijten en dan in een volgende uitgave vanzelf verdwijnen.

J. Leenen

Kakel De Wolf, Hier Weerom Brugsch Volk (met tekeningen van Jules Fonteyne), uitg. Verbeke-Loys, Brugge. 8o (form. 15 × 21 cm.) 325 pp., ing. 150 fr., geb. 200 fr.

In juni 1942 verscheen Brugsch Volk (uitg. Cultura), de eerste verzameling vertellingen van de bekende brugse folklorist, apoteker K. De Wolf, in een oplage van duizend exemplaren.

De bundel was gezet in een mooie letter, gedrukt op featherweight, zeer knap verlucht door de brugse meester René De Pauw en van een korte, diepgevoelde inleiding voorzien door A. Viaene.

Hoe groot het succes was van dit eerste boek blijkt uit het feit dat reeds vijf maanden later een tweede uitgave, met een zelfde oplage, het licht zag.

Ik herinner me nu nog levendig met welk genoegen ik het boek eerst doorbladerde, hier en daar een zin las, dan een paar bladzijden, om mij weldra helemaal in de lectuur er van te verdiepen en er de benarde tijden door vergat. Ik heb dat boek gelezen en herlezen. Waren het de verhalen die mij zo hadden geboeid? Ik heb het mij meer dan eens afgevraagd en dan het boek ter hand genomen om er een of andere vertelling in te herlezen. De ene boezemde mij even veel belang in als de andere; ze waren alle even vlot geschreven, alle tintelend van humor en

[pagina 47]
[p. 47]

levensvreugde tot ik op zekere dag tot het besef kwam dat het de taal zelf was die mij vasthield, de taal die ik nu meer dan veertig jaar geleden daar had geleerd en gesproken, dezelfde taal die ik sindsdien niet meer had gebezigd en ternauwernood gehoord maar die in mij was blijven sluimeren en nu bij elke bladzijde van de kunstige verteller weer levend voor de geest kwam, de taal die mij terzelfdertijd èn mijn jeugd èn de hele brugse atmosfeer deed herleven.

Het boek bevat acht verhalen, het ene al boeiender dan het andere en het besluit met een ‘Woorden- en Zakenuitleg’, van een twintigtal bladzijden, die zeker voor de niet-Bruggeling onmisbaar is maar ook voor de Bruggeling biezonder interessante gegevens bevat en zelfs een paar woorden die bij De Bo niet voorkomen.

In 1950 verscheen een tweede reeks vertellingen van deze schrijver die intussen was overleden. Het boek dat als titel Hier Weerom Brugsch Volk draagt werd uitgegeven door de firma Verbeke-Loys. Het telt vijf en twintig verhalen die in niets moeten onderdoen voor die van de eerste reeks, en werd op smaakvolle wijze verlucht door de zeer gewaardeerde etser Jules Fonteyne; Th. De Bie zorgde voor de inleiding, een brief aan zijn beste vriend, de apoteker, in de hemel. De toelichtingen die ook hier in groten getale voorkomen zijn niet meer samen gegroepeerd achteraan maar staan als voetnoten op iedere bladzijde, wat ik niet gelukkig vind omdat ze, voor wie ze niet nodig heeft, de lektuur van die sappige verhalen wel enigszins storen.

Het meest voel ik voor de korte verhalen; ‘Van Gaspartje’ beschouw ik als het best geslaagde en vind ik een model in zijn genre. Misschien ben ik hierin niet helemaal onpartijdig. Zulks komt, omdat ik de held van het verhaal, nu een goede tachtiger, persoonlijk ken en daardoor meer genoegen beleef aan zijn kwaperterijen. Wat er ook van zij, men voelt dat ze alle met liefde werden geschreven.

Beide werken zijn voor de taalkundige en meer speciaal voor de dialektoloog van groot belang, want het Brugs dat er in voorkomt is echt, ongekunsteld. De samenspraken zijn als van de mond der sprekers opgetekend en de apoteker moet in zijn apoteek zijn klanten goed hebben beluisterd en de bewoners van de Westmeers, het Gotje en Sin-Zilles met aandacht hebben gadegeslagen.

De taalkundige zal er een schat van zegswijzen, woorden en vormen in vinden maar de klanken, helaas, zullen voor hem verborgen blijven en dat vind ik jammer. Waarom heeft de auteur niet getracht de uitspraak van het Brugs weer te geven buiten hier en daar in een specifiek brugs woord? De niet-Bruggeling kan zich nu geen idee vormen van de brugse klanken en verliest zeker hierdoor een deel van de sappigheid van het verhaal, terwijl de taalkundige belangrijke gegevens mist.

Ik verlang niet een fonetische weergave van het dialekt, maar meen dat met het gewone alfabet heel wat in die richting kon worden bereikt.

Een paar verklaringen zouden de lezer helpen bij de lectuur.

Onwillekeurig denk ik aan de Oude Kindervertelsels in den Brugschen Tongval van Adolf Looten, uitgegeven in 1868, met spraakkundige aanmerkingen over het brugse taaleigen door E[usèbe] F[eys], een geboren Fransman van Rembersvillers die leraar was aan het Koninklijk Ateneum te Brugge.

In dat kleine boekje van 83 pp. werd een poging gedaan de brugse uitspraak weer te geven en ik durf zeggen dat ze, alhoewel ze niet steeds voldoet, toch geslaagd mag heten.

Belangrijke taalkundige gegevens werden er door vastgelegd, o.m. het voor-

[pagina 48]
[p. 48]

komen op het einde van de 18e eeuw te Brugge (en ook in de omliggende gemeenten) van de vormen oekt, zoekt, goekt, koekt (Ndl.: oud, zout, goud, koud) tegenover de gewone volksvormen: oet, zoet, goet en koet; de overgang van de diminutiefuitgang -ki naar -tji.

Die fransman moet een buitengewoon fijn oor hebben gehad voor de brugse klanken; dit blijkt uit zijn opmerking over die verkleiningsuitgang. Hij zegt nl. blz. 72: ‘De klank van den uitgang ki ke, of tji tje der verkleinwoorden kunnen wij door geene teekens aanduiden. Hij houdt het midden tusschen ki en tji, zoo dat het bijna onmogelijk is te onderscheiden welke van de twee uitgangen uitgesproken wordt; men zou ktji kunnen schrijven, bv. mannektji, doch noch de k noch de t worden duidelijk gehoord, en de letters worden met volle zachtheid uitgesproken.’ En dat in 1868! Jammer dat in de 2e uitgave (L. De Reyghere, 1939, Brugge) de ‘Eigenaardigheden van den Brugschen Tongval’ achterwege bleven en daardoor ook de verklaring van de gebruikte spellingtekens wegviel.

Mocht een derde druk van Brugsch Volk en een tweede van Hier Weerom Brugsch Volk nodig blijken, dan zouden wij de uitgever willen suggereren rekening te houden met de uitspraak (ook met de nieuwe spelling!), wat zeker niet de verstaanbaarheid van de tekst zou schaden en ongetwijfeld de taalkundige waarde er van zou verhogen.

Dit alles belet echter niet dat we ze in de huidige vorm een goede en voorspoedige reis toewensen.

W.P.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Middelnederlandse spraakkunst. Deel I. Vormleer

  • over Middelnederlandse spraakkunst. Deel II. Klankleer


auteurs

  • J. Leenen

  • Willem Pée

  • over Karel de Wolf