op het noodzakelijke en voldoende ‘open plaats tussen voor- en achterhuis’ het volgens mij ten dele althans er bij gedachte: ‘gekasseid, ofwel, zooals te Maeseyck, met leien dakpannen geheel of gedeeltelijk overdekt’. Omdat in het woord schalij (terecht) het woord schalie gezien wordt, wil men bij de zaak schalij ook persee, of het er bij hoort of niet, de zaak schalie (lei) te pas brengen. Op dezelfde schijngrond zijn waarschijnlijk (en zij, bij vergissing) de kasseien er bij gehaald en gebleven. Toen de beschrijvers van de Klankleer van het Hasseltsch Dialect (1930), L. Grootaers en J. Grauls, op een dwaalspoor gebracht door het gelijkbetekenende Tongerse kaslij, in schalij een vervorming van kalsij(de) zagen, omschreven zij het als ‘gekasseide achterplaats, kalsijde’. De juiste etymologie bleek onomstootbaar, toen J. Grauls op zijn Tweede Uitstapje naar het Walenland (Handelingen Topon. en Dialectol. VII, 1933) in het Dictionnaire liégeois (1933) van J. Haust de twee Waalse woorden vond, waarin onze twee Vlaamse woorden als het ware weerspiegeld worden. Zij zou daarna nog een bevestiging krijgen in de archivalische ontdekking van J.F. Gessler.
De twee Luikse woorden zijn: 1. haye = ‘ardoise’, oudfrans escaille, thans écaille, dat ook het Ned. schalie gegeven heeft, en dat zelf het oudgermaanse (oudnederl.?) skalja is. - 2. hayèye = ‘petite cour (derrière la maison ou entre deux maisons)’, oudwaals escaillie, afleiding van escaille, ‘proprement espace pavé ou dallé d'ardoises’: dit is het Limburgse schalij geworden. Wij geven deze biezonderheden, mede om de omschrijvingen van Haust te kunnen aanhalen. Zij zijn een leerrijk voorbeeld ter onderscheiding van de feitelijke en de zgz. eigenlijke betekenis van een woord, wat door etymologiserende woordenboekmakers weleens uit het oog verloren wordt. Het is goed mogelijk dat schalij overgenomen is toen in het Waals reeds alle bijgedachte aan lei was teloorgegaan of dat die bij het overnemen is zoekgeraakt, zodat ze nooit in het Limburgs is aanwezig geweest. In elk geval is er, naar alle schijn, thans niets meer van te bespeuren en mag een wetenschappelijke omschrijving er ook niet meer van spreken.
J. Leenen