Taal en Tongval. Jaargang 2
(1950)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||
De plaats van vervoegd hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Aarschotse bijzinIIn de bijzinnen die een vervoegd hulpwerkwoord met een daarvan afhangende infinitief (zonder te) bevatten, staat de infinitief in de regel achteraan. Voorb. Ik zeg, dat hij moet vertrekken. Weet gij waar hij een nieuwe fiets kan kopen? De jongen moet al het geld dat hij zal verdienen, afgeven. Ge kunt niet weggaan, zonder dat ze het zouden zien. Die regel is wel vrij vast, doch niet zo dwingend, dat de tegenovergestelde volgorde in alle omstandigheden tegen het taalgevoel van de dialectsprekers zou indruisen. Ik kan wel constructies met de infinitief voorop uitdenken die de Aarschottenaar niet als fouten zal aanvoelen, zonder daarom te beweren, dat hij ze zelf zou gebruiken. Voorb. Weet gij dat ons kindeken al lopen kan? Ik geloof niet, dat hij komen zal. Toch blijft in zulke bijzinnen de constructie altijd ongewoon. In bepaalde gevallen vind ik ze zelfs hinderlijk.
Één enkel geval heb ik gevonden waarin in het Aarschots de infinitief na het hulpwerkwoord van de bijzin staatGa naar voetnoot1, nl. Ik smeet mijn boek waardat hij vliegen wilde. (boek is man.) Ik smeet mijn boeken waardat ze vliegen wildenGa naar voetnoot2. De tegenovergestelde constructie: ‘... waardat hij (zij) wilde(n) vliegen’ is ongebruikelijk, voor mij persoonlijk onmogelijk. Ik heb dan een aantal andere bijzinnen met het hulpwerkwoord willen geprobeerd. Ik vind er een paar waarbij ik twijfel aan de constructiemogelijkheden. | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
Pakt er zoveel alsdat ge er nemen wilt, - lijkt me niet onmogelijk, al is de normale constructie in dit geval: ‘... alsdat ge wilt’, (zonder ‘nemen’). Pakt maar alles aan watdat hij wilt geven. - Misschien is ‘... geven wilt’ hier ook mogelijk. Ik ben er niet zeker van. Men zal gewoonlijk zeggen ‘... watdat hij geeft’ of ‘... watdat hij zou geven’; nooit ‘... geven zou’. Verder vind ik een hele reeks zinnen waarin plaatsing van wil(len) wilde(n) na de infinitief bepaald onmogelijk is. Voorb. Vraagt eens ofdat hij wilt meegaan. Als Jef niet wilt komen, moet hij maar wegblijven. Ze moeten zolang blijven wachten, totdat ze willen helpen. Ik geloof, dat de meesten wilden vechten. Ze moesten lang schone woorden geven, voordat hij wou komen. Waarom staat wilde(n) altijd na de infinitief in het eerste voorbeeld, altijd voor de infinitief in de laatste? Ik meen, dat de regel luidt: waar willen de duidelijke betekenis heeft van ‘vouloir’ volgt men de gewone constructie (infinitief achteraan); waar het die niet heeft, in concessieve bijzinnen, heeft men de bijzondere volgorde: infinitief voor willen. Is dit juist, dan moeten we in het eerste voorbeeld even goed de onvoltooid tegenwoordige tijd kunnen gebruiken: Ik smijt mijn boek waardat hij vliegen wilt. Ik smijt mijn boeken waardat ze vliegen willen. Deze zinnen lijken mij inderdaad ook normaal.
Ik heb nog naar andere voorbeelden gezocht. Ook met kunnen kan ik zinnen construeren waarbij de infinitief voor het vervoegde werkwoord komt in de bijzin: Pakt er zoveel mee alsdat ge er krijgen kunt, - lijkt me mogelijk. Hij pakte er zoveel alsdat hij er dragen kost. (idem). De gewone constructie ‘... kunt krijgen’ ‘kost dragen’ lijkt me in beide gevallen normaler.
Zeer opmerkelijk is nu een bijzonder geval waarin de volgorde ‘vervoegd werkwoord na de infinitief’ noodzakelijk wordt, nl. in bijzinnen die het negatieve partikel en bevatten. Dit partikel is bepaald archaïstisch en schijnt bij de jongere generatie totaal in onbruik te zullen geraken. Uit de mond van oude mensen kan men af en toe nog zinnen horen als | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
Ge weet, dat hij dat niet doen en wilt. Ge weet, dat hij dat niet doen en mag. Ge weet, dat hij dat niet doen en kan. Ge weet, dat hij dat niet doen en moet. De zin ‘Ge weet wel, dat hij dat niet doen en zal’ lijkt me bepaald onmogelijk. Verdere voorbeelden: Ik zie zoveel af, dat ik het niet zeggen en kan. Ik geloof, dat Piet niet komen en mag. Ik heb de indruk, dat dergelijke negatieve bijzinnen nog slechts in bepaalde verbindingen voorkomen. Met het hulpwerkwoord kunnen worden ze nog vaakst gehoord. Vooral de eenlettergrepige infinitief doen leent zich m.i. graag tot plaatsing voor en + vervoegd hulpwerkwoord. Naast alle opgegeven voorbeelden met de volgorde infinitief + en + vervoegd hulpw. w. staat de meer gewone constructie met vervoegd hulpw. w. + infinitief zonder en. Dus: Ge weet, dat hij dat niet wilt doen. Ge weet, dat hij dat niet kan doen. Ik geloof, dat Piet niet mag komen, enz. Als ik deze constructie meer gewoon noem, betekent dat, dat ze praktisch bijna altijd gebruikt wordt, zeker in 90% van de gevallen door de oudere generatie en misschien in 100% door de jongere. Het meest opmerkenswaardige is nu, dat het negatieve partikel en niet mag gebruikt worden in de constructie met het vervoegde hulpwerkwoord voor de infinitief. Het al of niet gebruiken van en hangt dus in het hier behandelde geval samen met de respectieve plaats van vervoegd w.w. en infinitief. Er staan twee vaste constructies naast elkaar.
We stellen dus vast, dat het gebruik van het archaïstische en noodzakelijk de plaatsing van het vervoegd w.w. achter de infinitief meebrengt. Het is moeilijk het verband tussen constructie en gebruik van en anders te verklaren dan door het voordelige zinsritme dat verkregen wordt door het plaatsen van het totaal onbetoonde en tussen de twee zwaarder betoonde delen van de werkwoordelijke verbinding. Men zou kunnen menen, dat de plaats van en tussen infinitief en vervoegd w.w. bepaald wordt door een eventuele afkeer om en onmid- | |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
dellijk op niet te laten volgen. Deze afkeer bestaat echter niet, want in bijzinnen met niet en een vervoegd werkwoord zonder infinitief kan en wel volgen op niet. Voorb. Ik zeg, dat ik niet en wil. Ik geloof, dat hij dat niet en kan, enz.
In de verbindingen vervoegd w.w. + infinitief, voorafgegaan door te, kan het vervoegd werkwoord nooit achter de infinitief staan. Het negatieve partikel en kan dan niet gebruikt worden. In zinnen als de volgende kunnen infinitief en vervoegd werkwoord dus nooit van plaats verwisselen: Ik geloof, dat hij staat te dromen. Blijf weg van die stouterik, die de anderen altijd zit te plagen. We kwamen juist toen hij meende te vertrekken. Ik zeg, dat hij niet staat te dromen. Hij beweerde, dat hij nog niet meende te vertrekken. In negatieve zinnen als de laatste twee heb ik nog nooit gehoord: ‘Ik zeg, dat hij niet te dromen en staat.’ | |||||||||
IIIn de bijzinnen die een vervoegd werkwoord met een daarmee samenhangend verleden deelwoord bevatten, staat het vervoegd werkwoord altijd na het verleden deelwoord. Voorb. Ik zeg, dat ik het niet gedaan heb. Als men in een negatieve bijzin het partikel en invoegt, verandert de constructie niet. Voorb. Ik zeg, dat ik het niet gedaan en heb. Daar er maar één volgorde bestaat kan er hier van een eventueel verband tussen constructie en zinsritme geen spraak zijn. | |||||||||
BesluitI. Vervoegd w.w. + infinitief in de bijzin. - Het lijkt me waarschijnlijk, dat vroeger beide volgorden mogelijk geweest zijn. Reeds lang geleden is een neiging tot uniformisering opgetreden, die op het huidige ogenblik bijna haar eindfaze bereikt heeft: immers de volgorde: vervoegd werkwoord voor infinitief is vast geworden, behalve in twee gevallen die duidelijk archaïstisch zijn: | |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
a) in één soort van concessieve bijzinnen met willen; b) in bijzinnen met negatief partikel en. In het laatste geval is de plaats van en vast geworden waarschijnlijk wegens ritmische factoren.
II. Vervoegd w.w. + verleden deelwoord in de bijzin. - Hier is de volgorde: verleden deelwoord voor vervoegd w.w. zo vast geworden, dat we niet kunnen weten of de andere volgorde vroeger ook mogelijk geweest is. We kunnen dit slechts veronderstellen door te wijzen op de constructiemogelijkheden in verwante dialecten. Het historisch onderzoek, dat hier definitieve oplossingen kan brengen, heb ik (nog) niet gedaan.
J.L. Pauwels |
|