Taal en Tongval. Jaargang 2
(1950)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Vogelnamen
| |
[pagina 24]
| |
[pagina 26]
| |
beoordelen vorm, liever buiten beschouwing laten, maar brengt het tweede lid in verband met het lettische woord voor wielewaal: valuôdze, vāluodze, het litause volungẽ en het kleinrussische ívolga, die misschien behoren bij pools wołac, tsjechisch volati:: roepen. Is deze veronderstelling juist, dan betekent wielewaal dus: woud-roeper. De mhd. vorm witerwal (mnd. wedewale, vroegnhd. witwol, weidwail, witwalch) is verdrongen door de onomatopoëtische vorm pirol, verkorting van bruder pirol, naar de paarroep van de vogel. De oudste bewijsplaats van het woord, die men bij de 14de-eeuwse schrijver Konrad von Megenberg vindt, verklaart tegelijk de naam: ‘Wir haizen in ze däutsch pruoder Piro nâch seiner stimm: wan er ruoft mit seinr stimm, sam er sprech pruoder Piro’Ga naar voetnoot1. Ook bij de latijnse naam oriolus is de mogelijkheid van een onomatopee niet uitgeslotenGa naar voetnoot2. Maerlant schrijft al (Naturen Bloeme, III, 2873-2879): Oriolus es een vogel, ghenoemt
Na den sanghe die van hem coemt,
Ende es van plumen openbare
Scone als hi gouden ware.
In boemen broet hi, ende singhet
Sulc luut als sine name bringhet.
Ic wane dat meent die wedewale.
De uitgever Eelco Verwijs citeert daarbij uit De naturis rerum van Thomas van Cantimpré, het boek waaruit Maerlant zijn stof heeft geput, de volgende plaats: Orioli aves sunt... a sono vocis sic dicte vulgariter. Doorgaans wordt dit woord echter afgeleid van lat. aureolus, gouden. Hieruit is in het engels golden oriole en in het frans, door agglutinatie van het lidwoord en verwisseling van het suffix, loriot ontstaan. De gele of goudgele kleur van de wielewaal is het meest opvallende in zijn verschijning en speelt dan ook in de naamgeving van deze vogel een grote rol. In een groot aantal namen is geel of goud hetzij een epitheton, hetzij een deel van het samengestelde woord. De meeste van deze vormen spreken voor zichzelf. Vormen als gele gouw, gielgou enz. zijn op te vatten als: de geelgouden (vogel); het tweede lid is dus identiek met de | |
[pagina 27]
| |
plantennaam gouwe. Men vindt ze in de provincies Groningen, Friesland, Drente en Noord-Overrijsel. Geelgorse, dat Kiliaen al noemt als een variant van de vormen wedewael enz., vinden we terug in vormen als gele gore (met volksetymologische bijgedachte aan goor?). De geelgors (Emberiza citrinella citrinella L.) is een heel andere vogel dan de wielewaal, maar de gele kleur van zijn kop, hals en keel doet hem bij oppervlakkige beschouwing op de wielewaal gelijken. De gele wiewouw(e) (wiewa, wewa, wevau, wevot) zal zijn naam wel danken aan het geluid dat de vogel maakt. Een afzonderlijke groep vormen de gouden merelvormen: goudmerel enz., met een aantal varianten van de merelnaam. Inderdaad is er wel enige overeenkomst tussen het wijfje van de wielewaal en dat van de merel, zoals ook met de lijster, wat dan weer de naam goudlijster (met zijn varianten) voor de wielewaal verklaart. In Friesland komt goudlyster enkele malen voor. Tenslotte noemen we nog enkele op zichzelf staande vormen. (H)annewuiten (opgegeven voor I 142, Hulst; 181; 208, Lokeren; 211; 214; 216; 259, Grembergen) troffen we in hetzelfde gebied, de Vier Ambachten en het Land van Waas, als naam van de Vlaamse gaai aanGa naar voetnoot1). Poepelierloop, dat voor twee plaatsen in West-Vlaanderen (H 109 en 113) wordt opgegeven, zal wel populierenloper betekenen, alhoewel het op populieren lopen geen specifieke bezigheid van de wielewaal schijnt te zijn. Is vroenglawei, dat twee maal voor West-Vlaanderen (H 63 en 113) wordt opgegeven, de vogel die al vroeg op de dag laweit maakt? Wiedelewaddele, een Achterhoekse vorm (M 4 a en b) houd ik voor een onomatopoëtische vervorming van wielewaal. De wielewaal is een beruchte kersendief; vandaar dat hij in Westfalen kirssfuegel, in Oostfriesland karsvogel of ka(r)sbikker heet. In de Nederlanden schijnt deze kersendieverij echter geen aanleiding te hebben gegeven tot naamgeving van de vogel.
P.J. Meertens |
|