Taal en Tongval. Jaargang 2
(1950)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De stijgende diftongen in het oosten van Zuid-BrabantIn de bijdrage van Weijnen over de stijgende diftongen in het Noordbrabants viel me vooral de vaststelling op ‘dat deze diftongen in die omstandigheden schijnen voor te komen, die ook vocaalverkorting veroorzaken’. Toevallig weet ik, dat zulks in een oostelijk deel van Zuid-Brabant zeker het geval is. Misschien zal dus een korte mededeling over de stijgende diftongen in dat gebied, waar de toestand m.i. vrij duidelijk en eenvoudig isGa naar voetnoot1, enigszins helpen om een beter inzicht te krijgen in de zoveel ingewikkelder verhoudingen in Noord-Brabant. In de streek rond AarschotGa naar voetnoot2 zijn er drie verschillende stijgende diftongen bekend, wel eens onder een van dorp tot dorp verschillend aspectGa naar voetnoot3, die uitsluitend als verkorte vormen voorkomen van overeenstemmende dalende tweeklankenGa naar voetnoot4. In mijn studie over het dialect van AarschotGa naar voetnoot5 noemde ik de dalende tweeklanken ‘volle diftongen’ en de eruit verkorte stijgende tweeklanken ‘gereduceerde diftongen’. Het is niet mijn bedoeling hier een lange uiteenzetting te schrijven over de vocaalverkorting. Laat ik slechts de regel vermelden, dat, in het hier besproken gebied, vocaalverkorting regelmatig optreedt: a) voor een groep van minstens twee consonanten; - b) voor enkele palatale consonantGa naar voetnoot6. Voorbeelden uit het Aarschot dialect:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De diftongen worden precies in dezelfde omstandigheden verkort als de lange vocalen. Het is echter duidelijk, dat de verkorting hier meer moeilijkheden opleverde dan bij de vocalen, waar meestal slechts een eenvoudige kwantitatieve ‘inkrimping’ gebeurde. Men heeft zich echter vrij handig uit de slag getrokken: de diftong bleef haar karakter van tweeklank behouden, doch werd één- i.p.v. tweelettergrepig, b.v. Aarsch. ię > ję. We kunnen het proces nog duidelijker voorstellen: Wat men diftongen noemt zijn eigenlijk triftongen: twee vocalen met daartussen een glide (j of w); dus ię = iję; iə = ijə; uə = uwə; ọa = ọwa. Waar de omstandigheden aanwezig waren die vocaalverkorting meebrachten, werd van de diftongen eenvoudig het eerste element weggelaten en bleef de glide (j of w) + het tweede element over. Was dat tweede element een schwa (ə), dan moest ze natuurlijk een kleur krijgen en het ligt voor de hand, dat deze kleur niet overal dezelfde wasGa naar voetnoot1. In het Aarschots komen vier zgn. diftongen voor, alle dalend zoals reeds gezegd werd: ię, iə, uə en ọa, die we achtereenvolgens zullen beschouwen met het oog op de verkorting. | |||||||||||||||||||||||||||||
I. ięDit is het eenvoudigste geval: ię, of juister iję, wordt verkort tot ję. Voorbeelden:
In de laatste drie gevallen komen ook vormen zonder j voor: kęnʹtʹə komt meer voor dan kjęnʹtʹə, stętʹə is zeer gebruikelijk, kęskə nog ongewoon. In 23 dorpen uit de omgeving heb ik de vier diminutieven vaarsje, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||
paardje, kaarsje en staartje opgetekend: ik vond ję-vormen respectief in 17, 11, 1 en 17 dorpen. In de andere hoorde ik ę-vormen (zonder j)Ga naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||
II. iəDeze tweeklank, eigenlijk ijə, werd gereduceerd tot je. De ə kreeg dus e-kleur bij de verkorting. Voorbeelden:
In al deze gevallen zijn de vormen zonder j minstens even frekwent: benʹtʹə, deltʹə, enz. Na moeilijke consonantenverbindingen is j aan het verdwijnen: bliək (bleek) - blekskəsGa naar voetnoot3, zeer zelden bljekskəs; - briət (breed) - bretə (breedte), nooit brjetə gehoordGa naar voetnoot4; - sxiə (scheiden) - a sxet (hij scheidt), nooit sxjet gehoordGa naar voetnoot4. Ook in de anlaut wordt j meestal weggelaten: iət (heet) - etə (hitte), soms jetə; - iən (een) - enʹtʹə (eentje), zeer zelden jenʹtʹə; - iər (heer) - erəkə (heertje), nooit jerəkə gehoord.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Van kariəl (kareel) en gariəl (gareel) komen slechts j-loze verkortingen voor: kareltʹə (kareeltje), gareltʹə (gareeltje), wegens de r.
Een aantal van de woorden met Aarsch. verkorting je < iə heb ik opgenomen in 23 dorpen: in 4 verschijnt vrij regelmatig jọ als verkortingsproduct, in 3 jø; in de andere komen je, e, iə in allerlei vermengingen voor. | |||||||||||||||||||||||||||||
III. uəNormaal zou men verwachten, dat de verkorting van uə iets als wu, wọ, wø zou zijn, doch de normale Aarschotse verkorting is ø. Voor n + dimin. suffix verschijnt oi. Sporadisch krijgen we u (moderne verkorting) en zeer zelden ọ (zeer oud). De gewone verkortingsvocaal ø is uit jø ontstaan, doch de j is te Aarschot zo goed als overal verdwenen. In een enkel geval hoor ik ze soms nog, nl. in het w.w. tuənə (tonen): gə tjønt (gij toont), meestal gə tønt. Persoonlijk voel ik de j nog altijd mogelijk na elke t, doch ik durf niet bevestigen, dat de jongere generatie ze werkelijk nog gebruikt, b.v. tjøntʹə (toontje) bij tuən (toon) en tjøməkə (toompje) bij tuəm (toom)Ga naar voetnoot1. Wegens de schaarste aan Aarschotse voorbeelden, zullen we gevallen opgeven uit het dialect van Putte (bij Mechelen):
Zelfs na nog moeilijker consonantverbindingen blijft j te Putte, b.v. in kljøstər (klooster), trjøstə (troosten). Ook in de anlaut: jøstə (oosten).
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In een aantal van de 23 onderzochte dorpen is de j in het verkortingsproduct van de tweeklank uə bewaard. De verkorte stijgende diftong vertoont er de aspecten jọ, jø of je. Blijft nu nog de vraag te beantwoorden: van waar komt die j en die palatale vocaal ø als verkorting van uə? Als we weten, dat de vocaalverkorting zeer innig samenhangt met de vroegere, nu gedeeltelijk verdwenen mouillering van de consonantengroepenGa naar voetnoot1, ligt het antwoord voor de hand. We hebben hier niet te doen met de verkorting van uə, doch met de verkorting van het umlautsproduct van uə, dat in deze streek yjə luidt. Te Aarschot komt deze umlaut in zijn niet-verkorte vorm zeer zelden voor; ik citeer byjəgə (buigen, causatief, ohd. bougen) en yjəzə (hozen, on. ausa). In de omliggende dorpen zijn deze umlautsvormen echter vrij frekwent; ik citeer dryjəmə (dromen), gəlyjəf (geloof), hyjərə (horen), stryjə (strooien), enz. Daarenboven heb ik herhaaldelijk opgetekend bij uə-vormen: ‘gemedialiseerd’ of ‘y-kleur’. | |||||||||||||||||||||||||||||
IV. ọaDe verkorting van Aarsch. ọa past niet in mijn systeem. We zouden het verkortingsproduct wa, wä, wö of iets dergelijks verwachten, doch van een w is me nergens in het onderzochte gebied iets gebleken. Ik weet dus niet of ze vroeger aanwezig is geweest. Ook een j heb ik nergens gevonden, behalve in het subst. ‘tuiser’ in drie dorpenGa naar voetnoot2, die in tjøsər, resp. tjesər, een waarschijnlijk analogische j hebben ingevoegd. De normale verkorting van ọa is te Aarschot öGa naar voetnoot3. Voorbeelden:
Dit ontbreken van een met semi-vocaal aanvangende verkorting van de tweeklank ọa verandert niets aan de vaststelling, dat een streek in het oosten van Zuid-Brabant stijgende diftongen kent (ję, je, jọ, jø), doch uitsluitend als verkortingsproduct van gewone, volle diftongen, die alle dalend zijn. J.L. Pauwels Leuven, Mei 1949 |
|