Taal en Tongval. Jaargang 1
(1949)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Dialectisch getinte teksten uit de 16e eeuwIVoor de historische dialectstudie bieden de ambtelijke teksten (oorkonden, rekeningen, enz.) uit de 13e en 14e eeuw het stevigste houvast. Daarna (voor de oorkonden eigenlijk reeds in de 14e eeuw) begint de taal te vervlakken: een streven naar een algemene schrijftaal laat zich gelden. Ambtelijke teksten uit de 15e eeuw en de Moderne Tijden verraden weliswaar nog hun herkomst (Westvlaams, Limburgs, enz.), doch opvallende dialecteigenaardigheden worden geweerd. Daarenboven wordt de stijl gewrongen en conventioneel, waardoor ze er nog saaier en kleurlozer gaan uitzien. De dialecthistoricus heeft er weinig aan. Toch is er dialect uit deze tijden bewaard. In criminele processen worden de verklaringen van getuigen van allerlei allooi vaak woordelijk opgetekend, waarbij mede velerhande fonetische eigenaardigheden geboekstaafd worden. Voor het Aalsterse werden deze bronnen reeds onderzocht door F. VanackerGa naar voetnoot1 Daarnaast is door weinig geletterde lui zelf heel wat geschreven: brieven, enz. Dergelijke bescheiden zijn echter, daar ze van private aard waren, doorgaans verloren gegaan. Hieronder drukken wij er twee af, die in de Staats- en Audiëntiepapieren (nl. de briefwisseling van Alexander Farnese) zijn verzeild geraakt. De spelling laten wij ongewijzigd; hoofdletters en interpunctie (het eerste stuk bevat er geen) zijn evenwel van ons. Het veelvuldig dubbel schrijven van consonanten in nr 1 is volkomen abnormaal. | |
[pagina 130]
| |
Eersamen ende bemynden heerre, heerre van Morysaert, ic ghebiede my ionstelicken an v.l. veroppende v heddelheydt ghesonaeydt. Alzoo ic hebbe gheuest tot BaselleGa naar voetnoot1 ende ghesproken myn heerre den hoobalgu vanden lande van WasGa naar voetnoot2 ende hebbe myn heerre den balgu gheuracht naer de waegheknecht ende heft my gheseydt heft als dat hy v.l. zenden zal den knecht van Thyerrens balgu was van BurchtGa naar voetnoot3 ende ZwyndrechtGa naar voetnoot4 ouer leden der werrelt ende ic zeyde myn heerre den balgu als dat myn heerre daer naer grootelicks wachtende was ende groedt ghebreck haedde ende als dat ghy zonder knecht waerdt ende myn heerre de balgu die zeyde my als dat hy verwacht anworde vanden knecht bynnen den zelfsten daghe als ic hem sprack ende zoede ter stondt beschedt schryuen, ende angande van hedt steen kalck ende strooedt hy my daer af gheen beschedt en gaf duer dien dat hy den prys daer af niet en wyste of ten warre dat zyn huswrauue thus gheuest aedde, maer zal van als beschedt schryuen als me wrauue thus commen es van MosscheGa naar voetnoot5; ende angande van hedt steen ende kalck scheppe te donne, dat en zal noch niet mueghen zyn, of ten es dat hedt tzas van WyllebrouckGa naar voetnoot6 ghemaeckt zyn zal; dat zal noch wel dry weeken an loppen heer de schepen zullen mueghen vaerren. Alst myn heerre belyeft, ic zal gherren gaen naer Brussele om te helpen den hoost inne te donne ofte verwachten de comste van myn heerre teghen dat v.l. tot Brussele es dat ic my daer teghen zal vynden ende zal daer af beschedt verwachten wanner dat myn heerre belyeuen zal dat ic tot Brussele commen zal. Ic bydde den Heerre dat huuer hedelheydt verlenne een goet lanck salich leuen. Gheschreuen met aesten vp tzas den viij van oste 1587. By my Lyeuen Clyncke v.l. goet onderdanych dynarr altost beredt. (Op de rug:) A Monsieur Monsyeur de Moryesart, cheualier, secretaire des consaus destat et priue du Roy et greffier de son orde. A camp. | |
[pagina 131]
| |
Ende oock tien reghelsGa naar voetnoota van tin vouten lanck ende vier dauijnen viercant van gout aijcken haut. Ende oock 200 palisaden eisen hout De platse is vandat onvergevallen is de linde bedracht hondert tuintich vouten Ende de nagels salme met discretie ghebrauijcken wanter veel au nagels te passe comen sal (andere hand:) bij mij Jan Aertssen tijmmerman tot Getruden berge
M. Gysseling |
|