menen dat het eerst en vooral de persoonsuitgang van het werkwoord is, die de vorm van het ‘vervoegd’ voegwoord beïnvloedt. Wegens de gelijkheid van enkelvoud en meervoud bij tweede persoon, is het slechts de uitgang n van de derde (en van de eerste?) persoon, die een mogelijke meervoudsvorm van het voegwoord kan aanduiden. Bijna overal is de persoonsuitgang n nog uitgesproken in de Zuidnederlandse dialecten, die meervoudsvervoeging van de voegwoorden als en dat kennen. Toch geloven we niet dat de antithese ɑs - ɑn, dɑ - dɑn een gevolg is van een ‘phonetisch-syntactische anticipatie’-tendens, die nu nog zou bestaan. De meervoudsvormen met n en varianten behoren voor de dialectsprekers tot het overgeleverde systeem van hun dialect. Dat deze meervoudsvormen oud zijn, bewijzen de talrijke gevallen met volledig - of half - genazaliseerde vocaal, zonder n. We ondervonden nochtans ook dat soms in de grenszone deze tendens nog leeft, waardoor dan contaminatievormen als ɑzn ontstaan.
We willen er verder nog op wijzen dat in de Zuidnederlandse dialecten de meervoudsvormen met n niet beperkt zijn tot de onderschikkende voegwoorden. Zo vermeldt Is. Teirlinck in zijn Klankleer, § 241 -4o, p. 89, wɑn als nevenvorm van het pronomen wat. Weliswaar meent de auteur dat deze afwisseling o.m. een gevolg is van de volgende klank, maar we denken dat ook hier de verklaring eerst en vooral dient gezocht bij het meervoud van subject en werkwoord.
De meervouds-n is ook niet onbekend bij het relatief pronomen die of dat. We vergeleken zin 18 ‘Degene die daar (af)komt’, met zin 104 ‘In Italië zijn er bergen die vuur spuwen’ en letten daarbij op een mogelijke tegenstelling tussen die-dat (enk.) en die-dat (mv.). De opnemingen voor de Dialectatlas vermelden voor die-dat (enk.) geen enkele plaats met bijgevoegde n of een genazaleerde vocaal, terwijl het relatief pronomen, dat in zin 104 een meervoud aanduidt, in heel wat gemeenten een meervoudsvorm kent. Voor de volgende gemeenten werd een variante van din genoteerd: Destelbergen (I 243), Wingene (H 119) en Ledringhem (N 56), waarbij ook Lapscheure (I 124), Gentbrugge (I 248), Harelbeke (N 91) en Vichte (O 183) horen met n en genazaleerde vocaal. In heel wat gemeenten spreekt men de n niet meer uit, maar is de vocaal nog genazaleerd: Ledeberg (I 247), Uitkerke (H 5), Sijsele (H 41), Pervijze (H 93), Millam (b 14), Coudekerque (N 2), Hondschoote (N 13), Meulebeke (N 43), Esquelbecq (N 52), Steenvoorde (N 104), Wervik (N 130) en Tiegem (O 184). In al deze gemeenten kent men dus de tegenstelling di (enk.) - din (mv.). In de Zuidnederlandse dialecten wordt het relatief pronom die, enkelvoud of meervoud vaak vervangen door het neutrum enkelvoud