Taal en Tongval. Jaargang 1
(1949)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
De n na ‘toonloze’ vocaal in het Maastrichts, verbindings-n of n rediviva?In een onlangs verschenen artikel van J.L. PauwelsGa naar voetnoot1 worden de hiaatvullende n en de genus-n in het dialect van Aarschot uitvoerig en met grote kennis van zaken besproken. Indien echter iemand uit de uitdrukkelijke verklaring van de schrijver ‘dat in de hele oostelijke helft van Zuid-Nederland... de toestand grosso modo dezelfde is’ zou de gevolgtrekking maken, dat dit ook geldt voor het Maastrichts, dan zou hij vergeten, dat Zuid-Nederland in België en in ons land niet altijd hetzelfde betekent. In alle geval, Pauwels heeft het Maastrichts niet gelijkgesteld met het Aarschots, wat de n betreft. En die gelijkstelling bestaat ook niet. Ziehier een paar opmerkingen, het resultaat van een kort onderzoek, aangaande die n in het tegenwoordige Maastrichts. Voorlopig schakelen we de genus-n uit. Zowel in het geschreven als in het gesproken Maastrichts treedt duidelijk de neiging aan het licht, de slot-n te apocoperen. Het is zo, dat voor elke medeklinker, behalve de h, soms de d en t, men bijna nooit een n ziet geschreven of hoort uitspreken, in het geschreven Maastrichts zien we na toonloze e voor vocalen en h nu eens een n gespeld, dan weer niet. De schetsen van OlterdissenGa naar voetnoot2 vertoonden op de 10 eerste bladzijden deze afwisseling telkens opnieuw. Met 8 voorbeelden met n en 8 zonder n, overigens gemakkelijk te vermeerderen, willen wij dit aantonen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
Deze afwisseling in het gebruik van de n beantwoordt geheel aan de levende taalwerkelijkheid van het gesproken Maastrichts. Men zou uit dit alles in de eerste ogenblikken de indruk kunnen krijgen, dat schrijvers en sprekers vrij willekeurig een n invoegen of weglaten, al naargelang hun dit op een gegeven ogenblik past. Dit is echter niet het geval. Maar omgekeerd, aan vaste regels, die het gebruik der n bepalen, mag men evenmin denken. De stand van zaken is, menen we, aldus: Er bestaat een zekere persoonlijke vrijheid ten opzichte van het gebruik der n, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1o De n moet door een e worden voorafgegaan en worden gevolgd door een vocaal of h. 2o De n moet een verleden hebben d.w.z. zij moet van functionele of etymologische oorsprong zijn. Het is deze laatste voorwaarde, die de n het zuivere karakter van een verbindings-n ontneemt en ze stempelt tot een n rediviva, die als verbindings-n dienst kán doen. Gaan we de eerste 8 n-gevallen na. De n van 1 en 8 kan aan de middelnederlandse n in: hi dancten, hoorden, hadden, visiteerden beantwoorden. De n van 2, 3, 4 en 5 aan de n van de 3de ps. mv. praesens en imperfectum. De n van 6 is de oude etymologische n van men. De n van 7 kan beantwoorden aan de n van de meervoudsuitgang -en der substantieven. | |||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||
Bekijken we nu de 8 n-loze voorbeelden. Hier krijgen etymologische of functionele n's geen kans. In 9 geeft de oude n van het participium perfecti geen levensteken, in 10, 11, 12 en 15 vertoont zich niet de n van de 3de ps. enkelv. van het imperfectum (verg. 1 en 8), in 13 en 16 niet de n van de 3de ps. mv. (verg. 2, 3, 4, 5), in 14 niet de etymologische n van zeven. Al deze 16 gevallen voldoen aan boven genoemde fonetische eis. In de 8 eerste n-gevallen zijn de n's van etymologischen of functionelen huize. Geen ervan is dus een zuivere verbindings-n. De 8 n-loze voorbeelden bewijzen, dat zelfs etymologische of functionele n's niet noodzakelijk behoeven te verschijnen, indien de fonetische omstandigheden gunstig zijn. Deze toestand van beperkte willekeur is volkomen gelijk aan die in het gesproken Maastrichts. Ook hier slechts een n, indien deze etymologisch of functioneel kan zijn, maar daarom niet noodzakelijk en altijd.
Dat het derhalve alleen daar, waar oud ijs is, kan vriezen d.w.z. dat een niet-etymologische of niet-functionele n geen kans maakt, blijkt nog duidelijker, indien men zowel in het geschreven als in het gesproken Maastrichts telkens waarneemt, dat nooit een n voor vocalen of bepaalde consonanten wordt gehoord of geschreven, als het eerste woord reeds in vroeger dagen eindigde op een zwakbetoonde e en het dus nooit een functionele of etymologische slot-n heeft gekend. Nooit verschijnt dus de n na woorden als naoberse, zwiegerse, wandelentere, loupentere, bij het ps. vnw. ze (3de ps. vr. enkelv. en 3de ps. mv. in alle geslachten), de (2de ps. enkelv.), bij het voorzetsel en bijwoord te: Heer kwaom z'n zwiegerse in de Wolfstraot tege. Wandelentere oppe Vrietof. Ze heet, ze höbbe, ze it, ze ete. De höbs, de its. Te ierlik, te Ulestraote (natuurlijk: ten ierste). Er bestaat, zoals we boven zeiden, een duidelijk waarneembare neiging in het Maastrichts de slot-n (indien het geen genus-n is, waarover we het nog zullen hebben) te apocoperen. Deze apocoperingszucht is zo sterk, dat zelfs élke etymologische slot-n geregeld wordt geapocopeerd voor een vocaal, indien er slechts een kleine pauzering is. Zo luidt het dus: Boven alles oet gilde Biezjoeke. Dat geit van boven ope. Heer laog boven op 'm. E bovenhoes. Maar de n ontbreekt wegens pauze in: De wachmeister ging nao bove; op de deur stón... Voor elke medeklinker behalve de h is de n van boven natuurlijk geapocopeerd: Bove de deur stónt. 't Begós dao bove benajd te klinke. 't Sjeelt 'm in z'n bovekamer. H.J.E. Endepols |
|